Inhoudsopgave Sheet 2: Planning Sheet 3: H1: schaarste en ruil Sheet 4: H2: de markt: vraag en aanbod Sheet 5: H2, de vraaglijn Sheet 6: H2: de aanbodlijn Sheet 7: H2: consumenten- en producenten surplus Sheet 8: H2 & H3: welvaartsverlies a.g.v. overheidingrijpen Sheet 9 t/m 12: H3, Welvaartsverlies a.g.v. accijns bij negatieve externe effecten Sheet 13 t/m 16: H3, Welvaartsverlies a.g.v. subsidie bij positieve externe effecten Sheet 17: H4, Kenmerken marktvorm volledige mededinging (volkomen concurrentie) Sheet 18: H4, Kosten en opbrengsten voor een bedrijf bij volledige mededinging grafisch Sheet 19: H4, Oorzaken van marktfalen Sheet 20: H4, Vragen over de kosten en opbrengstenfuncties bij Monopolie Sheet 21: H4, Kosten en opbrengsten voor een monoplist, grafisch Sheet 22, H4, Break even Point, Maximale Omzet en Maximale Winst grafisch Sheet 23, H4, Bepalen/berekenen van de constante kosten Sheet 24, H4, Opstellen van MO vanuit Qv Sheet 25 en 26, H4, Surplus(verandering) bij wintsmaximalisatie en maximumprijs Sheet 27, H4, Opstellen van Qa na accins en subsidie Sheet 28, H4, Opstellen nieuwe Qa en Qv vergelijking bij doorberekenen van subsidies of heffingen aan bedrijven (verandering Qa) of consumenetn (Qv) Sheet 29, H4, overige belangrijke termen Sheet 30 t/m 33: H5, Gevangenendilemma Sheet 34, H6, Moral Hazard, asymetrische informatie,
Planning Week
H1: Schaarste en ruil Weten, kennen, kunnen, Onderscheid schaarse en vrije goederen Onderscheid tussen directe ruil en indirecte ruil Transactiekosten Functies van geld: Ruilmiddel Rekenmiddel Spaarmiddel Tabel 1.2: Onderscheid tussen formele en informele economie, Onderscheid tussen ‘marktsector en niet-marktsector’ Opgave 1.11
H2: Hoe werkt de markt > Grafisch Prijzen ontstaan door vraag en aanbod! Vraaglijn = de betalingsbereidheid van consumenten Aanbodlijn = de levereingsbereidheid van producenten Vragen: Welke lijn is de vraaglijn? Waarom Welke lijn is de aanbodlijn? Waarom? Wat is de evenwichtsprijs (marktprijs)? Wat is de evenwichshoeveelheid? Bereken de marktomzet! Waarom zal lijn A niet op ‘0’ beginnen maar pas bij f 20,-? Vul in: bij een een vraagoverschot zorgt het marktmechanisme er voor dat de prijs zal dalen / stijgen (blz. 54/55). B A Antwoorden: 1. B, dalend / 2. B, stijgend / 3. 40 / 4. 10 mln 5. 400 mln / 6. bedrijven maken altijd kosten / 7. Stijgen (zie uitleg blz. 54/55)
Vraaglijn De vraaglijn: deze geeft aan welke prijs de consumenten bereid zijn voor een product te betalen (betalingsbereidheid). Vraaglijn product A Oefening Geef aan wanneer er een verschuiving is van de collectieve vraaglijn van product A naar rechts (rode pijl) of naar links (blauwe pijl”) Aantal consumenten stijgt Prijs substitutiegoed daalt Kwaliteit van product A verbetert Marketingcampagne van de concurrent Koopkracht stijgt Rechts Links
Aanbodlijn Verschuiving van de aanbodlijn als: deze geeft aan voor welke prijs de producenten (bedrijven) bereid zijn een product te verkopen. Verschuiving van de aanbodlijn als: De winst* per product verandert het aantal aanbieders verandert *Wanneer verandert de winst? Door subsidies Heffing van accijns Verandering van de kostprijs Technologische ontwikkeling (waardoor de kostprijs daalt) Oefening: Geef aan wanneer de aanbodlijn van Qa1 naar Qa3 of naar Qa2 verschuift: Winst per product stijgt Kosten per product stijgen Efficiëntere productietechniek Accijns Minder subsidie Meer aanbieders (meer concurrentie) Qa2 Qa3
H2: Consumenten- en producentensurplus Prijzen ontstaan door vraag en aanbod! Vraaglijn = de betalingsbereidheid van consumenten Aanbodlijn = de leveringsbereidheid van producenten Vragen: Arceer het consumentensurplus rood. Arceer het producentensurplus blauw. Bereken het consumentensurplus. Bereken het producentensurplus. Bereken de totale welvaart in het marktevenwicht. Is er bij de marktprijs sprake van ‘pareto-efficientie’? Leg uit! (lees blz. 22 midden) Is deze prijs automatisch ook goed (wenselijk / rechtvaardig) voor ‘iedereen’ (maatschappelijk optimaal)? (lees blz. 14 en 22 bovenaan) 200 mln. 100 mln. 300 mln. Ja Nee
