Training voor het nieuwe examen met historische contexten HAVO/VWO 2015
Betekenis geschiedenis Ἡρόδοτος (Herodotos) 485-425/420 v.Chr. wordt als eerste historicus beschouwd als vader van de geschiedschrijving (historiografie). Het woord ‘geschiedenis’ heeft verschillende betekenissen. Soms wordt ermee bedoeld: Dat was er in het verleden is gebeurd waarbij alles wat er in het verleden heeft plaatsgevonden “geschiedenis” is. (geschiedenis als een enorme verzameling feiten) De beschrijving van wat er is in het verleden is gebeurd. (geschiedenis als verhaal) Betrekking op het onderzoek van verleden. (geschiedenis als wetenschap) Historici (enkelvoud: historicus) zijn wetenschappers die het verleden bestuderen vanuit de universiteit. Naast de universiteit kan aan het HBO Geschiedenis en Staatsinrichting gestudeerd worden door aankomende docenten in het voortgezet onderwijs. De historicus heeft te maken met een verleden werkelijkheid, omdat de gebeurtenissen zelf niet meer bestudeerd kunnen worden. Daardoor zijn wij afhankelijk van bronnen. Een historische bron is elk object dat rechtstreeks informatie geeft over het verleden. Historische bronnen zijn objecten die uit het verleden komen, bijvoorbeeld een muurschildering. Historische bronnen kunnen ingedeeld worden in primaire en secundaire bronnen, naargelang de afstand tot de onderzochte gebeurtenis. Er zijn verschillende soorten bronnen. De drie hoofdgroepen zijn: materiële voorwerpen (alle bronnen die niet geschreven of gesproken zijn), geschreven en gesproken bronnen. Deze muurschildering gevonden in de Romeinse stad Pompeï is een voorbeeld van een historische bron
Het nut van het bestuderen van het verleden Het verleden is onlosmakelijk met het heden verbonden, bijvoorbeeld in: Mythen (‘verhaal’) Tradities Herinnering Erfgoed Het verleden bepaalt zowel de beperkingen als de mogelijkheden van het heden. Keuzes van de mens worden niet door het verleden beïnvloed, aangezien men vrije wil heeft. Anderzijds kan men betogen dat men leert van het verleden (een ezel stoot geen tweede keer aan dezelfde steen). De geschiedenis leert mensen dus lessen. De uitspraak dat geschiedenis zich herhaalt klopt wel en niet. Ten eerste niet omdat elke gebeurtenis uniek is. Zo is het maar een keer 2015. Anderzijds zien we dat oorlog en vrede, het opkomen en ondergaan van steden en rijken van alle tijden zijn. Maarten van Rossem stelt dat geen mens zonder historisch besef kan en spreekt onder andere over de Koude Oorlog, Vietnam en de Tweede Wereldoorlog.
R.G. Collingwood Robert George Collingwood (1889-1943) was een Engels filosoof en historicus. Over geschiedenis zegt hij onder andere: ‘Zolang het verleden en heden los van elkaar staan, is kennis van het verleden van weinig nut voor het heden. Maar als het verleden voortleeft in het heden; als het, ingekapseld en op het eerste gezicht verborgen achter de tegenstrijdige en prominentere kenmerken van het heden, nog steeds levens en werkzaam is, dan kan men de positie van de historicus ten opzichte van de niet-historicus met recht vergelijken met die van de ervaren woudloper ten opzichte van een onwetende reiziger’. (Bron ?) The Idea of History (1946) is waarschijnlijk het meest bekende boek, maar het minst begrepen door historici, omdat zijn achtergrond zeer belangrijk is voor het begrip ervan. Het zorgde ervoor dat hij ten onrechte vooral als geschiedfilosoof wordt beschouwd. Volgens Colingwood zijn herinneringen geen bronnen van historische kennis! De rest van de historische kennis is op bewijsmateriaal gebaseerd.
