Havo 4 Hoofdstuk 1 Schaarste en welvaart.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Hoofdstuk 2: Geld en ruil
Advertisements

Hoofdstuk 3: Geld over en tekort
H4 Kopen is kiezen 4.1 Kopen en betalen 4.2 Consumeren en behoeften
G E L D.
H1 wikken en wegen Paragraaf 1+2.
KRITISCHE KOPER?.
VWO 4: Welvaart Hoofdstuk 1: Vakantie of werken
Geldschepping door banken
specialisatie zorgt voor welvaartswinst
Hoofdstuk 17 De Geldmarkt
Goede tijden, slechte tijden
Hoofdstuk 2: geld en ruil
Economie Paragraaf
Hoofdstuk 1 Waar blijft je geld?
Welkom bij het vak economie!
Hoofdstuk 1 Geld en Welvaart
Herhaling Hoofdstuk 1.
§1.4 Waar kies je voor? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
1.2 Binnenkomst Nakijken herhaling 1.1 Uitleg 1.2 Lezen 1.2
§2.1 Hoe betaal je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Basisboek Marketing Hoofdstuk 1 Vraag en aanbod.
Lesbrief Crisis HAVO 4.
Wat voor inkomen heb je & waar blijft je geld?
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Inventarisatie: Productiefactoren Afschrijving Winstberekening Belangrijk PROGRAMMA:
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Marktaandeel Ex-BTW en In-BTW Arbeidsproductiviteit Belangrijk PROGRAMMA:
Welvaart begripsbepaling.
De economische kringloop
Mechanismen van tweedeling Over verarming en verrijking in Nederland.
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Instructie hoofdstuk 8 Internationale ontwikkelingen.
Samenvatting Lesbrief Werk & Werkloosheid Hoofdstukken 1-3.
Schaarste en ruilen 1 Kern Onderzoek Afsluiting
Welkom havo 4..
Hoofdstuk 6 Productie en markt.
Welkom havo 4..
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
Instructie hoofdstuk 8 Internationale ontwikkelingen
Reken je (niet) rijk.
3.1 PRODUCTIE.
Welkom havo 4..
Keuzes maken Hoofdstuk 1 H3 & v3.
Hst 4 Hoe wordt er gewerkt?
Geld Inleiding.
Welkom havo 4..
H3 Financiering van een bedrijf
“Bad money always drives out good money.”
Schaarste en welvaart Produceren en kiezen.
Welkom Havo 5..
Hoofdstuk 9 M&O + in groepjes Havo3 iPad.
Hoofdstuk 5 Les 2: Markten.
Welkom VWO 5..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom VWO 5..
Vmbo 2 economie Ben jij een kritische koper ?
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Vmbo 2 economie Goede producten?
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Geld en geldschepping.
Prijselasticiteit Hoofdstuk 5 markt havo 3 & vwo 3.
specialisatie zorgt voor welvaartswinst
Economische kringloop
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Economie Basis Examentraning 2018 Wat kun je allemaal doen:
Inflatie en koopkracht
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Welvaart begripsbepaling.
Hoeveel weet jij van onderzoekers?
Transcript van de presentatie:

Havo 4 Hoofdstuk 1 Schaarste en welvaart

Paragraaf 1.1 Inkomen en welvaart Deelvraag 1.1 slaan we voor dit moment over Indexcijfers komen later aan de orde

Welvaart en schaarste Behoeften: alles wat je wilt hebben Welvaart is de mate waarin je kunt voorzien in je behoeften Basisbehoeften: alles wat je nodig hebt om in leven te blijven zoals eten, drinken, kleding, medicijnen, onderdak De rest is luxe Vervullen van behoeften door: Kopen Zelf maken of verbouwen Ruilen

Productiefactoren De meeste behoeften worden vervuld door spullen te kopen Maar die spullen moeten gemaakt worden De hoeveelheid spullen die gemaakt kunnen worden zijn afhankelijk van de productiefactoren Kapitaal, Arbeid, Natuur en Ondernemerschap (KANO) Die productiefactoren zijn niet oneindig, maar onze behoeften wel

Schaarste Schaarste: met de beperkte hoeveelheid productiefactoren kunnen niet voldoende producten gemaakt worden om onze oneindige behoeften te vervullen Omdat de productiefactoren KANO betaald moeten worden, moet er ook voor producten die met productiefactoren gemaakt zijn betaald worden: Het product heet dan een schaars product In de economie is schaars dus NIET gelijk aan zeldzaam

Welvaart in ruime en enge zin - 1 Welvaart: voorzien in je behoeften Hoe meer welvaart je hebt, hoe meer behoeften je kunt vervullen Geld Mantelzorg Vrijwilligerswerk Zelf maken of verbouwen Ruilen

Welvaart in ruime en enge zin - 2 Welvaart in enge zin: jouw koopkracht bepaalt jouw welvaart Hierbij kijken we dus alleen naar hoeveel geld je hebt Welvaart in ruime zin: alle manieren om in jouw behoeften te voorzien

