Angststoornissen en hypochondrie Diagnostiek en behandeling
1.1 Wat zijn angststoornissen? Wenden tot (geestelijke) gezondheidszorg) Hulp bieden Analyse van de problemen Al ≠ pogingen ondernomen om orde te scheppen in naamgeving van verschijnselen => opstellen diagnostische criteria Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR) ( geen directe afspiegeling van werkelijkheid) Klachten ≠ assen die verwijzen naar ≠ soorten info = indeling in stoornissen, NIET in personen ○ meer dan 1 as-I- diagnose mogelijk Hoofdstuk 1: Fenomenologie
Angststoornissen: gerekend tot As I + nog onderverdeeld: NAO = niet anders omschreven; bevat een # bevat een # angstsymptomen Hypochondrie ; grote overlap met angststoornissen Daarom ook hierin opgenomen Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen en de NGH- standaard Angststoornissen Hoofdstuk 1: Fenomenologie
1.2 Paniekstoornis DSM-IV-TR-criteria Centrale kenmerk = paniekaanval (kan ook bij andere stoornissen) 4 symptomen tijdens min. 1 aanval binnen 10’ Piek v/d angst: binnen 10 minuten <4 symptomen = beperkte symptoomaanval paniekstoornis= onverwachte paniekaanvallen, niet in de hand gewerkt door situaties waarin de aandacht van anderen op de persoon is gericht Ernst opgedeeld in ‘mild, matig of ernstig’ 1 aanval/maand of alleen beperkte symptoomaanvallen laatste maand ten minste 8 aanvallen Hoofdstuk 1: Fenomenologie
Onverwachte/spontane aard van paniekaanval Klinisch beeld Onverwachte/spontane aard van paniekaanval Lichamelijke symptomen (zweten, trillen…) verhoogde arousal Ontsnappingsgedrag: de aanval couperen Angst voor controleverlies: Somatisch: bang dat hun lichaam het laat afweten Psychisch: greep op geestelijke vermogens verliezen Gedragsmatig: controle verliezen over eigen gedrag (beangstigt vooral anderen) Sociaal: last van schaamte Hoofdstuk 1: Fenomenologie
Vermijdingsgedrag in ernstige soms geen paniekaanvallen meer Fear of fear: meest centrale element bij agorafobie Differentiële diagnostiek Lichamelijk oorzaken van verhoogde arousal uitsluiten Overmatig gebruik/misbruik van bepaalde middelen paniek gelijkende symptomen ‘Rebound-effect’ van tranquillizers, stoppen hiermee verhoogde arousal Paniekstoornis ≠ hypochondrie ≠ gegeneraliseerde angststoornis Hoofdstuk 1: Fenomenologie
1.3 Agorafobie DSM-IV-TR-criteria 2 soorten agorafobie: wel of niet samenhangend met paniekstoornis Agorafobie: de angst om zich op plaatsen of in situaties te bevinden waaruit het moeilijk is om te ontsnappen of waarin geen hulp beschikbaar is in het geval van een paniekaanval. Vermijdingsgedrag! Ernst opgedeeld in ‘mild, matig of ernstig’ Vermijding, toch normaal leven Ingeperkte levensstijl Geheel aan huis gebonden, durft niet meer buiten Hoofdstuk 1: Fenomenologie
Centrale thema = eerder ‘niet zomaar weg kunnen’ of ‘vastzitten’ Klinisch beeld Populaire opvatting: ‘agorafobie= straatvrees= pleinvrees= angst voor open ruimten’ Centrale thema = eerder ‘niet zomaar weg kunnen’ of ‘vastzitten’ Agorafobie in de eerste plaat= angst voor angst Agorafobici angstiger al ze alleen zijn het alleen-zijn vermijden Gezelschap: angstreducerende rol (soms juist tegenovergestelde) Hoofdstuk 1: Fenomenologie
Differentiële diagnostiek vermijding situaties: kan andere redenen hebben dan agorafobie depressief: gebrek aan interesse en initiatief Sociale fobie: niet alleen durven reizen/ zich in openbaar begeven door angst voor omgaan met anderen Body dysmorphic disorder (BDD): extreem onzeker over uiterlijk => vermijden openbaarheid (stelt hen bloot aan de blikken van mensen) Hoofdstuk 1: Fenomenologie