Grammatica en woordenschat blok 3 : De opdrachten kun je gebruiken voor je presentatie. Onderwerpen blok 3 : 1) Hay + meervoud [slide 2] 2) Bijvoeglijke naamwoorden [3 - 4] 3) Tener + la edad (leeftijd) + 0 – 100 + opdracht [5 – 8] 4) Los signos del zodíaco (sterrebeelden) + meses + opdracht [9-11] 5) Beschrijving van personen (uiterlijk + persoonlijkheid + tegenstellingen) + opdracht [12 – 51] 6) La familia + opdracht [52 – 58] 7) ¿Qué haces en tu tiempo libre? + gustar (wat doe je in je vrijetijd? + houden van) + opdracht [59 – 62] 8) Los colores + opdracht [63 – 65] 9) Uitspraak: klemtoon + wanneer accent [66]
Hay en meervoud Hay betekent: er is / er zijn. Voorbeelden: 1) Hay un telebanco por aquí? Is er een geldautomaat hier i. d. buurt? 2) Hay pocos restaurantes allí Er zijn daar weinig restaurants 3) Hay muchas panederías en el pueblo Er zijn veel restaurants in het dorp Het meervoud maak je zo: 1) Achter een woord dat eindigt op een klinker zet je een s: un libro dos libros 2) Achter een woord dat eindigt op een medeklinker zet je es: un hospital dos hospitales
Bijvoeglijke naamwoorden 1 1) Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een woord zoals ‘de man’, ‘de boom’ etc. In het Spaans staat dit meestal achter het zelfstandige naamwoord: una manzana roja een rode appel 2) Bij een bijvoeglijk naamwoord hangt de uitgang af van: of het mannelijk of vrouwelijk is, meervoud of enkelvoud. un / el chico simpático één / de sympathieke jongen unos / los chicos simpáticos enige / de sympathieke jongens una / la chica simpática één / het sympathieke meisjes unas / las chicas simpáticas enige / de sympathieke meisjes 3) Het meervoud wordt: I) na klinker +s : chicos simpáticos, chicas simpáticas II)na medeklinker + es : chicos profesionales, chicas profesionales 4) De belangrijkse groepen bijvoeglijke naamwoorden zie je op de volgende slide. .
Bijvoeglijk naamwoorden 2 . Tot welke groep een bijvoeglijk naamwoord hoort, bepaalt de vorm die het bijvoeglijke naamwoord krijgt. De belangrijkste groepen zijn: Mannelijk: Vrouwelijk: a) -o -a simpático simpática: un chico simpático, una chica simpatica b) –or -ora hablador habladora: un chico hablador, una chica habladora c) -a, -e, -i, - u, -ista dan zelfde vorm voor mnl. en vrl. -medeklinkers belga: el chico belga, la chica belga responsable : el chico responsable, la chica responsable (verantwoordelijk) marroquí : el chico marroquí, la chica marroquí profesional : el chico profesional, la chica profesional joven: el chico joven, la chica joven (jong)
La edad De leeftijd 1 Om te zeggen hoe oud je bent, gebruik je in het Spaans het werkwoord tener (hebben). De vormen van tener zijn: yo: tengo tú: tienes él, ella, usted: tiene nosotros, nosotras: tenemos Vosotros, vosotras: tenéis ellos, ellas, ustedes: tienen Wie kan er nog tellen tot 15? Op de volgende slide zie je ook hoe je kunt tellen tot 100.
2 Tot welk getal schrijf je het getal als één woord 2 Tot welk getal schrijf je het getal als één woord? En wat doe je daarna? (nul = cero, 100 = cien)
La edad De leeftijd 3 Je moet altijd het woord años erbij gebruiken: tengo diecinueve años ik ben negentien Bij 21 wordt het getal korter geschreven: tengo veintiún años.
La edad De leeftijd 4 cadena keten Vraag Opdracht: vraag elkaar: ¿Cuántos años tienes? Hoe oud ben je? tengo quince años ik ben vijftien tengo dieciséis años ik ben zestien tengo diecisiete años ik ben zeventien tengo dieciocho años ik ben achttien tengo diecinueve años ik ben negentien tengo veinte años ik ben twintig tengo veintiún años ik ben éénentwintig Lukt het ook om het uit je hoofd te zeggen?
¿Cuál es tu signo del zodíaco? Wat is je sterrenbeeld? 1 Soy aries
Opdracht: ¿Cómo eres. ¿Es correcto. Vertaal met behulp van je teléfono
¿Cuál es tu signo del zodíaco? Wat is je sterrebeeld? 3 Opdracht: vraag elkaar naar je sterrebeeld Vraag in welke maand de ander jarig is A)¿Cuál es tu signo del zodíaco? Wat is je sterrebeeld? A)¿En qué mes cumples? In welke maand ben je jarig? B) Mi cumple es en marzo./ cumplo en marzo Mijn verjaardag is in mrt. / Ik ben jarig in mrt. B) Soy Aries. Ik ben ram. Los meses De maanden enero januari julio juli febrero februari agosto augustus marzo maart septiembre september abril april octubre oktober mayo mei noviembre november junio juni diciembre december
Descripción de personas Beschrijving van personen Probeer zoveel mogelijk woorden en tegenstellingen te onthouden: hier krijg je later vragen over. Bij het beschrijven van personen wordt behalve ser vaak het werkwoord tener (hebben) gebruikt. Tener gebruik je ook om te zeggen hoe oud iemand is. Wat zijn ook al weer de vormen van tener ?