Welvaart in enge zin Stijging van de welvaart in enge zin betekent niet dat de welvaart in ruime zin stijgt Productiegroei zorgt voor problemen milieuvervuiling, uitputting van natuurlijke hulpbronnen, gezondheidsklachten Gemiddelde koopkrachtstijging zegt niets over de verdeling ervan De 26 rijkste mensen op de wereld hebben evenveel vermogen als de 3,8 miljard armsten Dus niet iedereen profiteert evenveel van productiegroei

Welvaart in ruime zin Welvaart in ruime zin kan stijgen zonder dat de welvaart in enge zin stijgt Productie waarmee geen inkomen verdiend wordt telt niet mee in enge zin maar zorgt wel voor een toename van de welvaart in ruime zin Vrijwilligerswerk Een studie volgen Ook zijn mensen in de loop van de tijd minder gaan werken = meer vrije tijd Welvaart ruim gestegen, welvaart eng niet veranderd

Welzijn Naast welvaart kennen we ook het begrip welzijn Welzijn is hoe gelukkig je je voelt Vanouds kijkt economie alleen naar welvaart Gelukkig is er steeds meer aandacht voor welzijn Ω paragraaf 1.1

Paragraaf 1.2 Schaarste en kiezen Omdat je meer behoeften hebt dan middelen zul je moeten kiezen Je moet prioriteiten stellen want jouw middelen zijn alternatief aanwendbaar Alternatief aanwendbaar: voor meer zaken inzetbaar Bij alternatief aanwendbaar komen de opofferingskosten om de hoek Opofferingskosten: de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief

Opofferingskosten Personen Dilemma Avondje oppassen levert € 25 op Avondje economie studeren levert een goed cijfer op de toets op Keuze oppassen: je opofferingskosten zijn een goed cijfer voor economie Motivatie: je staat gemiddeld een 8,7 voor economie en je kunt het geld goed gebruiken Keuze studeren: je opofferingskosten zijn € 25 Motivatie: haal je een 7 voor economie wordt je gemiddelde 5,75 en ga je over, haal je een 5 dan wordt je gemiddelde 5,45 en blijf je zitten Meestal, zo niet altijd, wordt gekozen voor het alternatief met de laagste opofferingskosten

Opofferingskosten Bedrijven Dilemma Vrachtje 1 vervoeren voor een vaste klant levert € 400 op Vrachtje 2 vervoeren voor een incidentele klant levert € 450 op Keuze vrachtje 1: de opofferingskosten zijn € 450 Motivatie: jouw vaste klant levert iedere week geld op, dat laat je niet lopen voor een eenmalige klant die € 50 meer oplevert Keuze vrachtje 2: je opofferingskosten zijn € 400 Motivatie: vrachtje 2 levert het meeste op, dus zijn de opofferingskosten het laagst Hier zal niet gekozen worden voor het alternatief met de laagste opofferingskosten; je kunt je vaste klant kwijtraken

Budgetlijn - 1 De budgetlijn laat zien welke combinaties je van twee producten kunt kopen gegeven een bepaald budget Alle combinaties die op de budgetlijn liggen, kun je – in theorie – kopen Voorbeeld Lianne heeft een budget van € 100 Ze geeft haar budget alleen uit aan Kleding: kost gemiddeld € 20 per kledingstuk Sieraden: kost gemiddeld € 10 per sieraad

Budgetlijn – 2 Tekenen Gegevens Budget Y = € 100 Prijs sieraad: € 10 Prijs kleding: € 20 Maximale hoeveelheid sieraden: € 100 : € 10 = 10 Maximale hoeveelheid kleding: € 100 : € 20 = 5

Budgetlijn – 3 Afleiding Gegevens Budget Y = € 100 Prijs sieraad: P1 = € 10 Hoeveelheid sieraad: Q1 Prijs kleding: P2 = € 20 Hoeveelheid kleding: Q2 Afleiding budgetlijn P1 x Q1 + P2 x Q2 = Y → 10 Q1 + 20 Q2 = 100 → 10 Q1 = −20 Q2 + 100 → Q1 = −2 Q2 + 10 Ω paragraaf 1.2

Paragraaf 1.3 Arbeidsverdeling, welvaart en ruil Arbeidsverdeling: in plaats van alles zelf te doen, de arbeid verdelen over meerdere mensen Hierdoor maak je gebruik van hun kwaliteiten Gevolg: de arbeidsproductiviteit neemt toe Arbeidsproductiviteit: de productie per werkende per tijdseenheid

Arbeidsverdeling - 1 Benodigd aantal uren per week per taak in het gezin Kinderen verzorgen Tuinieren Huishouden Dennis 12 4 10 Mandy 8 3 15 Zoals je kunt zien, zijn Dennis en Mandy voor verschillende taken een verschillend aantal uren bezig Als Dennis alles alleen doet, is hij 26 uur bezig Als Mandy alles alleen doet, is zij ook 26 uur bezig Zouden ze ieder de helft van de taken doen zijn ze samen kwijt: 6 + 2 + 5 + 4 + 1,5 + 7,5 = 26 uur Kan dat anders? Ja, door gebruikte maken van hun kwaliteiten

