De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Het Meetjesland Situering.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Het Meetjesland Situering."— Transcript van de presentatie:

1 Het Meetjesland Situering

2 Situering in België Grenzen N: Zeeuws-Vlaanderen ZO: Gemeente Gent
W: Provincie West-Vlaanderen Het Meetjesland betreft een regio in het noordwesten van de Belgische provincie Oost-Vlaanderen. Het is de landelijke regio tussen de steden Gent en Brugge. In het Noorden grenst het aan het Nederlandse Zeeuws-Vlaanderen In het Westen aan de provincie West-Vlaanderen In het zuidoosten aan de gemeente Gent. De hoofdstad van het gebied is Eeklo. Het is één van de officieel erkende Vlaamse regionale landschappen

3 Onder de loep Gemeenten Assenede Eeklo Kaprijke Maldegem Sint Laureins
Aalter Evergem Knesselare Lovendegem Nevele Waarschoot Zomergem Arr. Eeklo Arr. Gent Het Meetjesland bevat de gemeenten Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem en Sint-Laureins, behorende tot het arrondissement Eeklo, en de gemeenten Aalter, Evergem, Knesselare, Lovendegem, Nevele, Waarschoot en Zomergem, die bij het arrondissement Gent behoren

4 Het Meetjesland Fysisch - Geografisch

5 Benelux-niveau Landschappen onder invloed van de zee
Grens: Graafjansdijk Op de schaal van de Benelux maakt het Regionaal landschap Meetjesland deel uit van twee fysisch-genetische landschapsclusters. Ten noorden van de Graafjansdijk maakt het deel uit van het Estuarian Polderlandschap met kreken. Ten zuiden van de Graafjansdijk maakt het deel uit van de Vlaamse vallei. A. Landschappen onder invloed van de zee (ten noorden van de Graafjansdijk) Hierin onderscheiden we : - Landschappen historisch onder invloed van de zee Een deeltje van het Meetjesland maakt deel uit van het Estuarian polderlandschap met kreken (uiterste noorden van het Meetjesland) (5a op het kaartje) - Landschappen actueel onder invloed van de zee (5b op het kaartje) B. Landschappen van de pleistocene zanden (ten zuiden van de Graafjansdijk) - Landschappen van de lage en Middelhoge Zandgronden Het zuidelijke en grootste deel van het Meetjesland maakt deel uit van het landschap van de Vlaamse Vallei ( 4b op het kaartje) Landschappen van de Hoge Zandgronden (4a op het kaartje) Verschillen en gelijkenissen De grens tussen beiden is morfografisch moeilijk merkbaar. Ze wordt gevormd door de oost-west verlopende poldergrens die nagenoeg op + 4 m gelegen is. Waar het vlakke polderland overgaat naar vlakke zones van het Vlaamse valleilandschap is de juiste aflijning alleen bodemkundig duidelijk. Afgezien van deze zuivere morfografische kenmerken contrasteren de beide landschappen door verschillend bodemgebruik. Het polderlandschap is open, heeft grote percelen, die soms door populieren zijn afgelijnd. De grote geïsoleerde hoeven zijn overwegend op akkerbouw afgestemd. Het Vlaamse Vallei-landschap is meer gesloten omdat kleinere percelen veelal door houtkanten, populieren of knotwilgen afgelijnd zijn. Landschappen van de pleistocene zanden

6 Ferraris (18ee) Luchtfoto Topokaart 1:25 000
Links: Ferrariskaart (18ee) Bassevelde en omgeving: uitreksel van de kabinetskaart der Oosterijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van graaf Ferraris, kwam tot stand in de periode 1771 tot 1778. Midden: Luchtfoto Bassevelde en omgeving Rechts: Topografische kaart (1984) Bassevelde en omgeving fragment uit kaartblad 14/1-2 en 5-6, schaal 1:25000 Opdracht: Beschrijf de verschillen tussen het gebied ten noorden van de Graaf Jansdijk en het zuidelijke gebied op vlak van Landschap Percelering Reliëf Bodem Geologie Gebruik hiervoor je atlas en deze figuren Ferraris (18ee) Luchtfoto Topokaart 1:25 000