2. Wie wel, wat wel, wat niet en waarom dan wel niet? Leerlingen dienen een bepaalde historische bagage mee te nemen, maar hoe groot moet die zijn en waar moet die uit bestaan? De overheid zegt hierover het volgende: Tien Tijdvakken met Kenmerkende Aspecten naast de traditionele indeling. De tien tijdvakken zijn niet bedoeld om de vijf tijdvakken Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Tijd en Moderne Tijd te vervangen. Aanvulling met Historische Contexten en voorbeelden. Historisch denken en redeneren (historisch besef). Hierbij horen de structuurbegrippen zoals bron en vraagstelling, feit, continuïteit en verandering, oorzaken en gevolgen, standplaatsgebondenheid en interpretatie.
3. Traditionele westerse periodisering en de Nederlandse Tien Tijdvakken van nu De hele geschiedenis door is er sprake van het periodiseren. De traditionele indeling is: Prehistorie (Prehistory, Préhistoire, Vorgeschichte). De Prehistorie eindigt voor een volk, als er door of over dat volk geschreven wordt. Tot 3000 v.Chr. Oudheid (Antiquity, Antiquité, Antike). In het oude Egypte begint de Oudheid eerder dan bij de Grieken i.v.m. het schrift. De tijd van Grieken en Romeinen wordt vaak Klassieke Oudheid genoemd. 3000 v.Chr. – 500 n. Chr. Middeleeuwen (Middle Ages, Moyen Age, Mittelalter). De Middeleeuwen starten met de val het West-Romeinse Rijk en eindigen met de val van Constantinopel of met de ontdekking van Columbus. 476-1453/1492. Nieuwe Tijd (1500-1800/1870). In deze periode spelen ontdekkingsreizen zich af, de Opstand en 80 jarige Oorlog. Moderne Tijd (1800 – heden). Weimar, Eerste en Tweede Wereldoorlog, Koude Oorlog, Irak, Afghanistan, Oekraïne. De tien tijdvakken zijn misleidend omdat de naam vaak niet overeenkomt met de inhoud. De periodiseringen staan dus niet vast en verschillen vaak van elkaar. Daarnaast gaan tijdvakken vloeiend in elkaar over i.p.v. scherp.
4. Over historici en hun bronnen Historici gebruiken zeer veel diverse bronnen, waaronder: Primaire bronnen zoals teksten, afbeeldingen, tempels, munten. Secundaire bronnen als geschiedwetenschappelijke literatuur, populair-wetenschappelijke literatuur, ego-documenten (dagboeken, verslagen, brieven, autobiografieën), kranten, historische romans, vonnissen, partijprogramma’s. Primaire bronnen zijn bronnen uit de tijd zelf en geven het meest direct informatie. Secundaire bronnen zijn boeken of verslagen van die primaire bronnen. Bronnenkritiek is nodig om de bron op zijn waarde te schatten. Wie, wat, wanneer, waarom, waar en met welke doel, bewust of onbewust zijn allemaal vragen die aan bron of zijn makers gesteld kunnen worden. Daarnaast kan ook de kijk naar bronnen veranderen, zoals binnen de diplomatieke geschiedenis. Voor 1970 waren de politiek-economische bronnen het meest belangrijk, na 1970 meer de culturele bronnen zoals dagboeken, brieven en relaties.
