Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd Herhaling van de begrippen Uitleg: Gebruik de navigatiepijltjes linksonder in beeld om binnen de dia te scrollen En om naar de volgende of vorige dia te gaan. Gebruik klikbare vormen in de dia om te springen naar het onderwerp van je keuze. Gebruik de knop (= terug) om naar het hoofdmenu terug te keren.
Klik op je keuze Ruilen over de tijd Gezin Bedrijf Pensioen Overheid Inflatie
Gezin: studie en hypotheek Stroomgrootheden → als je nagaat wat er een bepaalde periode gebeurd is (inkomsten en uitgaven) Voorraadgrootheden → stand van zaken op een bepaald moment (bezittingen en schulden) Ruilen over de tijd (intertemporele ruil) Sparen → uitstellen van je consumptie Lenen → consumptie naar voren halen Prijs voor ruilen over de tijd → rente
Gezin: studie en hypotheek Investeringen → het kopen van kapitaalgoederen, die nodig zijn voor de productie van goederen en diensten Menselijke kapitaal→ kennis en vaardigheden die je verkrijgt door opleiding, studie en ervaring Verdiencapaciteit → het inkomen per tijdseenheid
Gezin: studie en hypotheek Hypotheek of hypothecaire financiering → een lening met als onderpand een onroerend goed (huis, gebouw) Rentelasten → rente die je betaalt over de lening Aflossing → terugbetalen van lening
Inflatie, nominale en reële rente Nominale rente → rente die je ontvangt van de bank Reële rente → nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie, heeft betrekking op je koopkracht Koopkracht → verzameling van goederen en diensten dat met bepaald inkomen gekocht kan worden Inflatie → stijging van het algemeen prijspeil door de tijd heen. Inflatie leidt tot geldontwaarding. De koopkracht van geld daalt
Bedrijven Balans→ overzicht van bezittingen en schulden Vreemd vermogen→ geld van derden Eigen vermogen→ geld van de eigenaar Afschrijving→ waardevermindering van vaste activa, is geen uitgaven wel kosten! Resultatenrekening→ overzicht van de opbrengsten en kosten
Overheid Staatsschuld → de schuld van de Rijksoverheid op een bepaald moment Overheidsschuld→ staatschuld + schulden lagere overheden en de sociale zekerheidsfondsen Voor de staatsschuld en het begrotingssaldo worden binnen de hele Economische en Monetaire Unie (EMU) dezelfde definities gebruikt: EMU-schuld en EMU-saldo. Begrotingstekort: het bedrag dat de overheid in een jaar moet lenen. Financieringstekort: het bedrag waarmee de staatsschuld toeneemt. Hoe te berekenen → Begrotingstekort - aflossingen
Pensioenen AOW → Algemene Ouderdomswet, basispensioen van de overheid, uitkering is voor iedereen gelijk niet afhankelijk van arbeidsverleden Pensioen→ Dit pensioen bouw je op via jouw werkgever of door zelf te sparen. Je betaalt maandelijks pensioenpremie aan een pensioenfonds. Omslagstelsel→ de premies die in 2014 worden betaald door de werkenden worden in 2014 uitbetaald aan de 65-plussers Kapitaalstelsel→ uitkering wordt betaald van een kapitaal dat in de loop van de tijd is opgebouwd
Pensioenen Waardevast→ wanneer de koopkracht van een pensioen constant gehouden wordt door het pensioen (jaarlijks) aan te passen aan de hoogte van de inflatie. Welvaartsvast→ wanneer het pensioen met hetzelfde percentage verhoogd wordt als de gemiddelde lonen in een land, zodat de welvaartsverhouding constant blijft.