H2 & H3: Welvaartsverlies door overheidsingrijpen Prijzen ontstaan door vraag en aanbod! Vraaglijn = de betalingsbereidheid van consumenten Aanbodlijn = de leveringsbereidheid van producenten Stel dat de overheid een minimumprijs instelt van f 50. Geef een reden waarom de overheid dat zou doen? Hoeveel producten worden er nu verhandeld op deze markt? Arceer het nieuwe consumentensurplus rood. Arceer het nieuwe producentensurplus blauw. Arceer de afname van de totale welvaart zwart. Bereken de afname van de welvaart in deze markt. 50 7,5 mln. 35 7,5 f 18,75 mln.
H3 Negatieve externe effecten & ACCIJNS Waarom heft de overheid accijns? Welke lijn verandert a.g.v. de opgelegde accijns? Beredeneer in welke richting deze lijn verschuift? Teken in de grafiek de nieuwe vraag- of aanbodlijn a.g.v. de accijns van $ 1,- Geef in de grafiek aan wat de nieuwe marktprijs wordt. Geef in de grafiek aan wat de nieuwe afzet wordt. Geef aan welk deel (percentage) van de accijnsverhoging wordt ‘afgewenteld’ op de consument. Geef in de grafiek aan EN bereken: Het verlies van consumentensurplus Het verlies is van producentensurplus Hoeveel de overheid verdient met de ‘heffing’ De harbergerdriehoek (totale welvaartsverlies) Bedenk welk maatschappelijk voordeel er kan bestaan ondanks het ‘welvaartsverlies’.
H3 Negatieve externe effecten & ACCIJNS Prijs in $ Q x 1000
H3 Negatieve externe effecten & ACCIJNS Accijns = $ 1,- ANTWOORDEN Waarom heft de overheid accijns? > gebruik / consumptie ontmoedigen Welke lijn verandert a.g.v. de opgelegde accijns? > aanbodlijn Beredeneer in welke richting deze lijn verschuift? > links, door de heffing daalt de winstgevendheid van dit product en is het voor producenten minder aantrekkelijk om dit product aan te bieden. Teken in de grafiek de nieuwe vraag- of aanbodlijn a.g.v. de accijns van $ 1,- Geef in de grafek aan wat de nieuwe marktprijs wordt. > 6,50 Geef in de grafiek aan wat de nieuwe afzet wordt. > 7 Geef aan welk deel (percentage) van de accijnsverhoging wordt ‘afgewenteld’ op de consument. > 0,5 / 1 = 50% Geef in de grafiek aan EN bereken > zie volgende sheet voor de ‘grenzen’: Het verlies van consumentensurplus (= 0,5 x 7 + 0,5 x 0,5 x 1 = 3,75) Het verlies is van producentensurplus (= 0,5 x 7 + 0,5 x 0,5 x 1 = 3,75) Hoeveel de overheid verdient met de ‘heffing’ (= 1 x 7 = 7) De harbergerdriehoek (totale welvaartsverlies) (= 0,5 x 0,5 x 1 x 2 = 0,50) Bedenk welk maatschappelijk voordeel er kan bestaan ondanks het ‘welvaartsverlies’. > Een schoner milieu, betere gezondheid & minder ziektekosten, productievere werknemers
Antwoord bij accijns = Harbergerdriehoek = nieuwe concumentensurplus = opbrengst heffing voor overheid = nieuw producentensurplus
H3: Positieve externe effecten & Subsidies Waarom verstrekt de overheid subsidies? Welke lijn verandert a.g.v. de verstrekte subsidie? Beredeneer in welke richting deze lijn verschuift. Teken in de grafiek de nieuwe vraag- of aanbodlijn a.g.v. de subsidie van $ 50,- Geef in de grafiek aan wat de nieuwe marktprijs wordt. Geef in de grafiek aan wat de nieuwe afzet wordt. Geef aan hoeveel procent van de subsidie wordt doorberekend als prijsverlaging aan de consument! Geef in de grafiek aan EN bereken: De verandering van het consumentensurplus De verandering van het producentensurplus Hoeveel subsidie betaalt de overheid? De harbergerdriehoek (het welvaartsverlies) Levert de maatregel per saldo geld op of kost het geld? Geef aan op welke manier de subsidiemaatregel de maatschappij toch iets kan opleveren.
