Lesbrief Europa
Hoofdstuk 1: waar produceren Oorzaken internationale handel – Natuurlijke omstandigheden – Infrastructuur – Loonkosten/product M.b.v. indexcijfers: = Loonkosten/pp : arbeidsproductiviteit – Stabiliteit Als landen zich toeleggen op verschillende producten dan is er internationale arbeidsverdeling (=specialisatie) – Absolute en comparatieve kostenvoordelen Oefenen met opgaven over arbeidsspecialisatie
Vrijhandel en protectionisme (wanneer overheden binnenlandse producenten beschermen) – Invoerheffingen – Invoerquota – Overheidssubsisidies – Kwaliteitseisen Verklaar waarom kwaliteitseisen een belemmering vormen voor de vrijhandel
Hoofdstuk 2: samen in Europa Samenwerken, waarom? – Oorlog voorkomen – Handel bevorderen – Invloed van beleid over de grenzen (milieu, asiel) Gevangenendilemma; Zelfbinding of Collectieve dwang Oefenen met matrixen, dominante strategieen en gevangenendilemma’s
Hoofdstuk 3: stabiliteits- en groeipact Europese monetaire unie: – 1 gemeenschappelijk monetair beleid inclusief munteenheid – Stabiliteitspact, waarom Hoge tekorten kunnen inflatie veroorzaken Hoge tekorten kunnen rente opdrijven Hoge tekorten kunnen overheidstaken in gevaar brengen. Afspraken – Tekort < 3% van bbp – Schuld < 60% bbp – Inflatie ± 2% Wat is de definitie van de staatschuldquote?
Conjunctuur: – Hoogconjunctuur – Laagconjunctuur – Trendmatige groei Conjunctuurbeleid – Procyclisch (versterkt de hoogte van de cyclus) – Anticyclisch (verzwakt de hoogte van de cyclus) In tijden van recessie: bezuinigen of besteden?
Automatische stabilisatoren: – Mechanismen die zelf zorgen voor een vlakker verloop van de cyclus – Goed uitkeringsstelsel, progressief belastingsysteem Leg uit waarom een goed uitkeringsstelsel leidt tot een vlakker verloop van de cyclus?
Hoofdstuk 4: Wisselkoers Waarde van een munt uitgedrukt in een andere munt: – Stijging: appreciatie – Daling: depreciatie Waarom verandert een wisselkoers?
Betalingsbalans: – Lopende rekening – Kapitaalrekening Hoe heet het saldo op de betalingsbalans? Wat is het verband tussen de lopende rekening en de kapitaalrekening?
Hoofdstuk 5: Economische samenhang Inflatie en wisselkoers – Inflatie omhoog -> prijs omhoog -> vraag naar producten omlaag -> verslechtering concurrentie -> minder vraag naar valuta -> wisselkoers omlaag – (Loon)kosten omhoog, en dan? Wisselkoers en inflatie – Wisselkoers omhoog -> importproducten goedkoper - > als lagere inkoopprijs wordt doorberekend dan inflatie omlaag – Wisselkoers omhoog -> export? -> inflatie?
Wisselkoers, inflatie en werkgelegenheid – Als de wisselkoers omlaag gaat – dan stijgen de exportprijzen en dalen de importprijzen, – waardoor de concurrentiepositie verbetert, – dan stijgt vervolgens de export en daalt de import, – dit heeft een verhoogde productie tot gevolg en een verbeterde werkgelegenheid
ECB en rentebeleid – Wat is de invloed van rente op bestedingen Als de rente omhoog gaat Wordt het duurder om te lenen Dan gaan de bestedingen omlaag Wanneer is dit belangrijk: In tijden van hoogconjunctuur of laagconjunctuur
Lesbrief Markt & Overheid
Hoofdstuk 1: volkomen concurrentie 4 karakteristieken – Veel aanbieders / veel vragers (prijs is gegeven door vraag en aanbod) – Homogeen product (identiek voor iedereen) – Transparant (iedereen volledig geinformeerd) – Gemakkelijke toe- en uittreding Prijsafzetlijn = vraaglijn = betalingsbereidheid – (vb. p=-2q+10 -> -2q=p-10; q=-0,5p+5) Marginale kostenlijn markt = leveringsbereidheid = aanbodlijn
