H 28: Nacalculatie bij homogene productie H 28 sluit naadloos aan bij H 27. Het verschil is dat H 27 gaat over voorcalculatie (dus op basis van verwachtingen) en H 28 gaat over nacalculatie (dus op basis van feiten) De gebruikte formules van H 27 heb je dus in H 28 wederom nodig. In H 27 volgden we eigenlijk steeds hetzelfde patroon: fabricagekostprijs uitrekenen commerciële kostprijs uitrekenen verkoopprijs uitrekenen bedrijfsresultaat uitrekenen. In H 27 berekenen we het bedrijfsresultaat op 2 manieren: 1: TO – TK 2: Ruilwinst + of – het totale bezettingsresultaat
In H 28 willen we ook het bedrijfsresultaat uitrekenen In H 28 willen we ook het bedrijfsresultaat uitrekenen. Dat gaat echter op een andere manier in vergelijking tot H 27. In H 28 hoeven we niet meer de fabricagekostprijs, de commerciële kostprijs en de verkoopprijs uit te rekenen. Dit is namelijk een typisch voorcalculatorische bezigheid. We hebben deze gegevens wel nodig in H 28. Immers de fabricagekostprijs en de commerciële kostprijs hadden we nodig om de verkoopprijs uit te kunnen rekenen. Er is namelijk geen consument die iets koopt zonder de verkoopprijs te weten. De verkoopprijs kun je dus ook moeilijk na afloop verhogen, want daar gaat de consument niet mee akkoord achteraf. Wat we in H 28 wel achteraf (en dus nacalculatorisch) moeten berekenen is het bedrijfsresultaat. Deze is dus gebaseerd op de werkelijke feiten. Om die te kunnen berekenen hebben we de voorcalculatorische fabricagekostprijs, de commerciële kostprijs en de verkoopijs nodig. Het nacalculatorische bedrijfsresultaat kun je op 2 manieren uitrekenen: 1: TO – TK 2: gerealiseerde verkoopresultaat + of – het gerealiseerde budgetresultaat
Gerealiseerde verkoopresultaat: werkelijke afzet x (verkoopprijs – commerciële kostprijs) Gerealiseerde budgetresultaat: wat had de productie mogen kosten t.o.v. wat heeft de productie gekost. Het gerealiseerde budgetresultaat wordt veroorzaakt door: 1: prijsverschillen (H 26) 2: efficiencyverschillen (H 26) 3: bezettingsverschillen (H 26) Daarmee kan dus ook het verschil tussen het voor- en nacalculatorisch bedrijfs-resultaat geanalyseerd worden.
Voorbeeld: Begrote variabele fabricagekosten € 812.500 Begrote variabele verkoopkosten € 195.000 Werkelijke variabele fabricagekosten € 803.750 Werkelijke variabele verkoopkosten € 148.250 Begrote constante fabricagekosten € 450.000 Begrote constante verkoopkosten € 90.000 Werkelijke constante fabricagekosten € 454.000 Werkelijke constante verkoopkosten € 90.000 Normale productie en afzet 60.000 stuks Verwachte productie en afzet 65.000 stuks Werkelijke productie en afzet 62.000 stuks De winst bedraagt 30% van de verkoopprijs De omzetbelasting bedraagt 19%
1: Bereken de consumentenprijs. 2: Bereken op 2 manieren het verwachtte bedrijfsresultaat. 3: Bereken op 2 manieren het gerealiseerde bedrijfsresultaat. 1: Fabricagekostprijs: 450.000/60.000 + 812.500/65.000 = 7,5 + 12,5 = € 20 Commerciele kostprijs: 20 + 90.000/60.000 + 195.000/65.000 = 20 + 1,5 + 3 = € 24,50 Verkoopprijs: 24,50/0,7 = € 35 Consumentenprijs = 35 x 1,19 = € 41,65 2: TO – TK TO = 65.000 x 35 = € 2.275.000 (+) TK = 812.500 + 195.000 + 450.000 + 90.000 = € 1.547.500 (-/-) € 727.500 (+) Ruilwinst + of – totale bezettingsresultaat Ruilwinst = 65.000 x (35 – 24,50) = € 682.500 (+) Bezet.resultaat fabricage = (65.000 – 60.000) x 7,5 = € 37.500 (+) Bezet.resultaat verkoop = (65.000 – 60.000) x 1,5 = € 7.500 (+) € 727.500 (+)
3: TO – TK TO = 62.000 x 35 = € 2.170.000 (+) TK = € 803.750 + € 148.250 + € 454.000 + € 90.000 = € 1.496.000 (-/-) € 674.000 (+) Gerealiseerde verkoopresultaat + of – totale budgetresultaat Gerealiseerde verkoopresultaat = 62.000 x (35 – 24,50) = € 651.000 (+) Gerealiseerde budgetresultaat = € 23.000 (+) € 674.000 (+) Hoe kom je aan die € 23.000? 62.000 stuks hadden mogen kosten: 62.000 x 24,50 = € 1.519.000 62.000 stuks hebben gekost € 1.496.000 Positief budgetresultaat € 23.000