Les 3: Verkeer TOETS
Je krijgt 30 vragen. Op de antwoordblad moet je het goede antwoord aankruisen Je mag tijdens de toets niet praten Je mag tijdens de toets geen vragen stellen Als de toets klaar is ga je hem zelf nakijken
Vraag 1 Aan welke verkeersregel moet de voetganger zich hier houden? a. Hij mag doorlopen b. Hij moet stoppen
Vraag 2 Aan welke verkeersregel moet de voetganger zich hier houden? a. Hij mag niet doorlopen, hij moet wachten op groen b. Hij mag deze straat nooit inlopen
Vraag 3 Aan welke verkeersregel moet de voetganger zich hier houden? a. Hij mag doorlopen. Die auto moet maar remmen b. Hij moet eerst de auto voorbij laten gaan
Vraag 4 Wat betekent dit verkeersbord? a. Deze straat mag je niet inlopen b. Voertuigen mogen deze weg in deze richting niet inrijden.
Vraag 5 Wat betekent dit verkeersbord? a. Verboden voor auto’s b. Voertuigen mogen deze weg in geen van beide richting in rijden c. Hier mag je niet voetballen
Vraag 6 Wat betekent dit verkeersbord? a. Hier mag je je fiets niet parkeren b. Fietsers mogen deze weg niet in
Vraag 7 Wat betekent dit verkeersbord? a. Bromfietsers mogen deze weg niet in. b. Hier moet je langzaam rijden met de je brommer
Vraag 8 Wat betekent dit verkeersbord? a. Bromfietsers en fietsers mogen deze weg niet in. b. Verboden parkeren voor brommers en fietsers
Vraag 9 Wat betekent dit verkeersbord? a. Pas op voor verdachte personen b. Voetgangers mogen deze weg niet in. c. Voetgangers moeten hier hun arm uitsteken
Vraag 10 Wat betekent dit verkeersbord? a. Voetpad, alleen bestemd voor moeders met kinderen b. Voetpad, alleen bestemd voor voetgangers. c. Kinderen moeten hier hun moeder een handje geven
Vraag 11 Wat betekent dit verkeersbord? a. Einde voetpad. b. Kinderen mogen hier niet komen c. Hier mag je helemaal niet lopen
Vraag 12 Wat betekent dit verkeersbord? a. Er is een fietsenmaker in de buurt b. Verplicht fietspad, je mag dus niet op de weg c. Verplicht parkeren voor fietsers
Vraag 13 Wat betekent dit verkeersbord? a. Hier moet je fietsen b. Je mag hier fietsen, maar het hoeft niet.
Vraag 14 Wat betekent dit verkeersbord? a. Hier moet je voorrang verlenen aan voetgangers b. Als je dit bord tegenkomt moet je voorrang te verlenen aan al het andere verkeer (van links en/of rechts). c. Hier mag je gewoon zomaar doorrijden.
Vraag 15 Wat betekent dit verkeersbord? a. Verboden in te rijden b. Als je dit bord tegenkomt moet je altijd helemaal stoppen en voorrang te verlenen aan al het andere verkeer (van links en/of rechts).
Vraag 16 Als je deze ‘haaientanden’ op de weg ziet, wat moet je dan doen? a. Heel goed uitkijken en iedereen voorrang geven b. Je krijgt van iedereen voorrang, dus je kan veilig verder rijden
Vraag 17 Mogen de fietsers hier naast elkaar rijden? a. Ja, maar het is wel gevaarlijk omdat de weg zo smal is b. Nee, fietsers mogen nooit naast elkaar rijden
Vraag 18 Joeri rijdt op de fiets op de weg. Elsa loopt op het voetpad. Van rechts komt een grijze auto. Wie heeft voorrang? a. Joeri b. Joeri en Elsa c. De grijze auto
Vraag 19 Sil komt bij het zebrapad. Joeri, Elsa en José willen daar oversteken. Welke zin is waar? a.Sil hoeft niemand voor te laten gaan, want alleen auto's moeten stoppen voor het zebrapad. b.Sil moet de drie voetgangers voor laten gaan. c. Sil moet alleen Joeri en Elsa voor laten gaan.
Vraag 20 Sil en Joeri krijgen te maken met een stilstaande auto. Wat is het goede zinnetje bij deze foto? a. De jongens moeten stoppen en achter de stilstaande auto wachten tot er geen verkeer meer tegemoet komt rijden. b Als de jongens achter elkaar gaan rijden, kunnen ze de stilstaande auto veilig voorbij rijden. Ze hebben dan geen last van het tegemoet-komende verkeer. c De jongens kunnen over de stoep verder rijden. Want daar loopt niemand.
Vraag 21 Elsa krijgt op dit kruispunt te maken met een auto die achteruit de bocht om komt rijden. Moet Elsa stoppen voor de auto? a. Nee, die auto is gewoon fout b. Ja !! Elsa moet stoppen
Vraag 22 Welke voorrangsafspraak geldt hier voor Elsa? a. Elsa moet voorrang geven aan bestuurders van links en rechts. b Elsa moet voorrang krijgen van bestuurders van links en rechts. c Elsa moet voorrang geven aan bestuurders en voetgangers van links en rechts.
Vraag 23 Sil moet oversteken. Hij krijgt te maken met de witte auto. Welk zinnetje is goed? a Er staan blokken op het wegdek. Het is dus een oversteek-plaats voor fietsers. Daarom mag Sil voorgaan. b Sil moet wachten. Als je oversteekt, moet je bestuurders van links en rechts altijd voor laten gaan. c Er staan haaientanden op het fietspad. Daaraan ziet Sil dat hij voorrang moet geven aan de auto.
Vraag 24 Shane wil bij het kruispunt links afslaan.Hij krijgt te maken met een tegemoetkomende auto. Moet Shane de auto voor laten gaan? a. Ja, de auto gaat rechtuit en heeft dus voorrang b. Nee, Shane heeft zijn hand uitgestoken en mag dus voorgaan
Vraag 25 Rennen, denken Bart en Shane, dan kunnen we nog net oversteken. Is dat zo? a Ja, de jongens mogen nu nog oversteken, want het tweede voetgangerslicht is nog groen. b Nee, de jongens mogen nu niet meer oversteken, want het eerste voetgangerslicht is al rood. c De jongens mogen nu alleen nog oversteken als er niemand van links komt rijden.
Vraag 26 Laura loopt met de fiets aan de hand. Loopt zij op de goede plaats? a. Ja, want ze heeft een fiets bij zich b. Nee, want Laura doet bijna altijd alles fout c. Nee, ze moet op het voetpad lopen
Vraag 27 Sil, Paul en Wanda steken hun hand uit. Ze gaan linksaf. Mogen ze hier zo doorrijden? a, Ja, want ze hebben keurig hun hand uitgestoken. b. Nee, want er staat een stopbord. Dan moet je altijd stoppen c. Ja, want de juf links op de foto zegt dat ze door mogen rijden
Vraag 28 Mag je met deze fiets in het donker fietsen? a. Ja, want het is een racefiets, daar heb je geen lamp op nodig b. Ja, maar je moet wel losse lampjes bevestigen. c. Nee, in het donker mag je nooit hard fietsen
Vraag 29 Welk verplicht onderdeel ontbreekt er op het stuur van deze fiets? a. Een boodschappenmandje b. Een fietscomputer c. Een bel
Vraag 30 Wat doen deze twee fietsers verkeerd? a. Ze hebben een helm op b. Ze fietsen naast elkaar waardoor de auto er niet langs kan c. Ze praten met elkaar tijdens het fietsen. Dat is gevaarlijk
Antwoorden a b a c b