Geschiedenis van de landbouw weerspiegeld in het landschap De landbouwer als landschapsbouwer
Overzicht Vanaf ME eerste helft 19e eeuw: eerste golf van ontginningen Einde 19e eeuw eerste helft 20e eeuw: langzame transitie naar moderne landbouw 1950 1990: schaalvergroting en intensifiëring landbouw zorgen voor verarming landschap 1990 nu: meer aandacht voor landschap Vanaf middeleeuwen: eerste golf van ontginningen ging geleidelijk verder tot de eerste helft van de negentiende eeuw. Deze periode wordt ook gekenmerkt door de overlevingslandbouw. Op het einde van de negentiende eeuw t.e.m. het Interbellum kondigde de moderne landbouw zich aan. Mechanisatie, gebruik van kunstmeststoffen en andere modernisaties wonnen steeds meer belang in de landbouw. Er was sprake van een langzame transitie. Elementen uit de oude en de moderne landbouw functioneerden gedurende meerdere decennia naast elkaar. Na de Tweede Wereldoorlog echter kende de landbouw een zeer snelle ontwikkeling wat leidde tot schaalvergroting en intensifiëring. Dit had grote (negatieve) ingrepen in het landschap tot gevolg. De ruilverkavelingen droegen daar sterk aan bij. Vooral de kleine landschapselementen verdwenen gestadig. Een kentering in het beleid komt vanaf de jaren 1990. Ruilverkavelings-projecten beogen vandaag meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied met het oog op een multifunctionele inrichting van het buitengebied. Het traditionele landschap – met zijn talrijke kleine landschapselementen – wordt langzamerhand in ere hersteld.
Overlevingslandbouw Einde lijfeigenschap Gemengde bedrijven Grondbewerking en oogsten: met eenvoudige werktuigen Arbeid intensief beperkte oppervlaktes van de percelen Gezinslandbouweconomie = overlevingseconomie GROTE ONTGINNINGEN IN HET MEETJESLAND Vanaf middeleeuwen: eerste golf van ontginningen ging geleidelijk verder tot de eerste helft van de negentiende eeuw. Deze periode wordt ook gekenmerkt door de overlevingslandbouw. Overlevingslandbouw (1)
Overlevingslandbouw (2) (B) Akkerland en vee vormden de basis van kleine, gemengde landbouwbedrijven. Iedereen in het gezin werkte mee. Jan Siberechts, Een Brabantse hoeve, 1662. (RO) Oogsten en maaien met sikkel en zeis: de landbouwwerktuigen bleven eeuwen nagenoeg onveranderd. Kalenderbladen van de maanden juli en augustus uit een Gents psalter, ca. 1240. (LO) Paarden vormden de belangrijkste lastdieren op het einde van deze periode. Vroeger werd de enige koe van het gezin ook als lastdier ingezet.
Grote ontginningen in het Meetjesland Het centrale of eigenlijke Meetjesland Het krekengebied De veldgebieden Kouter- en bulkenlandschappen Vanaf middeleeuwen: eerste golf van ontginningen ging geleidelijk verder tot de eerste helft van de negentiende eeuw. Opdracht voor de leerlingen: - Duid de vier landschapstypes aan - Benoem de kenmerken van de landschapstypes
Centrale Meetjesland Grote ontginningen in het Centrale Meetjesland: (RO) Ontwatering van de gronden was noodzakelijk in vele delen van het centrale meetjeslandschap. Onwateringskanalen werden langs natte weiden aangelegd. Deze grachten bakenden de smalle percelen van elkaar af. De naam Meetjesland zou trouwens ontleend zijn aan die typische kavelvorm. Het woord ‘maat’ of ‘meet’ slaat op een ‘instroken-verdeelde’ blok. M.a.w. een ‘meet’ kan dus getypeerd worden als een ‘strokenverband’ dat samenvalt met een blok. Het is het verkleinwoord ‘medekin’ (‘meetje’) dat we in de naam ‘Meetjesland’ terug vinden. De blokken waren door een rechthoekig net van treksloten afgebakend en om de waterafvoer te verbeteren werd ieder blok in stroken verdeeld die van elkaar gescheiden waren door grachten. Het zijn de houtkanten langs deze grachten die aan het landschap van het Meetjesland het bekende, sterk gesloten uitzicht hebben gegeven. We zien de opdeling in stroken als een proces dat later komt dan de verkaveling in blokken en vermoedelijk in verband staat met de overgang van een extensieve naar een meer intensieve vorm van landbouw. (LB) Deze knotwilgen langs de meanderende beek zorgen voor een extra afwatering. Eén knotwilg, die volop in blad staat, kan gemiddeld 100 liter water per dag verdampen. Zo draagt hij dus in grote mate bij tot het regelen van de waterhuishouding in akkers en weiden. Knotwilgen zijn méér dan oervlaamse runetekens in het landschap. Ze herbergen vogels, insecten, mossen en bloemen. Hun rol van houtleverancier ruilden ze in voor die van kleinschalige vluchtplaatsen.
