Leesvaardigheid 2 Klaar voor je toekomst!
Inhoudsopgave Perron 1 Tekstdoelen Onderwerp & hoofdgedachte Deelonderwerp Deelhoofdgedachte Tussenkopjes Leesstrategieën Citeren Perron 2 Tekstverbanden & signaalwoorden Doelgroepen Woord & beeld Samenvatten
Inhoudsopgave Perron 3 Achtergrondartikel Functies van de inleiding Feiten en meningen Objectief en subjectief Vraagsoorten Perron 4 Herhalen van de stof door opdrachten te maken! Tips voor je examen!
Perron 1 Klaar voor je toekomst!
1. Tekstdoelen Iedere schrijver heeft een doel met wat hij schrijft! Daardoor begrijp je de tekst en de opbouw beter. Je hebt het nodig bij het kritisch lezen en beoordelen van een tekst. Vijf tekstdoelen: Informeren Instructie geven Overhalen Overtuigen Amuseren
1. Tekstdoelen (2) Informeren = De schrijver wil de lezer informatie geven Instructie geven = De schrijver legt de lezer uit hoe hij iets moet doen Overhalen = De schrijver wil de lezer overhalen/ aansporen iets te doen Overtuigen = De schrijver wil de lezer van zijn mening overtuigen Amuseren = De schrijver wil dat de lezer plezier heeft.
2. Onderwerp Het onderwerp van een tekst is waar de hele tekst over gaat! Schrijf je zo kort mogelijk: één tot enkele woorden Staat soms in de titel, maar niet altijd
2. Hoofdgedachte Hoofdgedachte is wat de schrijver over het onderwerp vertelt. Mini-samenvatting van de tekst Aan het begin (inleiding) of einde (slot) van de tekst Omschrijf je in één zin
2.1 Deelonderwerp Een tekst bestaat uit alinea’s. Elke alinea heeft ook een onderwerp; datgene waar die alinea over gaat. Het deelonderwerp heeft te maken met het onderwerp van de tekst. Het deelonderwerp gaat dus over een deel van het onderwerp.
2.2 Deelhoofdgedachte Net als een deelonderwerp heeft de alinea ook een deelhoofdgedachte De belangrijkste informatie in die alinea De hoofdgedachte vind je meestal in de eerste of tweede regel van de alinea.
2.3 Tussenkopjes Een tekst kan bestaan uit tussenkopjes: Deze staan boven een alinea. Helpen je het onderwerp van de tekst te vinden. Geven informatie over de tekst.
3. Leesstrategieën Manieren om een tekst te lezen. Je kiest de strategie die past bij je leesdoel. Er zijn vier manieren: Verkennend lezen Zoekend lezen Intensief lezen Studerend lezen
3. Leesstrategieën (2) Verkennend lezen = de tekst bekijken en letten op titels, tussenkopjes, plaatjes en opvallende tekst. Zoekend lezen = je antwoord op vragen. Daarvoor gebruik je tussenkopjes en kernzinnen. Je hebt het doel een antwoord te vinden.
3. Leesstrategieën (2) Intensief lezen = nadat je het onderwerp hebt voorspeld, de hele tekst goed doorlezen. Je doel is de tekst goed te begrijpen om eventueel vragen te kunnen beantwoorden of instructies uit te kunnen voeren. Studerend lezen = de tekst intensief lezen, zodat je overhoord kan worden. Je doel is om de tekst te onthouden.
4. Citeren Letterlijk overschrijven uit de tekst Twee manieren: Hele zin overnemen met voor en achter aanhalingsteken “ Hele zin.” Eerste en laatste drie woorden, daartussen drie punten en voor en achter aanhalingstekens “ Drie woorden begin … drie woorden eind.” Als het mogelijk is, moet je de regelnummers erbij vermelden tussen haakjes (r. 55-58).
Perron 2 Klaar voor je toekomst!
