Rekenen met verhoudingen Hoofdstuk 16 Rekenen met verhoudingen
Paragraaf 16.1 ‘staat tot’ en ‘op de’
Hoeveel cement moet je er nog bij doen om de goede mengverhouding te krijgen?
Hoe los je dit op met de minste hoeveelheid extra eieren en/of bloem?
Hoeveel verf en hoeveel waterstofperoxide In totaal heb je 40 ml nodig. Hoeveel verf en hoeveel waterstofperoxide heb je dan nodig?
Verschillende verhoudingen Paragraaf 16.2 Verschillende verhoudingen
Wat zal je rondetijd zijn op de binnenbaan? Je loopt de binnenbaan op dezelfde snelheid waarmee je de buitenbaan hebt gelopen. Wat zal je rondetijd zijn op de binnenbaan?
1. Via een tussenstap
2. Deel van een geheel De lengte van de binnenbaan is 160 400 deel van de lengte van de buitenbaan: 160 400 × 400 = 160 De rondetijd van de binnenbaan is dan: 160 400 × 75 = 30
3. Vaste verhoudingen tussen grootheden snelheid = afstand ÷ tijd afstand = tijd × snelheid tijd = afstand ÷ snelheid snelheid = 400 m ÷ 75 s snelheid = 5 1 3 m/s Dus je rekent ook: 160 m ÷ 5 1 3 m/s = 30 seconde
Breuken, procenten, Verhoudingen en kommagetallen Paragraaf 16.3 Breuken, procenten, Verhoudingen en kommagetallen
Welk drankje is zoeter? 330 ml 35 gram suiker 100 ml 11 gram suiker
Absoluut en relatief
Factoren – binnen de grootheid
Factoren – Tussen grootheden
Hoeveel leerlingen zijn er in totaal? 70% van de leerlingen krijgt zakgeld. Dat zijn 140 leerlingen. Hoeveel leerlingen zijn er in totaal?
0,75 kilo kost 225 cent. Hoeveel kost 1 kilo?
Samengestelde grootheden Paragraaf 16.4 Samengestelde grootheden
In welk drankje denk je dat er in verhouding de meeste cafeïne zit?
Samengestelde eenheden S T A R T E R S BOERENBROOD €3,50 met tapenade, aioli en kruidenboter PROEFTIJD P.P. €8,50 proeverij van diverse kleine vlees en vis gerechtjes
Hoofdstuk 16 opgaveN
Maaike organiseert een sportevenement en 160 deelnemers hebben zich hiervoor opgegeven. De ervaring leert dat 1 op de 32 deelnemers uiteindelijk niet komt opdagen. Vraag 1 Hoeveel deelnemers komen niet opdagen op het sportevenement? deelnemers
Hoeveel inwoners van Noordwijk zijn jonger dan 18 jaar? Vraag 2 Noordwijk heeft 25 000 inwoners. Twee op de vijf inwoners is jonger dan 18 jaar. Hoeveel inwoners van Noordwijk zijn jonger dan 18 jaar? inwoners
Hoeveel liter bouillon gebruikt Mathijs? Vraag 3 Mathijs maakt deze courgettesoep voor 15 personen. Hoeveel liter bouillon gebruikt Mathijs? liter
Hoeveel gram aardbeien zit er in een doosje? De prijs voor een doosje aardbeien is € 2. De prijs voor een kilo aardbeien is € 5. Hoeveel gram aardbeien zit er in een doosje? Vraag 4 gram
Hoeveel binnenbanden zijn dat gemiddeld per week? Vraag 5 Bij 2 van de 5 fietsen moet de fietsenmaker een binnenband vervangen. Hoeveel binnenbanden zijn dat gemiddeld per week? banden
Geef het exacte antwoord. Vraag 6 Als je uit wilt rekenen hoeveel meter je in 85 seconden aflegt, dan kun je 85 met een bepaalde factor vermenigvuldigen. Welke factor is dat? Geef het exacte antwoord.
Wat komt er op de plaats van het vraagteken te staan? bakken
Wat is de hoogte van de vergroting? Vraag 8 Je wilt een foto laten vergroten om aan de muur te hangen. Het origineel is 15 cm breed en 12 cm hoog. Je hebt plaats voor een vergroting van 25 cm breed. Wat is de hoogte van de vergroting? Rond af op een geheel getal. cm
Hoeveel moet je daarvoor betalen? Vraag 9 Je koopt een stuk zalm van 380 gram. Hoeveel moet je daarvoor betalen? €
Welk kommagetal hoort bij de verhouding 40 staat tot 120? Rond het antwoord af op twee decimalen Vraag 10
Welke breuk hoort bij 0,4%? Vraag 11
Welke factor geeft de pijl aan? Vraag 12 Welke factor geeft de pijl aan?
Je weet dat iets 30% van het totaal is. Vraag 13 Je weet dat iets 30% van het totaal is. Met welke factor kun je dat vermenigvuldigen om terug te rekenen naar de 100%? Schrijf je antwoord als breuk.
Wat is de formule waarmee je de kracht op een voorwerp kunt berekenen? De eenheid voor druk is N/m². N staat voor Newton en is de eenheid voor kracht. Vraag 14 Wat is de formule waarmee je de kracht op een voorwerp kunt berekenen? kracht = druk × oppervlakte kracht = oppervlakte ÷ druk kracht = druk ÷ oppervlakte
Wie zwemt relatief het snelst? Vraag 15 Wie zwemt relatief het snelst? Lars Michel
Hoeveel gram kristalsoda kun je oplossen in 3,4 liter water van 25 °C? Vraag 16 In 1 liter water van 25 °C kun je maximaal 295 gram kristalsoda oplossen. De oplosbaarheid van kristalsoda in water van 25 °C is dus 295 g/L. Hoeveel gram kristalsoda kun je oplossen in 3,4 liter water van 25 °C? gram
Vraag 17 De dichtheid van tin is: 7,28 g/cm³. Door dit tinnen soldaatje onder te dompelen in water kun je zien wat het volume ervan is. Bereken het gewicht van dit soldaatje. gram