Tener Hebben ik heb tengo jij hebt tienes hij, zij heeft, u hebt tiene wij hebben tenemos jullie hebben tenéis zij hebben, u hebt tienen
Descripción de aspecto físico Beschrijving van uiterlijk alto,a bajo,a (in de praktijk wordt ook vaak ‘bajito,a’ gebruikt)
feo,a guapo,a
rubio, a moreno,a
gordo,a delgado,a
tiene el pelo corto tiene el pelo largo
tiene el pelo rizado tiene el pelo liso
tiene bigote
joven viejo, a
Repaso herhaling Welke tegenstellingen herinneren jullie je nog? lang <> klein = oud <> jong = mooi <> lelijk = glad < > krullend= dik < > dun =
Repaso herhaling Welke tegenstellingen herinneren jullie je nog? lang <> klein = alto,a <> bajo,a oud <> jong = viejo,a <> joven mooi <> lelijk = guapo,a <>feo,a glad < > krullend= liso,a <> rizado,a dik < > dun = gordo,a <> delgado,a
Descripción de carácter Beschrijving van persoonlijkheid Probeer weer zoveel mogelijk woorden en tegenstellingen te onthouden: Hiermee ga je later een opdracht doen.
simpático,a antipático,a
amable
divertido,a aburrido,a
callado, a hablador, a
pesimista optimista
puntual
raro, a
responsable irresponsable
sociable
tímido, a extrovertido, a
trabajador, a vago,a
Repaso herhaling Welke tegenstellingen herinneren jullie je nog? onaardig <> aardig = saai <> leuk= stil <> kletskous = pessimistisch < > optimistisch= lui <> ijverig =
Repaso herhaling Welke tegenstellingen weten jullie nog? onaardig <> aardig = antipático,a <> amable, simpatico,a saai <> leuk= aburrido,a <> divertido,a stil <> kletskous = callado,a <> hablador,a pessimistisch < > optimistisch= pesimista<> optimista Lui <> ijverig = vago,a <> trabajador,a
Opdracht: personen beschrijven Opdracht: beschrijf de personen op de volgende plaatjes met zinnen die je op de vorige slides hebt gezien. Gebruik hierbij ook tegenstellingen en ontkenningen: Hoe zeg je ook al weer? - hij is knap - hij is niet lelijk - hij is jong, hij heeft geen snor - zij heeft geen lang haar, zij heeft kort haar etc.....
¿Cómo es Javier…? ¿Cómo es Penélope…?
Javier es joven, moreno, tiene el pelo corto, no es gordo, es guapo … Penélope es joven, morena, tiene el pelo largo, es muy guapa, delgada…
Isabel y Carmen hablan mucho. Ellas son ………………………….
….. habladoras.
Carlos trabaja poco. El es …
... vago
Antonio nunca llega tarde. Hij komt nooit te laat. El es muy …
… puntual
Ricardo tiene muchos amigos, se relaciona bien con la gente Ricardo tiene muchos amigos, se relaciona bien con la gente. Richard heeft veel vrienden, hij gaat makkelijk om met mensen. El es…
… sociable
Carlitos no es divertido. El es …
… aburrido
Opdracht : beschrijven personen (slides 12 - 51) Beschrijf de andere persoon voor je presentatie (en eventueel jezelf) en gebruik hierbij de zinnen die je in de vorige slides hebt gezien. Beschrijf uiterlijk én persoonlijkheid. C) Kijk op de slide over bijvoeglijke naamwoorden of je guapo of guapa moet schrijven. D) Schrijf met behulp van de woorden van de slides minstens 8 zinnen. Meer mag ook! E) Zet in je zinnen ook tegenstellingen (Hij is lang. Hij is niet klein. ) en ontkenningen ( zij heeft geen snor). F) De volgende les laat je dit uitgeschreven op papier (schrift) zien en kijken we of er nog iets bijgesteld moet worden.
La familia De familie Wie kent hier woorden voor in het Spaans?
La familia De familie
el marido/la mujer el esposo/la esposa
los padres: el padre/la madre los hijos: el hijo/la hija, el hermano, la hermana
los abuelos: el abuelo/la abuela y los nietos: el nieto/la nieta
los novios: el novio/la novia
Tu familia Jouw familie Wie weet nog de woorden voor: ouders, grootouders, kleinkinderen, kinderen? Opdracht: maak nu een árbol genealógico (stamboom) van jouw familie. A) Schrijf op: esta es mi madre, este es mi padre…. B) Stuur dit op met je telefoon > claeysr@talnet.nl en vertel aan de klas wie iedereen is. Welke Spaanse woorden voor kleuren ken je in het Spaans?
