Aristoteles
Leven 384-322 v.Chr Leerling Academia Leraar Alexander de Grote 355 v.Chr Lyceum Poetica
Poetica “kunst is nabootsing van de werkelijkheid” Geschiedenis: wat gebeurd is Dichtkunst: wat zou kunnen zijn Algemene geldigheid: betrekking op realiteit Inleefbare personages Weinig toeval Logische verhaalopbouw
Μυθος en ἠθος Plot belangrijkste (μυθος) Samenhang is ofwel: Noodzakelijk (ἀναγκαιον) Waarschijnlijk (εἰκος) Handelingen maken karakter (ἠθος) duidelijk Identificatie personages/publiek Verkeerd inzicht (ἀμαρτια)
Tragisch effect Medelijden (ἐλεος) en angst (φοβος) Ommekeer (περιπετεια) Reiniging (καθαρσις) Inzicht (ἀναγνωpσισις) Niet elke tragedie
Aristoteles en Medea Aegeus optreden: niet goed Niet ἀναγκαιον of εἰκος Kindermoord: wel goed Moord op vijand: geen effect Moord op vriend/verwante: veel effect Moord op verwante waarbij moordenaar dit niet weet: meeste effect (Oedipus) Bovennatuurlijke ontknoping: niet goed “Ex machina”, mag alleen als gebeurtenis buiten de handeling van het stuk valt
Invloed Poetica Grote invloed in late renaissance & barok (17e eeuw) Eenheid van tijd, plaats en handeling: Niet Aristoteles! Tijd: Hij noemt dat de gebeurtenissen vaak in één dag plaatsvinden, geen eis, praktisch i.v.m. koor Plaats: Niet genoemd, praktisch i.v.m. koor Handeling: Wél dwingend voorgeschreven, logisch en noodzakelijk
Vragen Wat was volgens de dichters in de 17e eeuw het belangrijkste voorschrift van Aristoteles en waarom klopt dit niet helemaal? Wat is het verband tussen μυθος en ἠθος? Wat waren de eisen voor de μυθος? (Grieks) Hoe verloopt een tragedie volgens Aristoteles? Gebruik de woorden ἀμαρτια, περιπετεια & ἀναγνωpσισις Welk effect heeft een tragedie op het publiek? Noem drie Griekse termen
Stilistische en narratologische begrippen
Beeldspraak Vergelijking r.28 Metafoor r.1-2 Personificatie Afgebeelde Tertium comparationis Metafoor r.1-2 Personificatie
Woordplaatsing Antithese r.76 Chiasme r.76-r.79 Hyperbaton Woordplaatsing aan het begin/ einde van een regel/ zin r.263 Enallagè/hypallagè
Herhaling Anafoor r.257 Alliteratie Tautologie Climax (Ringcompositie) r.219-221
Opsomming Asyndeton copulatief&adversatief r.257 Polysyndeton Pleonasme
Inhoudelijk Eufemisme r.95 Ironie r.60 Litotes Paradox Retorische vraag r.85 Sententia / gnwvmh
Effect op de toeschouwer Dramatische ironie Pathos
Vertelsnelheid Vertelde tijd Verteltijd Verteltempo
Inbreng van de verteller Alwetende verteller Retrospectie (proloog) Prospectie (proloog) Vertellerscommentaar Vertelperspectief
Raamvertelling Aanvullende voor tragedie Enjambement Stichomythie
Vragen Hoe kan je van ou mhter, ouk adelfon, ouci suggenh een polysyndeton maken? Wat is het verschil tussen vertelde tijd en verteltijd? Wat is er vreemd aan een Paradox?