Paragraaf 2: Socialistische ideeën Staatsinrichting Paragraaf 2: Socialistische ideeën
Na 1870 groeien de steden door de industrialisatie erg snel. Een groot deel van de bevolking leeft in slechte omstandigheden.
Particuliere en kerkelijke instanties doen aan armenzorg. In 1854 komt de armenwet. Die is alleen voor mensen die geen kerkelijke of particuliere hulp krijgen.
Er ontstaat een sociale kwestie Arbeiders werken 14 uur per dag voor een laag loon. Er is alleen geld voor goedkoop en ongezond voedsel.
Door de woning-nood leven veel gezinnen in kelders en krotten. De burgerlijke en kerkelijke armenzorg schieten te kort.
Gemiddelde levensduur: 1850-’59 35 1870-’79 39 1880-’89 44 1953-’55 72 1970-’75 75
De liberalen vonden niet dat het de taak van de overheid was om dit op te lossen. Als iedereen maar hard werkt, komt alles van zelf goed. En dus komt zo het socialisme op: een groep mensen die vindt dat de overheid wèl moet helpen!
Karl Marx 1818-1888 De grondlegger van het socialisme en het communisme. Geeft de schuld aan het kapitalisme. Geld, grond en fabrieken moeten van iedereen zijn.
via revolutie wilden ze sociale wetten invoeren. Er zijn 2 groepen socialisten: de Sociaal-Democratische Bond. Zij probeerden iets te veranderen in de Tweede Kamer, maar niemand luisterde naar ze. Daarna: de oplossing door een revolutie. via revolutie wilden ze sociale wetten invoeren. Ferdinand Domela Nieuwenhuis
via politieke macht sociale wetten invoeren. De 2e groep: de SDAP (sociaal-democratische arbeiders partij) wil algemeen kiesrecht. via politieke macht sociale wetten invoeren. Pieter Jelles Troelstra
2 groepen dus Sociaal Democratische Bond (1881) Sociaal Democratische Arbeiders Partij.(1894) Leider: Domela Nieuwenhuis Hoe veranderingen?: eerst via Tweede kamer, later via: Revolutie! Leider: Troelstra Hoe veranderingen?: Via algemeen kiesrecht, dan konden arbeiders ook stemmen!
Einde paragraaf 2