Thema 12.2 en 12.3 Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch
Abiotisch: 1 Temperatuur Beinvloeding tijdstip ontkieming zaden, bloei Enzymwerking Warmbloedig Groot tolerantiegebied Koudbloedig Klein tolerantiegebeid
Abiotisch: 2 Licht Energiebron (fotosynthese) Warmte Beïnvloeding van tijdstip trek, bloei, ontkieming van zaden
Abiotisch: 3 Lucht Samenstelling (CO2, O2 etc) Beweging (wind) Luchtvochtigheid
Abiotisch: 4 Water Stroming?, Diepte? Samenstelling, osmotische waarde, pH, bouwstof / oplosmiddel, grondstof
Abiotisch: 5 Bodemgesteldheid Structuur Doorlaatbaarheid (lucht/water) Vermogen water vast te houden Gehalte organische stoffen (humus) Samenstelling (pH, nitraten)
Optimumkromme Minumum Maximum Optimum
Tolerantiegebied Tolerantiegrens
Tolerantie en beperkende factor Tolerantiegrenzen - tolerantiegebied soort heeft voor een abiotische factor zijn kenmerkende tolerantiegebied. bepalen het verspreidingsgebied (= gebied waar soort voorkomt) per abiotische factor optimumkromme met: Minimum / optimum / maximum - waarde Beperkende factor= de abiotische factor die het verst van de optimumwaarde ligt
Biologisch Evenwicht veel konijnen gevolg meer vossen veel vossen gevolg minder konijnen minder konijnen gevolg minder vossen
Het Biologisch Evenwicht stelt zich telkens weer in
Populatiegroei S-curve = voldoende voedsel aanwezig + natuurlijke vijand aanwezig. J-curve = Voldoende voedsel en geen natuurlijke vijanden. A: ontstaan plaag = J curve B: voedsel raakt op/ ziektes breken uit C: veel sterfte, misschien uitsterven Draagkracht van een ecosysteem: De maximale hoeveelheid dieren die kunnen overleven in een bepaald gebied, zonder schade aan te richten of een plaag te vormen. Bij overschrijden draagkracht
S-Curve
Samenlevingsrelaties: Symbiose Symbiose = langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten Samenlevingsrelaties: Symbiose
Symbiose = langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten gastheer gast mutualisme voordeel commensalisme - parasitisme nadeel
Mutualisme Nijlkrokodil Krokodilvogel Eet normaal beesten Staat vogel toe in zijn mond rond te lopen Krokodilvogel Verwijdert parasieten uit mond krokodil Verwijdert en eet voedselresten Eet parasieten (o.a. bloedzuigers) Notes: Mammal - Bird relationships are common. Questions: Can you think of other animal-bird symbiotic relationships? Why and how do you think this relationship evolved? What special adaptations might have developed for this relationship?
Mutualisme Heremietkreeft Zeeanemoon Krijgt bescherming van anemoon vanwege stekende tentakels Zeeanemoon Krijgt voedselresten van kreeft
Mutualisme Buffel Ossenpikker Laat de vogel eten Eet teken en andere parasieten van de huid Waarschuwt de buffel voor gevaar
Mutualisme Korstmossen, bestaan uit: 1) Algen 2) Schimmel Maken organische stoffen (suikers) m.b.v. fotosynthese 2) Schimmel Zorgt voor water en mineralen Komt via alg aan organische stoffen
Mutualisme: mycorrhiza mycorrhiza met larix mycorrhiza met berk holsteelboleet Schimmel Levert voedingsstoffen (mineralen) Boom Maakt m.b.v. voedingsstoffen organische stoffen (suikers) vliegenzwam
Commensalisme Clownvis Zeeanemoon Schuilplek tussen zeeanemoon Heeft slijmlaag tegen netelcellen anemoon Zeeanemoon Geen voordeel, geen nadeel Notes: Mammal - Bird relationships are common. Questions: Can you think of other animal-bird symbiotic relationships? Why and how do you think this relationship evolved? What special adaptations might have developed for this relationship?
Commensalisme Zuigvis Reist mee met haai Haai - Geen voordeel of nadeel
Parasitisme
Plantaardige parasieten Vogellijm of maretak onttrekt water en voedingsstoffen aan de gastheer
Symbiose = langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten gastheer gast mutualisme voordeel commensalisme - parasitisme nadeel
Niveaus van de ecologie 1.Individu (bv. Een olifant) 2.Populatie ( kudde olifanten) onderling voortplanten 3.Levensgemeenschap (populatie olifanten met populatie leeuwen) 4.Ecosysteem (levensgemeenschap en a-biotische factoren samen ) 5.Biosfeer (alle ecosystemen aarde samen)
Habitat= de werkelijke ruimte bijv. de waterkant Biotoop = uniform gebied, geschikt voor bepaalde organismen bijv. naaldbos Habitat= de werkelijke ruimte bijv. de waterkant Niche (nis)= functionele plaats in een biotoop/ecosysteem bijv. Voedsel, holen graver, roofdier etc. Binnen het habitat bezet elk individu een deel van het gebied: een territorium
Voorbeeld: de rode eekhoorn Biotoop = gemengde bossen en naaldbossen Habitat = in en om de bomen Niche = eten van nootvruchten, verstoppen hiervan (zaadverspreiding), voedsel voor roofvogels en vossen. Concurrent voor wilde zwijnen, muizen…