Betrouwbaarheid van bronnen De betrouwbaarheid van bronnen is zeer belangrijk voor historici. Sommige bronnen zijn vervalsingen of gewoon onzin. Een voorbeeld is de Donatio Constantini (Schenking van Constantijn). Dit is een vervalste oorkonde uit de 8e eeuw. Volgens deze oorkonde zou keizer Constantijn de Grote (272–337) het wereldlijke oppergezag van het Westen hebben overgedragen aan paus Silvester I, als dank voor zijn overwinning op Maxentius. Pas in de 15e eeuw toonden de Duitse humanist Nicolaas van Kues (1433) en de Italiaanse humanist Lorenzo Valla (1440) aan, dat het om een vervalsing ging. Representativiteit van bronnen Bronnen worden vaak door 1 of meer mensen gemaakt en gelden vaak voor veel meer mensen, zoals bepaalde groeperingen in verschillende steden of landen. Daarnaast kan sprake zijn van overdrijving of bagatellisering. Prof. dr. Frank Ankersmit is een belangrijk geschiedfilosoof- en theoreticus die veel heeft geschreven over representatie in de geschiedenis. De navel van de geschiedenis. Over interpretatie, representatie en historische realiteit, Groningen, Historische Uitgeverij Groningen, 1990
5. Feiten, wat zijn dat? De leerlingen kunnen: Feiten en meningen van elkaar onderscheiden. Uitspraken over het verleden ondersteunen met behulp van argumenten. Op basis van analyse van een of meer bronnen vaststellen of zij iets als feit willen aanvaarden. Feiten zijn geen vaststaande zaken, maar sociale constructies die de meerderheid aanhangt. Een feit geeft iets aan dat, naar wordt aangenomen, werkelijk is gebeurd of werkelijk bestaat. Historici ontdekken feiten niet zelf, maar construeren deze op basis van het werk van anderen en wat anderen hebben gemist in hun onderzoek. Deze feiten krijgen pas betekenis wanneer zij door de historicus gepositioneerd worden, die hij belangrijk vindt. De keuze van deze feiten hangt af van de gekozen vraagstelling.
6. Oorzaken (causaliteit) De leerlingen kunnen: Onderscheid maken tussen verschillende soorten gevolgen. Direct optredende gevolgen onderscheiden van gevolgen op langere termijn. Bedoelde/verwachte gevolgen onderscheiden van onbedoelde/onverwachte gevolgen. Gewilde en ongewilde gevolgen. Een gewild gevolg kan onbedoeld zijn. Gevolgen van meer of minder belang. De leerlingen kunnen: (in het kader van een historische vraagstelling) verklaringen geven voor historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen. Onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken: b. Tussen de meest directe oorzaak (=aanleiding) en andere directe oorzaken. c. Tussen oorzaken van minder en meer belang d. Tussen directe en indirecte oorzaken (omstandigheden die op de achtergrond een rol spelen). Wat-vragen geven antwoord op de vraag welke oorzaken aan een gebeurtenis ten grondslag liggen, de waarom-vraag geeft antwoord op verklarende vragen.
7. Verandering en continuïteit De leerlingen kunnen: In historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven. Verschillende soorten historische verandering onderscheiden: Met geweld gepaard snelle verandering (revolutie) Langzame/ geleidelijke verandering (evolutie) Ingrijpende verandering onderscheiden van oppervlakkige c. Door het onderscheiden van continuïteiten van langere en kortere duur onderkennen hoe elementen afkomstig uit verschillende tijdvakken zich gelijktijdig in één tijdvak kunnen manifesteren (De gelijktijdigheid van het ongelijktijdige). d. Het unieke en het meer algemene in de geschiedenis onderscheiden.
8. Standplaatsgebondenheid De leerlingen kunnen: Rekening houden met de tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen van personen uit het verleden en afkomstig van hedendaagse patronen, onder wie hij zelf. Rekening houden met de waardepatronen in heden en verleden. Door rekening te houden met elkaars waarden en normen, culturen, gewoonten, kan er objectiviteit verworven worden die zo belangrijk is bij geschiedschrijving.
9. Interpretatie De leerlingen kunnen: Een geboden historische samenhang onderkennen als een interpretatie. Een interpretatie toetsen aan nieuwe historische gegevens. Zelf een hoeveelheid historische gegevens in een interpretatie verwerken De betekenis voor het heden aangeven van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen. Gebeurtenissen uit hun eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische schematische ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen. Met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van eindterm 2, de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een jaartelling of periodisering/meerdere andere voorbeelden van jaartellingen of periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden. Aandacht voor gebruik en misbruik anachronismen: iets dat niet past in de historische context waarin het wordt gebruikt. Geschiedenis en identiteit ‘schuld denken ‘ i.p.v. causaal denken ‘zwart-wit denken’