7 Landschappen onder invloed van de zee: ontstaan
Holoceen: na laatste ijstijd Wind en ijs ruimen plaats voor water Dynamisch landschap Stabilisatie door de mens Transgressies en regressies vs stormvloeden Vorming Essentiële periodes: ontstaan van polders Vorming van deze landschappen vond vooral plaats in het Holoceen (IV) De holocene periode begint na de laatste ijstijd jaar geleden. Na de laatste ijstijd was de wind- en vorstwerking niet meer zo actief. Belangrijke landschapsvormende processen werden dus erosie door water. Hierbij werden mariene sedimenten en veenpakketten gevormd, die samen met de lage ligging de basis vormen voor de huidige kenmerken van deze landschappen. Het maritiem-holocene landschap is in de loop van de laatste millennia gevormd onder de voortdurende invloed van de zee. Kenmerkend aan dergelijke gebieden is dat ze zich in een labiel evenwicht bevinden. Opgebouwd door wind en zee worden ze na verloop van tijd opnieuw uitgewist en heropgebouwd. De komst van de mens heeft hier uiteraard verandering in gebracht. Je mag dus wel stellen dat de mens voortdurend streeft naar stabilisatie in een dynamisch landschap. De ontstaansgeschiedenis van dit maritiem-holocene landschap wordt gebaseerd op de opeenvolging van transgressies en regressies, waarin de zee periodiek opdrong en zich weer terugtrok. Dit veronderstelt het voorkomen van periodieke zeespiegelstijgingen en – dalingen, hetgeen – althans voor het holocene tijdperk – nooit is aangetoond. Veeleer moet gedacht worden aan de verwoestende werking van grote individuele stormvloeden, waardoor het ontstane landschap in één keer plaatselijk werd aangetast, waarna de opbouw opnieuw begon. Het ontstaan van het maritiem-holoceen landschap kent een opeenvolging van enkele essentiële periodes.

8 Ontstaan van polders Vorming van strandwallen
Ondiepe zee Golf in aanraking met bodem (branding) Ontstaan van evenwijdige zandruggen + zwinnen Zandrug + pioniersvegetatie Ontstaan van evenwijdige duinruggen en valleien Vooreerst was er de vorming van de strandwallen. Deze ontstonden in de ondiepe zee op plaatsen waar de golven de invloed van de bodem begonnen te voelen. De aanwezige zandbodem wordt in zo’n geval onder invloed van de golfenergie omgezet in een dynamisch stelsel van evenwijdige zandruggen en daartussen gelegen laagten of zwinnen. Eens de zandruggen boven het gemiddeld hoogwater uitkomen, worden ze door pioniersvegetatie vastgezet. Op die manier ontstaat er een landschap van evenwijdige duinruggen en valleien. Een dergelijk landschap ontstond tijdens het subboreaal (2000 – 200 v Chr.)

9 Ontstaan van polders In valleien ontstaan kleipakketten
Ontstaan van een dikke veenbodem Aanval van de zee Gedeeltelijke opruiming van het veen + ontstaan van getijdegeulen Aanvoer zand (geulen + oevers) en klei (op veenpakket) Ontstaan schorrenlandschap In de valleien, tussen de duinruggen werd een kleipakket afgezet. Een moerasvegetatie op deze kleibodem leidde tot het ontstaan van een veenbodem. Dit werd slechts onderbroken door rivieren. In de loop van de eeuwen groeiden deze veenpakketten aan tot metershoge kussens. Kleine veenstroompjes zorgden voor de overtollige waterafvoer. Aan deze vrij stabiele toestand kwam in de tweede helft van de derde eeuw na Chr. een abrupt einde door een plotselinge aanval door de zee. Het zeewater kreeg geleidelijk aan weer toegang tot de veenpakketten en zorgde voor de gedeeltelijke opruiming van het veen. Door erosie van het veen en de daaronder liggende klei- en zandlagen ontstond een stelsel getijgeulen, dat zich sterk vertakte en het veenpakket opdeelde in een groot aantal eilanden. De getijstroom voerde een grote hoeveelheid zand en klei aan, waardoor het gevormde getijstromenstelsel onmiddellijk weer begon te verlanden. Zanddeeltjes sloegen hoofdzakelijk neer op de bodem en langs de oever van de getijgeulen. De kleideeltjes, die lichter zijn en langer blijven zweven, kwamen terecht aan het einde van de kleinste geultjes en vooral op het veenpakket als dat geheel door de vloed bedekt werd. Op die manier werd een typisch schorrenlandschap gevormd. Een stelsel van getijgeulen met zand in de geulen en op de oevers en ertussen vlakke drassige gebieden met een dunne laag klei op het veenpakket.