Krekengebied Grote ontginningen in het Krekengebied (1): (L) Op de luchtfoto zie je duidelijk de overgang van het Centrale Meetjesland en die van de polders van het Krekengebied. De Graaf Jansdijk vormt ongeveer de grens tussen beiden. Opdracht voor de leerlingen: - Beschrijf de verschillen die je tussen beide gebieden op de luchtfoto kan waarnemen. - Toon aan waarvan de naam Meetjesland afkomstig is (zie ook vorige slide). (RB) Het landschap in het krekengebied is het resultaat van een eeuwenlange interactie tussen mens en natuur. Opdracht voor de leerlingen: Beschrijf wat je ziet op deze luchtfoto. Benoem elk landschapsonderdeel. (RO) Opdracht voor de leerlingen: Omschrijf wat je op deze luchtfoto kan waarnemen. Vanuit de lucht zijn de verlande kreken nog goed zichtbaar doordat de vegetatie op deze plaatsen een donkerder kleur heeft.
3 2 1 Grote ontginningen in het Krekengebied (2): De Roeselarekreek vormt een parel in het krekengebied. De kreek dankt haar naam aan het dorp Roeselaere, dat bij één van de gevreesde middeleeuwse stormvloeden werd verzwolgen. Vanop de weg heb je reeds een uitstekend uitzicht over de Roeselarekreek: een uitgestrekt rietland (1), met hier en daar opschietend wilgenstruweel. Het bijzonderste is echter niet vanop afstand te zien: langs en in het open water komen uitgestrekte drijftillen (3) voor. Het zijn vrij dikke, op het water drijvende matten bestaande uit samengeklitte en verstrengelde plantenresten. Deze drijftillen bieden plaats aan één van de waardevolste plantengemeenschappen in ons land.In dit zure milieu groeien tussen het Riet en de Kleine Lisdodde enkele veenmos- en varensoorten. De zeldzame Moerasvaren tref je er in grote aantallen aan. De blikvanger is echter de Kamvaren, in Vlaanderen zeer zeldzaam. Daarnaast vind je ook Smalle stekelvaren, Waternavel, Watermunt, Grote kattestaart en Kale jonker. Zelfs wilgen en een eenzame berk wisten hier wortel te schieten. Palend aan het rietland ligt een hooiland (1) dat deel uitmaakt van het reservaat. De laatste jaren wordt het in de vroege zomer gemaaid. Het strooisel wordt afgevoerd om de vroeger te rijk bemeste grond te verschralen. Dit gebied wordt botanisch steeds waardevoller. Watermunt, Pinksterbloem, Pijptorkruid en vooral Echte koekoeksbloem tref je er aan. Wie zin heeft om naar al dat moois op zoek te gaan, moeten we ontgoochelen. De Roeselarekreek is niet vrij toegankelijk. Voor wie het gebied niet kent zou dit trouwens waaghalzerij zijn. Hier en daar is de drijftil zo dun dat ze het gewicht van een mens niet kan dragen (om maar niet te spreken over de verraderlijke luchtgaten door Muskusratten in de tillen gemaakt). Opdracht voor de leerlingen: Duid hooiland, rietkraag en drijftillen aan op de foto.
Veldgebieden Grote ontginningen in de veldgebieden (1): Opdracht voor de leerlingen: - Situeer het Meetjesland. - Beschrijf welke elementen op de kaart aangeduid staan. Op de kaart uit de 17de eeuw valt het uitgestrekte Maldegemveld centraal op. Het Meetjesland was omstreeks die tijd een nog vrij bosrijk gebied. Het huidige landschapstype van de veldgebieden is te situeren in het Maldegemveld en de bosrijke regio onder het Kanaal Gent-Brugge, waartoe ook het Bulskampveld behoort. Deze historische kaart werd omstreeks 1660 gegraveerd door Johann Georg Bodenehr (1631-1704) één van de leden van de gelijknamige gravure- en kaartmakersfamilie uit het Duitse Ausburg. De kaart toont grote delen uit de woelige Habsburgse periode – let maar op de talrijke forten langs het Kanaal Gent-Brugge!
