DE DATIEF E10-E12 De datief kan bij verschillende soorten dominanten voorkomen: Dominant = werkwoord Dominant = adjectief
Datief met als dominant een werkwoord: Zeggen Tonen Geven zenden + Datief van het meewerkend voorwerp Vb. Omnia Lucio dixi. Ik heb alles aan Lucius gezegd.
Voorwerpsdatief = vaste naamval bij een werkwoord Zie woordenlijst ! Vb. Tibi non confido. Ik vertrouw jou niet.
Prefixdatief bij een werkwoord samengesteld met ad-, ante-, cum-, in-, ob-, prae-, sub- Vb. Lucium tibi antepono. Ik verkies Lucius boven jou.
Datief van voordeel of nadeel bij een werkwoord (maar niet zeggen/geven,…): Degene die voor-/nadeel heeft Vb. Philippus filio equum emit. Philippus kocht voor zijn zoon een paard.
Datief van bezit bij het werkwoord esse: De bezitter Vb. Sunt nobis multi amici. Wij hebben veel vrienden.
Datief met als dominant een adjectief: nuttig geschikt gemakkelijk aangenaam + Datief van voor- of nadeel Vb. Lex erat plebi utilis. De wet was nuttig voor het volk.
Datief met als dominant een adjectief: dichtbij gelijk aan verwant met bevriend met + Datief bij adj. van nabijheid en gelijkheid Vb. Patri similis erat. Hij leek op zijn vader.