1. Tekstverbanden & signaalwoorden https://www.youtube.com/watch?v=HjtbUDFAk5M
2. Doelgroepen Elke tekst is gericht op een doelgroep. De schrijver let dan op de volgende onderdelen: Het taalgebruik De lengte Het onderwerp Als je de doelgroep moet benoemen, let dan ook op bovenstaande punten. Het zijn tips die je kunt gebruiken.
3. Woord en beeld Een plaatje kan verschillende functies hebben: Vervangen van tekst Duidelijk maken van tekst Leuker maken Aandacht trekken Aanvullende informatie geven
4. Samenvatten Bij het examen maak je een geleide samenvatting: Aan de hand van punten/vragen een samenvatting maken. Let op: Maak van de punten vragen om te beantwoorden Zorg voor goed lopende zinnen Geen extra informatie toevoegen Geen voorbeeld en citaten gebruiken Titel Aantal woorden
4. Samenvatten (1) VB Drie manieren om misdrijven op te lossen. De vraag die je daarbij kunt maken: Wat zijn de drie manieren om misdrijven op te lossen?
Perron 3 Klaar voor je toekomst!
1. Achtergrondartikel Een achtergrondartikel is een langere tekst, die je vooral in kranten en tijdschriften kunt lezen. Je krijgt vaak uitgebreide informatie over een onderwerp. Kenmerken: Inleiding – kern – slot Deskundige aan het woord De schrijver geeft zijn mening
2. Functies van de inleiding: Contin na diskwalificatie: Ik kende die regel niet. 2. Functies van de inleiding: Alexis Contin dacht zaterdag de marathon in Thialf op fraaie wijze gewonnen te hebben. Maar de Franse schaatser werd tot zijn eigen verbazing gediskwalificeerd op basis van Regel 420. ,,Ik kende die regel niet'', aldus Contin. ,,En mijn coach Jillert Anema ook niet.'' Samen met Frank Vreugdenhil was de Fransman ontsnapt uit het peloton. Toen hij wegreed bij zijn medevluchter, achtte coach Anema het verstandig om ploegmaat Bob de Vries uit te laten zakken. Om zodoende Contin bij te staan in de laatste rondes. Het plan leek succesvol, en Contin ging juichend over de finish. ,,Maar het wachten op de prijsuitreiking duurde lang en ik hoorde dat er protest was van Van Werven en anderen over een regel die ik niet kende'', zegt Contin tegen Schaatsen.nl. ,,De Vries kende die regel niet en Anema ook niet.'' Waar het tot voor kort nog was toegestaan om in de laatste rondes een ploegmaat af te laten zakken, mag dat sinds kort niet meer. ,,Ik heb alles gedaan wat ik kon, had veel voorsprong op de rest'', legt Contin uit. ,,En die ronde waarin Bob leidde, veranderde helemaal niets. Daarom vind ik het wel een harde beslissing, maar regels zijn regels.'' Bron: ad.nl, 18-01-2016 Een vraag stellen. Een samenvatting geven van de rest van de tekst. De aanleiding noemen voor het schrijven van de tekst. Leuk verhaal/weetje vertellen.
3. Feiten en meningen
4. Objectief & Subjectief Feiten Meningen
5. Vraagsoorten 1. Meerkeuzevragen: Ook wel multiplechoicevragen Vragen die vier antwoordmogelijkheden hebben. Je maakt vervolgens een keuze uit die antwoorden 2. Open vragen: Je moet zelf een antwoord geven op de vragen. De vragen moet je wel goed lezen om een volledig antwoord te kunnen geven. 3. Juist/onjuist vragen: Er wordt iets gezegd en je moet dan een keuze maken tussen juist of onjuist. Daarvoor moet je wel de vraag heel goed lezen!
Perron 4 Klaar voor je toekomst!
FlipQuiz FLIPQUIZ We gaan nu even testen of je de stof goed hebt begrepen. Succes