H3: Positieve externe effecten & Subsidies
H3: Positieve externe effecten & Subsidies Subsidie = $ 50,- ANTWOORDEN Waaarom verstrekt de overheid subsidies? > gebruik / consumptie stimuleren Welke lijn verandert a.g.v. de verstrekte subsidie? > aanbodlijn Beredeneer in welke richting deze lijn verschuift. > rechts Teken in de grafiek de nieuwe vraag- of aanbodlijn a.g.v. de subsidie van $ 50,- Geef in de grafiek aan wat de nieuwe marktprijs wordt. > 150 Geef in de grafiek aan wat de nieuwe afzet wordt. > 400 Geef aan hoeveel procent van de subsidie wordt doorberekend als prijsverlaging aan de consument! > 25 / 50 = 50% Geef in de grafiek aan EN bereken: 1. De verandering van het consumentensurplus (= 25 x 300 + 0,5 x 25 x 100) = 8750 2. De verandering van het producentensurplus (= 0,5 x 100 x 400 - 0,5 x 75 x 300 = 8750 3. Hoeveel de overheid betaalt aan subsidies (= 50 x 400 = 20.000) 4. De harbergerdriehoek (totale welvaartsverlies) (= 0,25 x 50 x 200 = 2500) 5. Kost > het welvaartsverlies = 2500 6. Een schoner milieu, betere gezondheid, productievere werknemers
Antwoord bij subsidie = Subsidie Overheid = Harbergerdriehoek = Oude CS = Oude PS = Nieuwe CS = Nieuwe PS
H4: Gebrekkig functionerende markten Allereerst de kenmerken van de marktvorm die leidt tot pareto efficientie: ‘volkomen concurrentie’ = ‘volledige mededinging’ Het marktevenwicht van vraag en aanbod leidt hier tot de grootste welvaart, ofwel: De som van het surplus van de aanbieder en van de vrager zijn hier maximaal! De kenmerken:
H4: Volkomen concurrentie Prijszetting bij volledige mededinging? Hoeveel bedraagt de marktprijs (P) voor iedere aanbieder? Hoeveel bedraagt de GO voor iedere aanbieder? Hoeveel bedraagt de MO voor iedere aanbieder? Waar en hoe loopt de ‘prijsafzetlijn’ bij volledige mededinging? Hoeveel gaat Kledingzaak ‘Black’ aanbieden? Waarom? Waar is de winst per product maximaal voor ‘Black’? Welke curve kun je zien als de individuele aanbodfunctie’ van Black? Is het toeval de de MK-curve de GTK-curve in het laagste punt snijdt? 20 Horizontaal 30 (MO = MK) +/- 22 De MK-curve Nee!! = maximale totale winst Conclusie: De hoeveelheid die Black aanbiedt hangt dus af van …………………….….. en ……………………………… de marktprijs de MK-curve Vraag: Bedenk hoe de prijsafzetlijn zou lopen als Black een monopolist was?