10 Ontstaan van polders Aanvoer zand > aanvoer klei
Klei en veen klinken in door eigen gewicht Geulen (zand) hoger dan kleigronden = RELIEFINVERSIE Invloed van de mens: dijken grote open percelen, grote kavels + KREKEN Doordat de aanvoer van zand langer doorging en de klei en het veen inklonken door hun eigen gewicht, kwamen de geulen uiteindelijk hoger te liggen dan de ertussen gelegen kleigronden. Als de geul volledig verzande bleef die over in het landschap als een hoge zandige rug = reliëfinversie. Wat eens een diepe geul was, steekt nu boven de omgeving uit. Dit proces heeft zich enkele malen herhaald van 250 – 800. De invloed van de mens werd groter en men wilde een veilige omgeving waar men in kon wonen, werken,... zonder steeds aan de invloeden van de zee onderhevig te zijn. Het landschap werd ingedijkt en zo ontstond het typische polderlandschap met grote open percelen die soms door populieren worden afgelijnd. Kenmerkend is het strakke en vlakke karakter. De kavels zijn groot, de wegen zijn kaarsrecht en staan veelal loodrecht op elkaar. De dijken zijn dikwijls beweid op met populieren of knotwilgen beplant.

11 Polders kreken Bodems: alluviaal matig tot zeer nat zandleem en klei
Door deze strakke en rationele indeling is dit landschapstype nogal eenvormig. Deze saaiheid wordt echter op veel plaatsen onderbroken door de aanwezigheid van kreken, die met hun natuurlijke kronkelende loop een speels element vormen in de strakke verkavelingen. De bodems zijn alluviaal, matig tot zeer nat en bevatten kalkhoudende zandleem-, klei- en zware kleigronden. De ondergrond is zandig, schelphoudend en venig. De grondwatertafel is verzilt.

12 Landschap van pleistocene zanden: ontstaan
Onderdeel van de Vlaamse vallei Zandig Vlaanderen Glaciaal en periglaciaal Rivieren in quartair substraat Differentiële erosie Het zuidelijke gebied van het Meetjesland vormt een onderdeel van de Vlaamse Vallei. Dit hele reliëfcomplex wordt gekenmerkt door het dagzomen van zandige tot licht zandlemige gronden en staat daarom ook gekend als zandig Vlaanderen. Het gebied kende zijn ontwikkeling in een glaciair en periglaciair milieu. De Vlaamse vallei steekt door haar ligging in vlakke topografie sterk af tegen de omringende landschappen. Geomorfologisch is dit te verklaren doordat het landschap gevormd is door de werking van rivieren in het quartair substraat, dit in tegenstelling tot de gebieden ten oosten, zuiden en westen ervan, die landschappelijk beïnvloed zijn door differentiële erosiegevoeligheid van het tertiair substraat.

13 Ontstaan van de Vlaamse vallei
Einde tertiair: terugtrekking van de zee (N) Vlaanderen: droog Rivierdalen snijden in Verlaging III oppervlak Uitgesneden III dalen Ontstaan van de Vlaamse vallei. Vlaanderen kwam op het einde van het tertiair droog te liggen door het geleidelijke terugtrekken van de zeeën in noordelijke richting. Op dit drooggevallen oppervlak ontwikkelden zich al snel een stel evenwijdige rivierdalen. Deze sneden zich in, erosiefasen wisselden af met sedimentatiefasen. (zie volgende slide) Het oppervlak van het tertiair substraat wordt verlaagd. De Vlaamse vallei ging bestaan uit een complex van jongquartaire dalen die diep ingesneden waren in het tertiaire materiaal, die op hun beurt in een latere fase opgevuld werden met jong-quartiare afzettingen (zie volgende slide) . Hierdoor ontstond er een sterk vereffend zandig Wurm- opvullingsvlak. Het proces omsloot veel opeenvolgende en ingewikkelde fasen.

14 Ontstaan van de Vlaamse vallei
De Vlaamse vallei ging bestaan uit een complex van jongquartaire dalen die diep ingesneden waren in het tertiaire materiaal, die op hun beurt in een latere fase opgevuld werden met jong-quartiar afzettingen. Hierdoor ontstond er een sterk vereffend zandig Wurm-opvullingsvlak. Het proces omsloot veel opeenvolgende en ingewikkelde fasen. Grenzen: In het westen situeren zich de lage heuvels van Centraal-West-Vlaanderen waar de hoogte oploopt tot +25 à 50m In het zuiden liggen de heuvel- of plateau-achtige interfluvia waar de hoogte boven +50 en zelfs +100m reikt In het oosten reikt de zuidrand van het Land van Waas en van Boom tot +30m en domineert er het Vlaamse vallei landschap. Naar het noorden toe grenst het Vlaamse valleilandschap aan de Scheldepolders en naar het noordwesten aan de Kustpolders. Geen belangrijke hoogteverandering. De begrenzing wordt eerder gevormd door de overgang van zand naar klei.

