Wonderen
Vaste Rots van mijn behoud, als de zonde mij benauwt, laat mij steunen op Uw trouw, laat mij rusten in Uw schaûw, waar het bloed door U gestort, mij de Bron des Levens wordt. Jezus, niet mijn eigen kracht, niet het werk door mij volbracht, niet het offer dat ik breng, niet de tranen die ik pleng, schoon ik ganse nachten ween, kunnen redden, Gij alleen. Zingen Vaste Rots
Bidden
Wonderen
1 Omstreeks die tijd sloeg koning Herodes de hand aan sommigen van de gemeente om hen kwaad te doen. 2 En hij doodde Jakobus, de broer van Johannes, met het zwaard. Petrus gevangen en verlost 3 En toen hij zag dat het de Joden welgevallig was, ging hij verder door ook Petrus te grijpen (het waren de dagen van de ongezuurde broden); 4 en toen hij ook die gegrepen had, zette hij hem in de gevangenis en gaf hem over aan vier wachten, elk bestaande uit vier soldaten, om hem te bewaken, omdat hij hem na het Pascha wilde voorleiden aan het volk. 5 Petrus werd dus in de gevangenis bewaakt; maar door de gemeente werd voortdurend voor hem tot God gebeden. 6 Toen Herodes hem zou voorleiden, sliep Petrus die nacht tussen twee soldaten, geboeid met twee ketenen; en de bewakers voor de deur bewaakten de gevangenis. 7 En zie, er stond een engel van de Heere en er scheen een licht in het vertrek, en door Petrus in de zij te porren, wekte hij hem en zei: Sta snel op. En zijn ketenen vielen van zijn handen af. Handelingen 12
8 En de engel zei tegen hem: Doe uw gordel om en bind uw sandalen aan 8 En de engel zei tegen hem: Doe uw gordel om en bind uw sandalen aan. En hij deed dat. En hij zei tegen hem: Sla uw bovenkleed om en volg mij. 9 En hij ging naar buiten en volgde hem, en hij wist niet dat het werkelijkheid was wat er door de engel plaatsvond, maar hij dacht dat hij een visioen zag. 10 En toen zij langs de eerste en tweede wacht gegaan waren, kwamen zij bij de ijzeren poort die naar de stad leidt; die ging vanzelf voor hen open. En toen zij naar buiten gegaan waren, liepen zij één straat verder, en meteen ging de engel van hem weg. 11 En toen Petrus tot zichzelf gekomen was, zei hij: Nu weet ik werkelijk dat de Heere Zijn engel uitgezonden heeft en mij verlost heeft uit de hand van Herodes en uit alles wat het Joodse volk verwachtte. 12 En toen dit tot hem doorgedrongen was, ging hij naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die ook Markus genoemd werd, waar velen bijeenwaren en baden. Handelingen 12
1 Hierna was er een feest van de Joden en Jezus ging naar Jeruzalem 1 Hierna was er een feest van de Joden en Jezus ging naar Jeruzalem. 2 En er is in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badwater, dat in het Hebreeuws Bethesda wordt genoemd, met vijf zuilengangen. 3 Daarin lag een grote menigte van zieken, blinden, kreupelen en verlamden, die wachtten op de beroering van het water. 4 Want een engel daalde van tijd tot tijd neer in het badwater en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin kwam, na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed. 5 En daar was een man die al achtendertig jaar ziek was. 6 Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij al lange tijd ziek was, zei Hij tegen hem: Wilt u gezond worden? 7 De zieke antwoordde Hem: Mijn heer, ik heb geen mens om mij in het badwater te werpen wanneer het water in beroering gebracht wordt; en terwijl ik kom, daalt een ander vóór mij af. 8 Jezus zei tegen hem: Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen. 9 En meteen werd de man gezond, nam zijn ligmat op en ging lopen. En het was sabbat op die dag. Johannes 5
Wonderen
25 En er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft 25 En er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als die ieder afzonderlijk beschreven zouden worden, dan zou, denk ik, de wereld zelf de geschreven boeken niet kunnen bevatten. Amen. Johannes 21
7 Ik zeg u dat er evenzo blijdschap zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die de bekering niet nodig hebben. Lukas 15
Maar wat klaag ik, HEER der heren Maar wat klaag ik, HEER der heren? Mijn begeren Is voor U, in al mijn leed, Met mijn zuchten en mijn zorgen, Niet verborgen; Daar Gij alles ziet en weet. Want, o trouw en eeuwig Wezen, In mijn vrezen Staat mijn hoop op U alleen; Gij, mijn God, zult in ellenden Bijstand zenden, En verhoren mijn gebeên. Zingen Psalm 38
Mededelingen