H4: Marktfalen Bij ‘volledige mededinging funcioneert de markt ‘optimaal’: Het producentensurplus en het ‘consumentensurplus zijn hier maximaal. De markt ‘faalt’ als het consumenten- en producentensurplus NIET maximaal zijn. Oorzaken hiervan zijn: Marktmacht: alle andere marktvormen dan volkomen concurrentie leiden tot een niet-pareto optimale uitkomst. Collectieve goederen: Geef voorbeelden van collectieve goederen + geef aan waarom de ‘markt’ deze niet kan leveren en dus ‘faalt’. Externe effecten > zie het verlies aan surplus bij dit product wanneer de kosten hiervan in de prijs worden opgenomen
Monopolie Introductievragen + check na het maken van alle opgaven van H4 of je deze vragen kunt beantwoorden! Op welke manier kan een producent bij volledige mededinging proberen uit te komen onder zijn rol van ‘hoeveelheidsaanpasser’ en toch invloed krijgen op de prijs? Bij volledige mededinging loopt de prijsafzetlijn horizontaal. Leg uit waarom bij monopolie de prijsafzetlijn gelijk is aan de collectieve vraaglijn en dus naar beneden loopt. Op welke manieren kan een monopolie zijn ‘macht’ verkrijgen en behouden? Leg uit waarom de MO-curve onder de GO-curve loopt. Leg uit wat de relatie is tussen het verloop van MO en TO. Leg uit waarom TO maximaal is bij MO = 0. Leg met behulp van een voorbeeld uit onder welke voorwaarden een bedrijf prijsdiscriminatie kan toepassen. Het verloop van de prijsafzetlijn van een monopolist is als volgt: Qv = -3p + 120. Construeer hieruit de MO vergelijking. Antwoord bij 8 in 3 stappen > 1. noteer qv als functie van p p = -1/3q + 40 2. stel TO op TO = p x q = -1/3 q^2 + 40q 3. leid MO af MO = TO’ = -2/3q + 40
H4.1: Monopolie: kosten en opbrengsten Vragen: Welke lijn is de prijsafzetlijn? Bij welke afzet is de opbrengst (TO) maximaal? Bij welke prijs is de opbrengst (TO) maximaal? Bij welke afzet is de winst maximaal? Bij welke prijs is de winst maximaal? Bij welke afzet is er geen winst en geen verlies? (BEA) P2 P3 MK GO MO Antwoorden: de GO-lijn q1 P1 q3 P2 q4 en q5 TK TO Dus: Maximale omzet > MO = 0 Maximale winst > MO = MK BEP > TO = TK q4 q3 q1 q5 q2
BEP, max. winst en max. omzet BEP > zie BEA1 = BEA2 = BEO1 = BEO2 = 3 mln. 14 mln. 525 x 3 mln = 1,575 mld. 250 x 14 mln = 3,5 mld. Maximale winst Bij q = en p = TO = TK = TW = 400 x 8 mln. = 3,2 mld. 310 x 8 mln. = 2,48 mld. – 90 x 8 mln. = 0,72 mld Maximale omzet Bij q = en p = TO = TK = TW = 300 x 12 mln. = 3,600 mld. 267 x 12 mln. = 3,204 mld. – 33 x 12 mln. = 0,396 mld.
Constante kosten Vraag: Bereken de constante kosten (TCK) Antwoord: In stappen: Gegeven: GVK = MK GTK bij q = 8 mln. = 310 TK = 310 x 8 mln. = 2,48 mld. TVK bij q = 8 mln. = 200 x 8 mln = 1,6 mld. TCK = 2,48 mld. – 1,6 mld. = 0,88 mld.