15 Terugschrijdende erosie

16 Vlaamse vallei Gesloten landschap met hagen, boomrijen, houtkanten en enkele boscomplexen Bodems: fijne zanden licht lemige structuur rivieren: klei en leem In het fluvioperiglaciale opvullingsvlak van de Vlaamse vallei treft men fijne tot matig fijne zanden aan met een lichte lemige textuur. In de rivier en beekvalleien is de bodem samengesteld uit lemig en kleiïg materiaal. De stuifzandgebieden zijn door hun hogere ligging en door de grote doorlaatbaarheid van het moedermateriaal zeer sterk gedraineerd. Het landschap van de Vlaamse vallei in zijn geheel kan getypeerd worden als een vrij gesloten landschap met hagen, boomrijen en houtkanten, enkele boscomplexen.

17 Het Meetjesland Landschappen

18 4 verschillende landschappen
Het krekengebied Het centrale of eigenlijke Meetjesland Cuesta’s van Zomergem-Oedelem Lotenhulle – Hertsberge en veldgebieden Kouter- en bulkenlandschap

19 Krekengebied = landschap van de polders Open landschap
Kalkhoudende bodem >> akkerland Grootmazig patroon Populierenrijen Bewoning op zandruggen Graafjansdijk Ontstaangeschiedenis, zie: landschappen onder invloed van de zee. Het huidige open landschap wordt gekenmerkt door akkerland als voornaamste bodemgebruik. De dunne kleilaag is het gevolg van de overstromingen. De gronden zijn kalkhoudend en hebben een grote landbouwkundige waarde. Het geheel heeft visueel landschappelijk een grootmazig patroon. De populierenrijen langs dijken, watergangen en sloten vormen een belangrijk landschapskenmerk. De bewoningskernen situeren zich op de hoger gelegen zandruggen. In het gebied worden de kleine landarbeiderswoningen op de dijken gebouwd, terwijl de grote kapitaalkrachtige hoeves zich verspreid in de polder vestigen. De Graafjansdijk is een belangrijk landschapelement.

20 Centrale of eigenlijke Meetjesland
Dekzanden van laatste ijstijd Grote dekzandrug + kleine donken + zeer grote vlakte Blokkeert afwatering Slechte afwatering Onvruchtbare gronden (te nat) Grachten en greppels Grote blokpercelen onderverdeeld in stroken (meten of maten) Dit landschap is gevormd door de dekzanden die tijdens de laatste ijstijd het gebied hebben afgedekt. De grote dekzandrug en de kleinere zandige opduikingen of ‘donken’ vormen het enige niveauverschil in het anders zeer vlakke landschap. In het algemeen bestaat de bodem uit droge of te natte, vaak onvruchtbare gronden. De grote zandrug blokkeert de afwatering in noordelijke richting. Hierdoor ontstaan afgesloten depressies en natte gebieden. Ten noorden van de grote dekzandrug is het reliëf zo vlak dat ook hier de natuurlijke afwatering erg moeilijk verloopt. Om de afwatering in dit centrale Meetjesland mogelijk te maken, graven de bewoners ontelbare grachten, greppels en geleden. Ze maken grote blokken land en verdelen die op hun beurt in smallere stroken, gescheiden door grachten. Langs die afwaterings- en scheidingsgrachten worden traditioneel elzenrijen en knotbomen geplant.