Grote ontginningen in de veldgebieden (2): 1. (LB) De onvruchtbare grond in de Veldgebieden was aanvankelijk ongeschikt voor landbouw, maar bleek wel geschikt te zijn voor extensieve graasweiden voor schapen en geiten.Tussen de 10e en de 13e eeuw wordt het aanwezige bos door houtwinning en begrazing aangetast. Zo ontstaan de woeste gronden: de wastines of veldgebieden. 2. (MB) Tussen de 13de en de 14de eeuw tracht men de Veldgebieden om te zetten naar akkerland onder leiding van machtige hoeven en abdijen. Deze pogingen mislukken door de onvruchtbare gronden en de ongunstige economische situatie. De gronden degraderen opnieuw tot woeste gronden. Op de foto: de Papinglohoeve, een ontginningshoeve uit het Maldegemveld. 3. (R) Opdracht voor de leerlingen: Beschrijf wat je ziet. Voorbeeld van een woeste grond (foto uit 1905 van het Sint-Pietersveld te Ruiselede). Sedert de middeleeuwen toebehorend aan de Gentse Sint-Pietersabdij is dit één van de vele heidevelden tussen Gent en Brugge, die pas in de achttiende eeuw werden ontgonnen. Het Sint-Pietersveld werd in 1771 van heide direct omgezet in akkerland, zonder tussenstadium van naald- of loofhout zoals toen gebruikelijk was. De rechte dreef dateert uit de ontginningstijd. De bremweide op de voorgrond werd bekomen door het inzaaien met rogge. Uit de stoppel ontstond een bremweide die drie jaar werd bewaard als weiland voor schapen en koeien. Het vierde jaar werd opnieuw rogge gezaaid. De brem verrijkte de arme zandgrond met stikstof. Hoewel dit alles net buiten het Meetjesland valt, is dit wel typerend voor de ontstaansgeschiedenis van de woeste gronden binnen het Meetjesland. 4. (MO) Om weinig vruchtbare gronden te laten renderen was ontginnen en bebossen een interessant alternatief. Het onwortelen van de boom op deze foto rond 1900 gebeurde zonder machines. Ook de vrees voor houttekort zorgde ervoor dat vanaf de 18de en vooral vanaf de 19de eeuw men systematisch ging herbebossen. Voor sommige veldgebieden betekent dit het begin van bloeiende bosbouwbedrijven (o.a. het Drongengoed in Ursel). 5. (LO) Ook nu nog vormt bosbouw een van de economische activiteiten in het Meetjesland. Ondermeer in het Drongengoed en Het Leen doet men nog aan bosbouwactiviteiten (foto: recente houtwinning in Het Leen). Opdracht voor de leerlingen: Situeer in je atlas deze landbouwactiviteit.
Grote ontginningen in de veldgebieden (3): (LB) Overzichtsfoto op het Drongengoed, waar bosbouw in de 18de en 19de eeuw volop bloeiden. (O) De Drongengoedhoeve staat temidden van Drongengoedbos en dateert van 1746. Het is een van de best bewaarde abdijhoeves uit de streek. (R) Statige dreven vormen een belangrijk kenmerk van het veldgebied. Zij vormen vaak restanten van oude bosgebieden. Dit is een eikendreef in het Maldegemveld.
Kouter- en bulkenlandschap Grote ontginningen in het Kouter- en Bulkenlandschap (1): (RB) Koperplaat met ‘t Casteel van Vinderhoute. De meersen en de kouter zijn aangeduid. Koperplaat uit het Stedenboek. J. Blaeu, Amsterdam. (LB) Vinderhoute nu. Molenkouter en ontginningsgebied Kalevallei met aan de rand het kasteel van Vinderhoute (witte pijl). Het Kanaal Gent-Brugge is goed zichtbaar en komt grotendeels overeen met de « Nieuwe Cale » op de historische kaart. De « Wecht van Brugge naer Ghendt » stemt overeen met de geel opgelichte weg. Foto: J. Semey, vakgroep Archeologie, UGent.
Grote ontginningen in het Kouter- en Bulkenlandschap (2): (B) Meersen: Deze meersen bevinden zich op het alluvium van rivieren en beken. Ze worden gekenmerkt door een strookvormige percelering met perceelsrandbegroeiing. Het zijn gebieden die regelmatig overstromen en doorgaans bestemd waren voor het hooiland. Oorspronkelijk open landschap. Alleen daar kon hooi worden gehaald dat voor wintervoeding van de dieren onontbeerlijk was. De ver doorgedreven opdeling in zeer smalle percelen (repels) verwijst naar de schaarste van deze gronden. Van zodra een betere afwatering kon worden gerealiseerd, werd begrazing mogelijk. Op dit moment ontstaat omzetting tot weiland met perceelsrandbegroeiing = gesloten landschap. In het Kouter- en Bulkenlandschap situeren zich bijv. meersen langs de Poekebeek. (O) Bulken: Gesloten landschap Het gesloten karakter was het gevolg van de perceelsrandbegroeiing (elzenhoutkanten en knotbomen) die langs grachten waren aangeplant. Op deze manier werd de waterafvoer bevorderd. Gekenmerkt door verspreide bewoning met een onregelmatige blok- en strookvormige percelering. (Geen foto) Kouters: Open landschap Oudste bouwland met vroeg middeleeuwse kernen. Het open kouterlandschap getuigt van het specifieke drieslagstelsel dat er vanaf de volle middeleeuwen werd toegepast. De koutergronden werden collectief beheerd waarbij telkens voor een gedeelte ervan (1/3) een braakjaar werd ingelast. In dat braakjaar moest de kouter toegankelijk blijven voor het vee van de dorpskudde. De percelen konden niet worden afgesloten en de kouter bleef in zijn geheel open.