Van Qv naar MO > Differentiëren! Qv = GO > TO > MO Gegeven: Qv = -1/3p + 8 Dan geldt: GO = p = En TO = p x q dus: TO = En MO = TO’ = (-3 x 2) q + (24 x 1) q = -6q + 24q = -6q + 24 x 1 = -6q + 24 -3q + 24 -3q + 24q 2 (2 – 1) (1 – 1) 1
Surplus bij winstmaximalisatie Producentensurplus Consumentensurplus
Surplus bij maximumprijs C Pmax. E D A = Oude consumentensurplus Toename consumentensurplus Afname producentensurplus Toename producentensurplus Toename totale surplus Producentensurplus B + C = Consumentensurplus B = D = E + D + C =
De aanbodlijn (Qa) na accijns en subsidie Het opstellen van de aanbodlijn (Qa) NA accijns of subsidie > in 2 stappen! Stel de P (betalingsbereidheid van de aanbieder) vergelijking op vanuit de Qa vergelijking > door accijns STIJGT de P > door subsidie DAALT de P Voorbeeld: Qa = 2p – 30 (voor accijns) accijns wordt 5 2p = Qa + 30 p = 0,5Qa + 15 P (na accijns) = 0,5Qa + 15 + 5 = 0,5Qa + 20 > Qa = 2p - 40 Stel dat er i.p.v. accijns een subsidie zou worden verstrekt van 3. Stel de nieuwe Qa vergelijking op! > P (na subsidie) = > Qa = 2p -24 0,5Qa + 15 – 3 = 0,5Qa + 12
Heffing doorberekenen aan Consument: (de consument ‘belasten’, in theorie: betalingsbereidheid daalt > Qv naar links) Voor de nieuwe Qv geldt: p = (p + heffing) Gevolg: Qv gaat naar links (omlaag) Heffing doorberekenen aan Producent: Voor de nieuwe Qa geldt: p = (p – heffing) Gevolg: Qa gaat naar links (naar boven) Subsidie geven aan Consument: Voor de nieuwe Qv geldt: p = (p - heffing) Gevolg: Qv gaat naar rechts (naar boven) Subsidie geven aan Producent: Voor de nieuwe Qa geldt: p = (p + heffing) Gevolg: Qa gaat naar rechts (naar onder)
H4 BELANGRIJKE TERMEN: Octrooi, patent Averechtse selectie Prijsdiscriminatie Productdifferentiatie
H5: Gevangenendilemma, Dominante strategie, Nash, Pareto en?!?! De strategie die voor JEZELF het beste is, ongeacht de keuze van de ander Pareto optimaal De gezamenlijke opbrengst is maximaal (een partij kan er niet op vooruit gaan, zonder dat de ander er op achteruit gaat) Nash-evenwicht Een evenwicht waarbij geen van de partijen zich kan verbeteren, gegeven de keuze van de ander Gevangenendilemma Een dilemma dat leidt tot een uitkomst (evenwicht) die voor BEIDE partijen samen niet optimaal is
H5: Gevangenendilemma, Dominante strategie, Nash, Pareto en?!?! = leidt tot Nash-evenwicht Pareto optimaal Niet-pareto optimaal Geen gevangenendilemma Gevangenendilemma
Gevangenendilemma, voorbeeld Zie ook: http://www.economielokaal.nl/speltheorie/ Vragen: Wat is voor Burger King de dominante strategie? Wat is voor Mc Donald’s de dominante strategie? Welke uitkomst zal ontstaan als gevolg van 1. en 2.? Geef de omzet die beide bedrijven behalen. Welke uitkomst zou beter zijn voor allebei? Waarom ontstaat deze uitkomst (van 4.) waarschijnlijk niet? 1. Prijs verlagen 3. MacD: $10.000 Burger K. $ 14.000 2. Prijs verlagen 4. Prijs handhaven 5. Geen vertrouwen in elkaar
Conclusie gevangenendilemma: Doordat beide partijen kijken naar hun eigen belang, en hun dominante strategie volgen, ontstaat niet voor beide partijen de beste uitkomst. De beste uitkomst kan wel ontstaan door: Collectieve dwang: Wetten / regelgeving Contracten Sociale normen Zelfbinding (gevolg: simultaan spel wordt sequentieel spel): Belofte (wij houden ons begrotingstekort < 3%) Dreigement (vb: als jij de prijs verlaagt dan …. ) Verbintenis (vb: klimaat-akkoord)
H6: weten Nationalisering <> privatisering Principal-agent problem Asymetrische informatie Moral hazard Zie: https://www.youtube.com/watch?v=5v7TWKlYoN0 & https://www.youtube.com/watch?v=6faL76QZ2AA