Schrijven 1.3 en 1.4 Spreken en gesprekken 1.3 en 2.1 Grammatica 3.2

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Spelling en Schrijven en formuleren hoofdstuk 1,2&3
Advertisements

Het deelwoord ‘t kofschip / soft ketchup
Werkwoordspelling Volg de weg!.
Persoonsvorm verleden tijd
Competentie 04 Het informatieve gesprek
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
PowerPointslides maken
Werkwoordspelling Hoe ging het ook alweer?.
Het Voltooid Deelwoord
Les 34 Spreken – Ik houd mijn spreekbeurt
DE SOLLICITATIEBRIEF = VISTEKAARTJE NUMMER 1
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
OFC28 mediawijsheid les 7 leren door te maken
Tips voor je Nieuwjaars Speech
Brugklas Werkwoordspelling.
De dag van het solliciteren Blok 1
De persoonsvorm verleden tijd
WERKWOORDSPELLING Met dit overzicht vind je uit hoe je de werkwoordsvorm moet schrijven. Dit is de knop om te beginnen.
Samenvatten Klas 4A de Foorakker.
Herhaling Spelling Hoofdstuk 1 en 2 Klas 2A.
Persoonsvorm in de verleden tijd: zwakke werkwoorden
Hoe gebruik ik -d & -t? Leren en oefenen Maar eerst…….
tegenwoordige tijd en verleden tijd
Onderzoeksvaardigheden 3
Spelling Blok 1 t/m Kader 3.
Is ‘t kofschip gezonken…?
Alleen wat je moet weten!
Onderzoek doen Een complexe (maar uitdagende) klus!
Werkwoordspelling -d of –t?
Spreekbeurt in groep 4.
Grammatica leren. Inleiding Ook de grammatica kun je leren. De grammatica zijn eigenlijk de spelregels van de taal. Regel kun je leren en toepassen. Hieronder.
Creatief schrijven. Programma -Klassengesprekje: schrijf je weleens? -Inkomopdracht: een gebeurtenis -Creatief verhaal schrijven: tijdcapsule Wat gaan.
Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd. Stam zoeken (infinitief –en) PersoonVormPersoon Ik …Stam Je/JijStam + t StamJe Hij/zij/hetStam + t Wij/jullie/zijStam.
Hoofdstuk 6 Spelling Voltooid deelwoord en bijvoeglijk naamwoord.
Hoofdstuk 5 Spelling Persoonsvorm in de verleden tijd: zwakke werkwoorden.
Cursus werkwoordspelling Goed spellen? Kwestie van regels.
Leesvaardigheid Lezen en leestoetsen. ▪ 1. Gouden tip voor leestoetsen ▪ 2. Hoe pak je leestoetsen aan? ▪ 3. Wat doe je bij onbekende woorden? ▪ 4. Hoe.
Hoe maak je een presentatie die mensen kan overtuigen van jouw idee.
Uitleg bij de vragenlijst Veiligheidsbeleving
Werkwoorden vervoegen
Werkwoordspelling.
deze workshop maakt gebruik van audio-instructies
Spreekbeurt in groep 4.
Onvoltooid deelwoord/bijvoeglijk gebruikt deelwoord
Met STAR(R) meer zicht op competentieontwikkeling
Werkwoorden Hele werkwoord: wij-vorm tegenwoordige tijd Stam: ik-vorm tegenwoordige tijd Persoonsvorm: Belangrijkste werkwoord in de zin.
Werkwoordspelling. Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat, kun je kiezen uit drie vormen: 1 = ik-vorm.
Trappen van vergelijking Dan mij?…als ik?
Een reisverslag schrijven
Werkwoordspelling Doel: persoonsvormen in de t.t..
Naam: Rafaël Klas: MH2A Datum: Stagebegeleider:
Schrijven Een Verslag.
Spreekbeurt in groep 4 en 5
Alleen wat je moet weten!
Een instructie schrijven
Hoe schrijf je een recensie?
Spreken en gesprekken 2.2 en 2.3 Schrijven 1.5 en 1.6 Grammatica 3.3
Spreekbeurt in groep 4 en 5
Instructieve teksten Hoe herken ik de opbouw van een instructie en hoe weet ik hoe ik een instructie moet gebruiken? NU Nederlands 2F.
Extra oefenen Hoofdstuk 1 & 2 Ta!ent: Grammatica & Spelling
Les 4 Schrijven 3.1 en 3.2 (let op: hoofdstuk 2 komt pas in periode 4 aan bod!) Spreken en gesprekken: 2.4 Grammatica en spelling: 3.4.
Interview verslag schrijven
Les 1: - Schrijven Spreken en gesprekken
SPREKEN: HET BETOOG Betoog: een spreekbeurt waarin je een standpunt inneemt ten aanzien van een stelling en dat standpunt verdedigt. Formuleer een duidelijk.
Schrijven Zakelijke brief.
Bijvoeglijk gebruikt deelwoord hoofdlettergebruik
Stappenplan werkwoordspelling
Persoonlijke doelen maken
Eens / oneens ALS VERKOPER MOET JE GOED KUNNEN REKENEN
Eens / oneens ALS VERKOPER MOET JE GOED KUNNEN REKENEN
Transcript van de presentatie:

