en ‘If-zinnen’ (klik hier als je meteen naar If-zinnen wilt.) Future en ‘If-zinnen’ (klik hier als je meteen naar If-zinnen wilt.)
Vertaal: Ik maak mijn huiswerk morgen: I do my homework tomorrow. (dit is tegenw. tijd: Niet voor toekomst!!) I will do my homework tomorrow. I am going to do my homework t. I am doing my homework tomorrow.
Dus voor toekomst Verl. Toek. tijd I will come. I am going to come. I am coming. I would* come. I was going to come. I was coming. Pas op: should= zou eigenlijk moeten/behoren You should write this down
Verwar will niet met het Nederlandse willen! Ik wil dat je komt. = I want you to come. [erg onbeleefd!] Ik wil graag dat je komt. = I would like you to come. [zo spreekt een leerling dus tegen een leraar!!!] Bent u bereid te komen = Are you willing to come Sir. [als je echt wilt dat die leraar ook komt!!]
Verwar will niet met het Nederlandse willen! Ze heeft liever dat jij het deed. = She’d rather you did it. Ik wou dat hij kwam. = I wish he came. [wish staat in de tegenwoordige tijd: vlg wou] ‘Wil je het raam openen? = Will you open the window? [in verzoeken: willen=will]
Verwar will niet met het Nederlandse willen! You shall do it! = Jij ZULT het doen! [shall met andere pers. dan I/we betekent: bevel! Shall I open the door for you. = In verzoeken moet je ‘shall’ en niet ‘will’ gebruiken.
Verwar will niet met het Nederlandse willen! Should betekent meestal ‘moet eigenlijk/behoort’ en kun je in die betekenis bij alle personen [dus niet alleen bij I/we gebruiken). You should open a window. We should go now.
If-zinnen = bijzinnen waarin if/een voorwaarde staat Als hij ging, zou ik blijven. Als hij zou gaan, bleef ik. Als hij ging, bleef ik. Als hij zou gaan, zou ik blijven. Vertaling (van alle bovenstaande zinnen): If he went, I would stay. If he would go, I stayed
In het if gedeelte nooit ‘zullen’, Nooit will/shall/would/should If he went, I would stay. In het if gedeelte nooit ‘zullen’, Nooit will/shall/would/should
Er zijn 3 mogelijke combinaties van tijden in if-zinnen: If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. (Nogmaals: geen ‘zullen’ in het if gedeelte!!)
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. If I (have) enough money, I would go on a long holiday. (wat is de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes) had
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. If she misses the last bus, I (give) her a lift. will give
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. If I (have) enough money, I would have gone go on a long holiday. had had (=had gehad)
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. People (like) him more if he didn't always complain. would like
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. I (tell) you if I had known. Would have told
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. He would tell you the secret if you (not tell) everybody. did not tell
If he goes, I will stay. If he went, I would stay If he goes, I will stay. If he went, I would stay. If he had gone, I would have stayed. We will go out this evening if we (be) not too busy. are ©BtB