Arbeidsverdeling - 2 Dennis doet 12 : 8 = 1,5x zo lang over kinderen verzorgen; Mandy verzorgt de kinderen Mandy doet 15 : 10 = 1,5x zo lang over het huishouden; Dennis doet het huishouden Dennis is iets minder goed in tuinieren: 4 : 3 = 1,33 Tuinieren verdelen ze samen: Mandy 2 uur en dan moet Dennis nog 1,33 uur tuinieren Optimale taakverdeling Kinderen verzorgen Tuinieren Huishouden Dennis 1,33 (0) 10 Mandy 8 2 (3) Gevolg van deze arbeidsdeling: Dennis werkt in totaal 11,33 uur en Mandy 10 uur per week: samen 21,33 uur Ze hebben dus samen 4,67 uur tijdwinst! (Het kan in nog minder tijd als Mandy ook het tuinieren alleen doet: samen 21 uur)

Arbeidsverdeling - 3 Bij arbeidsverdeling wordt dus gekeken naar waarin iemand relatief het meest productief is (Mandy kinderen verzorgen, Dennis het huishouden) En waarin iemand relatief het minst onproductief is (Dennis tuinieren)

Arbeidsverdeling en welvaart Arbeidsverdeling zorgt voor meer welvaart Bedrijven gaan zich specialiseren: ze gaan doen waarin ze goed zijn Gevolg: hogere arbeidsproductiviteit en dus meer welvaart Maar arbeidsverdeling maakt ruilen noodzakelijk

Transactiekosten Ruilen heeft als probleem dat je iedere keer weer iemand moet vinden om mee te kunnen ruilen Jij wilt namelijk jouw eigen behoeften vervullen Trasactiekosten: alle bijkomende kosten bij de aan- of verkoop van een product Bijvoorbeeld reistijd, zoektijd Tegenwoordig gebruiken we geld als ruilmiddel; minder transactiekosten Nog steeds zoektijd maar ook verzendkosten Ω paragraaf 1.3

Paragraaf 1.4 Ruilen en geld Voordat geld gebruikt werd als ruilmiddel werden goederen tegen goederen geruild Directe ruil of ruil in natura: goederen ruilen tegen goederen Directe ruil = hoge transactiekosten Indirecte ruil: geld wordt als ruilmiddel gebruikt Indirecte ruil = lage(re) transactiekosten Transactiekosten zijn ook in geld uit te drukken: Als je in plaats van zoeken enzovoort, had kunnen gaan werken De transactiekosten komen dan overeen met de opofferingskosten

Soorten geld Er bestaan 2 soorten geld: Chartaal geld is tastbaar geld: munten en bankbiljetten in handen van het publiek Giraal geld is ontastbaar geld: geld op een bankrekening of direct opvraagbare spaarrekening in handen van het publiek Maatschappelijke geldhoeveelheid: alle chartale en girale geld in handen van het publiek

Opkomst van giraal geld Giraal geld is tegenwoordig veel belangrijker dan chartaal geld Denk aan: Pinnen Creditcard Mobiel betalen Tikkie Girale betalingen zijn sneller, veiliger en goedkoper

De drie functies van geld Ruilfunctie Je ontvangt geld voor arbeid en gebruikt het geld om goederen te kopen Ontvangen en uitgeven van geld is Ruilen Rekenfunctie Hierbij gebruik je geld om de waarde van producten te vergelijken Je vergelijkt dus de prijzen Oppotfunctie Je doet tijdelijk niets met je geld Het zit in je spaarpot of je bewaart het giraal

Geld en vertrouwen Geld kent een algemeen aanvaarde waarde en een materiaalwaarde Intrinsieke waarde: wat is de materiaalwaarde van de munt of bankbiljet Extrinsieke of nominale waarde: is de algemeen aanvaarde waarde die op de munt of bankbiljet staat Vroeger was de intrinsieke en de extrinsieke waarde van een muntstuk gelijk De metaalwaarde en de nominale waarde van een gouden tientje waren gelijk

Wet van Gresham De wet van Thomas Gresham luidt: “Bad money driver out good money” Good money: geld waarvan de intrinsieke waarde gelijk is aan de nominale waarde Bad money: geld waarvan de intrinsieke waarde kleiner is dan de nominale waarde Als beiden naast elkaar gebruikt worden, betalen mensen het slechte geld en houden het goede achter Langzaam verdwijnt dan het goede geld

Geld is een vertrouwenskwestie In deze tijd gaat de Wet van Gresham niet meer op De nominale waarde van ons geld is altijd hoger dan de intrinsieke waarde Een bankbiljet van € 100 heeft een materiaalwaarde van pakweg € 0,15 Een muntje van € 0,10 heeft een lagere materiaalwaarde Muntjes van € 0,01 en € 0,02 worden niet meer gebruikt: de materiaalwaarde is hoger dan de nominale waarde We moeten dus erop vertrouwen dat ons geld algemeen geaccepteerd wordt en zijn waarde behoudt: het is fiduciair geld Vertrouwen = fiducie, dus geld is een vertrouwenskwestie Ω paragraaf 1.4