Transitie naar moderne landbouweconomie Op het einde van de negentiende eeuw t.e.m. het Interbellum kondigde de moderne landbouw zich aan. Mechanisatie, gebruik van kunstmeststoffen en andere modernisaties wonnen steeds meer belang in de landbouw. Er was sprake van een langzame transitie. Elementen uit de oude en de moderne landbouw functioneerden gedurende meerdere decennia naast elkaar. (L) Met mooi gestileerde reclame zetten producenten van veevoeders, meststoffen, bestrijdingsmiddelen en landbouwmachines de boeren voortdurend aan tot kopen. Reclameplaat (La Française) uit eind 19De eeuw (R) Toen Liebig de mechanismen had blootgelegd waarop de voeding van de planten berust, lag de weg open naar de ontwikkeling van scheikundige meststoffen. Toch heeft het nog een halve eeuw geduurd vooraleer de meststoffenindustrie een hoge vlucht begon te nemen. Kunstmeststoffen zorgden voor hogere opbrengsten. Affiche ca. 1925. Opdracht voor de leerlingen: welke invloeden zouden deze afgebeelde innovaties uitgeoefend hebben op het landschap?
Naoorlogse landbouw Door mechanisatie en nieuwe wetenschappelijke revoluties: Intensieve, gespecialiseerde landbouw Schaalvergroting Verarming van het landschap NAOORLOGSE LANDBOUW Na de Tweede Wereldoorlog echter kende de landbouw een zeer snelle ontwikkeling wat leidde tot schaalvergroting en intensifiëring. Dit had grote (negatieve) ingrepen in het landschap tot gevolg. De ruilverkavelingen droegen daar sterk aan bij. Vooral de kleine landschapselementen verdwenen gestadig.
(MB) Na de Tweede Wereldoorlog verloren trekpaarden hun plaats binnen het boerenbedrijf; ze werden vervangen door tractoren. De inzet van tractoren vanaf de jaren 1950-1960 vereenvoudigde het werk op het land in grote mate. Foto van een tractor met een aardappelzakker, jaren 1960 (Grote foto) De tractor is tegenwoordig onmisbaar binnen een landbouwbedrijf. (RB) De invloed van de ruilverkaveling op het landschap was dikwijls groot. Hagen, knotwilgen en andere landschapselementen verdwenen. In de plaats verscheen prikkeldraad, wat mogelijk was dankzij een verdere elektrificatie van het platteland. Emailplaat uit de jaren 1950. (LB) Het areaal hoogstammen liep vanaf de jaren 1950 snel achteruit. Met imposante zagen werden decennia oude maar weinig productieve fruitbomen geveld. Hoogstamboomgaarden vormen een klein landschapselement.
Ruilverkavelingen: een slechte zaak voor het landschap Kleine, waterzieke en slecht ontsloten percelen belemmerden een snellere mechanisering van de landbouw na de Tweede Wereldoorlog. De ruilverkaveling trachtte hier een antwoord te bieden. Foto’s: jaren 1970.
Ruilverkavelingen vandaag: meer oog voor landschapszorg HEDENDAAGSE LANDBOUW/ MET OOG VOOR EEN RUIMER KADER Omstreeks 1990 volgde een ommekeer in het beleid. Een belangrijke institutionele ingreep was de oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM, in 1988) die voortaan op Vlaams niveau het beheer van de ‘groene ruimte’ en het agrarisch landschap zou organiseren. De ruilverkavelingsprojecten kregen een nieuwe identiteit. Ruilverkavelingsprojecten beogen vandaag meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multifunctionele inrichting van het buitengebied. Naast de ruilverkaveling werd zelfs een nieuw instrument gecreëerd: de landinrichting (VLM). Landinrichtingsprojecten willen grote gebieden zodanig inrichten dat alle facetten die in het gebied aanwezig zijn (milieu, natuur, landbouw, recreatie, cultuurhistorie), zich volwaardig kunnen ontwikkelen. In dat kader werden sinds het midden van de jaren 1990 natuurgebieden hersteld en (her)ingericht. Poelen, bossen, en kleine landschapselementen werden aangelegd, historische relicten gerestaureerd, kleine waterzuiveringssystemen opgezet.