Het Koninkrijk der Nederlanden Samenvatting 1.1 – 1.3
1.1 De Republiek 1588 -1795 Republiek der 7 Verenigde Nederlanden Geregeerd door regenten en stadhouder Stadhouder = opperbevelhebber leger en vloot Altijd uit familie van Oranje
1.1 Franse Tijd 1795 - 1813 1795 Fransen verdrijven stadhouder Nederlandse Patriotten aan de macht NL een democratie met grondwet Einde democratie door Napoleon 1806 – 1810 Koninkrijk Holland olv broer van Napoleon = Lodewijk Napoleon 1810-1813 NL = Franse provincie
1.1 Koning Willem I Taken vastgelegd in grondwet NL = constitutionele monarchie Koning benoemt leden van de 1e Kamer Leden 2e kamer benoemd door Provinciale Staten Benoemd door rijke bestuurders uit steden en dorpen 1e en 2e kamer = parlement Maar dus geen volksvertegenwoordiging
1.1 Overige taken Willem I Benoemt en ontslaat ministers Geeft opdracht om wetten uit te voeren m.b.v. ministers Regeert bij Koninklijk Besluit, waardoor hij niets met 2e Kamer te maken heeft 2e kamer had weinig macht Geen invloed op uitgaven door koning
1.1 Liberaal verzet Liberaal verzet tegen almacht koning Liberale eisen: Burgerlijke vrijheden Economische vrijheden Censuskiesrecht voor parlement Moest regering kunnen controleren
1.1 Grondwet van 1839 Reden = België zelfstandig Contraseign = ook ministers moeten nieuwe wet ondertekenen Beperking macht koning Parlement wat meer zeggenschap over financiën Liberalen ontevreden geen kiesrecht Nieuwe wet reden voor Willem I om af te treden
1.2 1848 Overal in Europa revoluties door hogere burgerij, die politieke macht willen. Willem II geeft opdracht voor nieuwe grondwet Reden = Willem II wil revolutie in NL voorkomen en deel macht behouden
1.2 Grondwet 1848 Liberaal karakter (Thorbecke): Vrijheidsrechten Censuskiesrecht = alleen mensen die bepaald bedrag aan belasting betalen mogen stemmen Want zij hebben door hun rijkdom bewezen slim en zelfstandig te zijn Koning verliest macht door: Verkiezing 1e kamer door Provinciale Staten Ministeriële verantwoordelijkheid In grondwet staan belangrijkste rechten en plichten van het volk en de spelregels van ons bestuur
1.2 NL bestuur 1848 Parlementaire democratie gekozen 1e en 2e kamer (censuskiesrecht) Constitutionele monarchie ook koning moet zich houden aan grondwet 2e kamer rechtstreeks gekozen meeste macht in NL 1e kamer indirect door provinciale staten
1.2 Ministeriële verantwoordelijkheid 1848 Ministers moeten verantwoording afleggen voor eigen daden aan 2e kamer en niet mee aan de koning Ministers moeten verantwoording afleggen voor daden van koning aan 2e kamer koning is onschendbaar Dus koning krijgt minder macht en regering en 2e kamer krijgen meer macht
1.2 1848 wetgevende taak 1e en 2e kamer Over wetsvoorstellen stemmen in geheel Over wetsvoorstellen stemmen Recht van initiatief Recht van amendement
1.2 1848 controlerende taak 1e en 2e kamer Recht van budget Recht van enquête Recht van interpellatie Recht van vragen Recht van budget Recht van enquête Recht van interpellatie Recht van vragen
1.2 1848 Grondrechten in de grondwet Klassieke grondrechten = Vrijheidsrechten en bescherming tegen overheid, Gelijke behandeling Godsdienstvrijheid Kiesrecht Meningsuiting Vergadering en vergadering Drukpers Onderwijs Stichten vakbonden Betoging = demonstratie (vanaf 20e eeuw)
1.2 1848 Scheiding van kerk en staat Overheid mag zich niet met geloofszaken bemoeien Overheid mag geen enkel geloof bevoordelen
1.3 1848 Nederland = rechtsstaat Iedereen is gelijk voor de wet De wet geldt voor iedereen Rechters en bestuurders moeten zich aan de wet houden Burger wordt geacht de wet te kennen Rechters zijn onafhankelijk van regering en parlement = onafhankelijke rechtspraak
1.3 Burgers in conflict met de overheid Overheid moet zich houden aan: Beginselen van behoorlijk bestuur Burgers worden door de wet tegen de overheid beschermd
1.3 Burgers tegen de overheid Acties Klachten Bellen of schrijven Nationale ombudsman Meldpunt gemeenten De rechter Publiciteit zoeken Verzoekschrift = Petitie aanbieden Demonstratie
1.3 De Rechtszaak Officier van Justitie In dienst van Ministerie van Justitie Leider van politieonderzoek naar misdrijven Treedt op als openbare aanklager bij rechtszaken Probeert schuld te bewijzen en eist een straf
1.3 De Rechtszaak Advocaat verdedigt verdachte Rechter bepaalt schuldig en onschuldig Rechter bepaalt hoogte straf = vonnis Mogelijkheid tot hoger beroep voor verdachte en officier van justitie
1.3 Sociale grondrechten 1983 Sociale grondrechten = zorgrechten en bescherming door de overheid = recht op bestaanszekerheid via sociale wetten Werk Minimum inkomen = bijstand Milieu beschermen huisvesting Bewoonbaarheid van NL Medische zorg Onderwijs voor 10 jaar
1.3 Referendum 2001 Referendum = volkstemming over een wet Raadgevend referendum = regering is niet verplicht om uitkomst van stemming op te volgen Correctief referendum = regering is verplicht uitkomst stemming op te volgen In NL is alleen raadgevend referendum