21 Cuesta’s Zomergem – Oedelem Lotenhulle - Hertsberge
Tussen Zomergem en Oedelem en tussen Lotenhulle en Hertsberge strekken zich twee cuesta’s uit. Deze reliëfvorm is ontstaan door de eroderende werking van de rivieren op de onderliggende lagen. Die dateren uit een vroegere ontwikkelingsfase, uit het tertiair. Afhankelijk van de samenstelling van de lagen (klei, zand,…) zijn ze in meer of mindere mate gevoelig voor erosie. Op de plaats van de cuesta’s Zomergem-Oedelem en Lotenhulle-Hertsberge bestaat de onderliggende laag uit klei of zandsteen. Deze harde, erosiebestendige lagen weerstaan het schurende effect van het water van de rivieren. De aangrenzende zachte lagen worden wel weggeschuurd. Door het naast elkaar liggen van erosiegevoelige en erosiebestendige lagen ontstaat uiteindelijk een cuesta. De cuesta heeft langs de ene kant een steile (=cuestafront) en langs de andere een zwakke helling (= cuestarug). Bovenstaande schets geeft een schematisch beeld van een cuesta. Meteen is duidelijk dat het ontstaan van de cuesta’s als landschapstype totaal verschillend is van dat van het eigenlijke meetjesland. Waar we in het eigenlijke Meetjesland de invloed van de Vlaamse Vallei en het kwartair opvullingsmateriaal geldt, liggen de cuesta’s net buiten de Vlaamse Vallei en domineert de invloed van het tertiair materiaal. Er komt slechts een dunne laag quartair materiaal (zand) voor. Op sommige plaatsen ontbreekt de quartaire laag volledig. Tussen beide cuesta’s bevindt zich de depressie van het kanaal Gent-Brugge. De geologische doorsnede heeft een noordoost-zuidwest richting.

22 Cuesta’s en veldlandschappen
Cuestarug: eerste nederzettingen Lemige, goed gedraineerde gronden Omliggende gebieden ontginnen onvruchtbaar door kleilaag door zure uitgeloogde stuwwatergronden zandgrond Fasen ontginning: 10 – 13ee: bos >> houtwinning + begrazing woeste gronden = wastina’s of veldgebieden 13 – 14ee: veldgebieden >> akkerland door kapitaalkrachtingen mislukt 18 – 19ee: systematische herbebossing door tekort aan hout Het verhaal van de cuesta’s heeft nauw verband met de veldlandschappen. Op de hoger gelegen plaatsen, op de cuestaruggen, ontwikkelen zich de eerste nederzettingen. De gronden zijn er beter gedraineerd en iets lemiger (=vruchtbaarder). Ook de oude verbinding van Brugge naar Gent situeert zich grotendeels op een cuestarug. Vanuit de nederzettingen worden pogingen ondernomen om de omliggende gronden te ontginnen. Die hebben onvruchtbaarheid als belangrijkste eigenschap. Door de aanwezigheid van die ondiepe kleilaag ontstaan stuwwatergronden die de bodem onbewerkbaar maken (Maldegemveld). Op andere plaatsen bestaat de bodem uit een zure, uitgeloogde zandgrond die zeer arm is (Bulskampveld). De arme gronden zijn aanvankelijk ongeschikt voor de landbouw en worden enkel extensief gebruikt als graasland. De eigenlijke ontginning gebeurt in verschillende fasen: 10-13ee: aanwezige bos wordt door houtwinning en begrazing aangetast. Er ontstaan woeste gronden: wastinas of veldgebieden. 13e-14ee: veldgebied naar akkerland door kapitaalkrachtige hoeven, wat mislukt, gronden degraderen opnieuw tot woeste gronden. 18-19ee systematisch herbebossen door tekort aan hout.

23 Kouter- en bulkenlandschap
Aan rand van rivier- en beekvalleien: droge, zandige, lichtlemige kouterruggen, met ertussen lemige bulken betere gronden eerste akkerland intensief herverkaveld + perceelsranden (knotwilgen) uitgestrekte open kouters gesloten bulkenlandschap Door het opstuiven van het zand uit de valleien ontstaan langs weerszijden van de rivier- en beekdalen droge, zandige of lichtlemige kouterruggen. Het zijn in het algemeen kwalitatief betere gronden. Op deze plaatsen ontwikkelt zich vanaf de prehistorie het eerste akkerland. Aan de rand van dit landbouwland vormen zich de eerste bewoningskernen. Vanaf de ME wordt meer landbouwgrond ontgonnen. De vroeger akkers worden herverkaveld. Ze worden samengevoegd en uitgebreid en er ontstaan uitgestrekte open kouters. De bulken zijn algemeen zandlemige gronden, tussen de kouterruggen en de laaggelegen rivier- en beekgronden. Langs de perceelsranden en grachten worden elzenhoutkanten en knotbomen aangeplant. Die geven het bulkenlandschap een gesloten karakter. De meersen liggen in het eigenlijke overstromingsgebied van rivieren en beken. Doorgaans zijn ze bestemd voor hooiland. Ze worden gekenmerkt door een strookvormige percelering met perceelsrandbegroeiing. Oorspronkelijk is het meersengebied een vrij open landschap. Door de sterke opdeling van de gronden en de perceelsrandbegroeiing ontstaat een gesloten landschap.


Download ppt "Het Meetjesland Situering."

Verwante presentaties


Ads door Google