Tu tiempo libre + gustar 1 Je vrije tijd + houden van Om te zeggen dat je ergens van houdt, gebruik je het werkwoord gustar. Je gebruikt maar twee vormen van ‘gustar’. Welke? En wanneer gebruik je wat? Ik houd van dansen. Me gusta bailar. Ik houd van reggetón. Me gusta el reggetón. Ik houd van reggetón en salsa Me gustan el reggetón y la salsa.
Tu tiempo libre + gustar 2 Je vrije tijd + houden van Je gebruikt dus alleen gusta en gustan: 1) je gebruikt gusta wanneer waar je van houdt, enkelvoud is: me gusta bailar, me gusta el circo 2) je gebruikt gustan wanneer waar je van houdt, meervoud is: me gustan las películas de acción ¿Qué te gusta hacer en tu tiempo libre? Wat doe jij graag in je vrije tijd?
3 En mi tiempo libre me gusta. In mijn vrije tijd houd ik van 3 En mi tiempo libre me gusta...... In mijn vrije tijd houd ik van ..... Als jouw hobby er niet bij staat, zoek je deze op via vertalen.nu jugar al fútbol, nadar, hacer deporte, ir al gimnasio, voetballen, zwemmen, sporten, naar de sportschool gaan bailar, andar a caballo, hacer bici, hacer música, tocar el piano dansen, paardrijden, fietsen, muziek maken, piano spelen leer, ir al cine, escuchar música, navegar por internet, hacer juegos en mi ordenador, pinchar en una fiesta, cantar lezen, naar de film gaan, muziek luisteren, surfen op internet, spelletjes op mijn computer doen, draaien op een feest, zingen mirar televisión, mirar series en Netflix (juego de tronos, ir por mal camino) televisie kijken, series op Netflix kijken (game of thrones, breaking bad......) ir de compras, estar con amigos, salir, dormir, escribir shoppen, met vrienden zijn, uitgaan, slapen, schrijven
4 ¿Qué te gusta. Waar houd je van. ¿Qué no te gusta nada 4 ¿Qué te gusta? Waar houd je van? ¿Qué no te gusta nada? Waar houd je helemaal niet van? No me gusta nada…… Ik houd helemaal niet van…. Opdracht: Gebruik de lijst van de vorige slide en schrijf op in het Spaans: 1) drie dingen (of meer) waar je van houdt. 2) drie dingen (of meer) waar je helemaal niet van houdt. Me gusta: No me gusta nada: 1) ………………………… 1) ……………………………….. 2) ……………………….. 2) ……………………………….. 3) ……………………….. 3) ……………………………….. Vraag dan elkaar: ¿Qué te gusta? Waar houd je van? ¿Qué no te gusta nada? Waar houd je helemaal niet van?
Los colores: + zwart negro 1
Los colores De kleuren 2 Opdracht: bij welke colores horen onderstaande Spaanse woorden? A) Als je de betekenis niet weet, dan zoek je die op m.b.v je teléfono (vertalen.nu). B) Sommige woorden passen bij meerdere kleuren. C)Als je nog meer bijpassende Spaanse woorden vindt, dan is dat muy bien! pasión / agua / arena / nieve / peligro / mar / duna / kiwi / azafrán / queso / piano para chicas / para chicos / madera / árbol / luto / naranja / inocencia / planta / hoja / cebra / amor / tranquilidad / sol / calor / río / montaña / tomate / maíz / pimiento / nata / cielo / nube / labios / papel / Blancanieves / muerte / naturaleza / viejo verde / cuero / sangre / mango / aguacate / berenjena / fantasma 1) rojo:…………………………........ 2) azul: …………………………………………………… 3) amarillo: ……………………...... 4) negro: ………………………………………………… 5) marrón: ………………………….. 6) blanco: ………………………………………………. 7) rosa(do): ………………………... 8) naranja: …………………………........................ 9) verde : ................................. 10) morado: ………………………...........................
Los colores De kleuren 3 1) rojo: pasión, sangre, peligro, labios, amor, tomate 2) azul: agua, mar, para chicos, tranquilidad, río, cielo 3) amarillo: sol, arena, duna, calor, maíz, azafrán, queso 4) negro: luto, cebra, muerte, piano 5) marrón: madera, montaña, cuero 6) blanco: nieve, papel, Blancanieves, hoja, cebra, nube, nata, fantasma, piano 7) rosa(do): para chicas, inocencia, amor 8) naranja: mango, naranja 9) verde : planta, hoja, árbol, viejo verde, aguacata, kiwi, pimiento, naturaleza 10) morado: berenjena
Klemtoon in 3 regels: alleen bij regel 3 is accent nodig Regel 1: casa De laatste letter is: een klinker (-a,-e,-i,-o-,-u) of: -n, -s > de klemtoon valt op de één na laatste lettergreep Regel 2: profesional De laatste letter is : een medeklinker (-b, -c, -d, -f, .. etc.) maar niet: -n, -s. > de klemtoon valt op de laatste lettergreep Regel 3: teléfono Het is niet de bedoeling dat regels 1 + 2 gevolgd worden ? (Dit moet je dus wel weten.) > Dan staat er een accent en krijgt de lettergreep die een accent heeft, de nadruk.