Schrijven 1.3 en 1.4 Spreken en gesprekken 1.3 en 2.1 Grammatica 3.2 Les 2 Schrijven 1.3 en 1.4 Spreken en gesprekken 1.3 en 2.1 Grammatica 3.2

Schrijven 1.3 - instructie Doel van deze paragraaf: “Je schrijft een instructie”

De instructie In een instructie leg je uit hoe iets werkt of hoe je iets moet doen Moet duidelijk zijn  vraag jezelf steeds af wat je publiek wel of niet weet Geef de uitleg in stappen en nummer de stappen Maak gebruik van signaalwoorden (als eerst, daarna, vervolgens…) Beschrijf eventueel per stap het resultaat Verduidelijk de instructie met afbeeldingen

1.4 - formulier Doel van deze paragraaf: “Je vult een formulier in” Een formulier: - gedrukt of digitaal - ruimte voor meerdere gegevens - worden gebruikt voor onder andere: bestellingen, aanvragen, adreswijzigingen, inschrijvingen - Verplichte velden * - Wees kort en duidelijk en schrijf duidelijk en leesbaar

spreken 1.3 – beeld gebruiken Doel van deze paragraaf: “Je gebruikt beeld om je presentatie duidelijker en aantrekkelijker te maken” Spreken 1.3 bevat flink wat tips voor het gebruiken van beeld bij een presentatie

Spreken 2.1 – verslag uitbrengen Doel van deze paragraaf: “Je doet verslag van een gebeurtenis” Als je verslag uitbrengt, geef je de luisteraars informatie over een gebeurtenis of ervaring

Belangrijke punten Vertel zakelijk en objectief Wees volledig en duidelijk Vertel in chronologische volgorde Presenteer aantrekkelijk – hou de aandacht vast - Anekdote/herkenbare situatie - Betrek het publiek bij jouw verhaal/maak het publiek nieuwsgierig - Sta rechtop, maak rustige gebaren, kijk je publiek aan en spreek duidelijk, rustig en verstaanbaar

Grammatica 3.2 – werkwoordspelling VT Doel van deze paragraaf: “Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct”

Sterke werkwoorden: werkwoorden die in de verleden tijd een klinkerwisseling krijgen: Ik loop – ik liep Ik kijk – ik keek Zwakke werkwoorden: werkwoorden die in de verleden tijd geen klinkerwisseling krijgen  gebruik bij deze werkwoorden ‘t Kofschip X Ik werk – ik werkte Ik roei – ik roeide

Zo werkt ‘t Kofschip X ‘t Kofschip X (‘t Fokschaap X) – Alleen te gebruiken voor de verleden tijd! - Bekijk het hele werkwoord. Eindigt de letter voor –en op een t, k, f, s, ch, p of x?  Stam +te(n) - Bekijk het hele werkwoord. Eindigt de letter voor –en NIET op een t, k, f, s, ch, p of x?  Stam +de(n) Is het ‘juichte’ of ‘juichde’? Is het ‘beloofde’ of ‘beloofte’? Is het ‘verfde’ of ‘verfte’?

Wanneer dubbel ‘t’ of dubbel ‘d’? Als de laatste letter voor –en een ‘t’ of een ‘d’ is, krijg je in de verleden tijd dubbele medeklinkers: Kosten - Het kost … het kostte Branden - Ik brand … ik brandde

Huiswerk Spreken 1.3 en 2.1 (vanaf bladzijde 16) Schrijven 1.3 en 1.4 (vanaf bladzijde 84) Grammatica 3.2 (vanaf bladzijde 177) Laatste 20-30 minuten: Oefenvel persoonsvorm VT