Opbrengsten: – TO = p x q – GO = (p x q)/q – M.O. = marginale opbrengst = extra opbrengsten als 1 product meer wordt verkocht (bij VC: M.O.=G.O.=P) Kosten: – TK = Constante kosten en variabele kosten – GTK = GCK + GVK = TCK/q + TVK/q – Marginale kosten (MK) = extra kosten als productieomvang met 1 toeneemt (=meestal gelijk aan de GVK) Winst = TO-TK
Doelstellingen: – Maximale winst: MO=MK – Maximale omzet: MO=0 – Kostendekking: TK=TW of GO=GTK
Hoofdstuk 2: monopolie 4 karakteristieken – 1 aanbieder / veel vragers (prijszetter) – Homogeen product (identiek voor iedereen) – Niet Transparant (asymmetrische informatie) – Moeilijke toetreding Prijsafzetlijn = vraaglijn = betalingsbereidheid – (p=-2q+10 -> -2q=p-10; q=-0,5p+5) M.O. Lijn loopt halverwege G.O. Lijn – (p=-2q+10, TO=pxq = -2q 2 +10q en MO=-4q+10) Marginale kostenlijn markt = leveringsbereidheid (≠ aanbodlijn)
Prijsdiscriminatie: als een ondernemer verschillende prijzen in rekening brengt voor een identiek product Privatisering: als de overheid een taak afstoot aan een particulier bedrijf – Redenen waarom: Concurrentie kan leiden tot innovatie (producten/service) Concurrentie kan leiden tot kostenreductie (lagere prijzen) Consumenten betalen niet meer mee
Hoofdstuk 3: onvolkomen concurrentie Oligopolie (monopolistische concurrentie) – enkele (veel) aanbieders / veel vragers (beperkt prijszetter) – Homogeen (heterogeen) product – Niet Transparant (asymmetrische informatie) – Moeilijke (gemakkelijke) toetreding Prijsafzetlijn = vraaglijn = betalingsbereidheid – (p=-2q+10 -> -2q=p-10; q=-0,5p+5) M.O. Lijn loopt halverwege G.O. Lijn – (p=-2q+10, TO=pxq = -2q 2 +10q en MO=-4q+10) Marginale kostenlijn markt = leveringsbereidheid (≠ aanbodlijn)
Schaalvoordelen – Gebrek aan schaalgrootte is voor nieuwkomers vaak een probleem (zeker bij oligopolie) Verzonken kosten – Hoge verzonken kosten (er is geen alternatief voor de investeringen) bemoeilijken de toetreding Octrooi – Om innovatie te stimuleren kunnen ondernemers octrooien aanvragen waarmee ze een exclusiviteit gedurende een periode kunnen krijgen
Concurrentie op hoeveelheden
Hoofdstuk 4&5: marktwerking?? Overheid grijpt in: – Leidt altijd tot maatschappelijk welvaartsverlies – Via prijzen (maximum, minimum, heffingen en subsidies) – Via controle (AC&M, AFM) – Via octrooien – Via levering van producten
Volkomen concurrentie Marktmodel: Q v = -2P Q a = 2P - 20 Evenwichtsprijs Consumentensurplus Producentensurplus hoeveelheid × prijs QvQv evenwichtspunt QaQa
MAXIMUMPRIJS Marktmodel: Q v = -2P Q a = 2P - 20 Maximumprijs Consumentensurplus Producentensurplus Harberger driehoek (=welvaartsverlies) hoeveelheid × prijs QvQv QaQa
MINIMUMPRIJS Marktmodel: Q v = -2P Q a = 2P - 20 Minimumprijs Consumentensurplus Producentensurplus Overheidsuitgaven om overschot te kopen Netto welvaartsverlies hoeveelheid × prijs QvQv QaQa
hoeveelheid × prijs QvQv QaQa Q’ a KOSTPRIJSVERHOGENDE BELASTING Marktmodel: Q v = -2P Q a = 2P - 20 Minimumprijs Consumentensurplus Producentensurplus Overheidsinkomsten belastingen Harberger driehoek (=welvaartsverlies)
hoeveelheid × prijs QvQv Q’ a QaQa KOSTPRIJSVERLAGENDE SUBSIDIE Marktmodel: Q v = -2P Q a = 2P - 20 Minimumprijs Consumentensurplus Producentensurplus Overheidsuitgaven subsidies Harberger driehoek (=welvaartsverlies)
Monopolie Q2 (en prijs P2) is de maatschappelijk optimale combinatie: – Consumentensurplus = ABC – Producentensurplus = 0 De monopolist biedt Q1 voor prijs P1. – zijn winst is optimaal (MO=MK) – Consumentensurplus = C – Producentensurplus = A – Welvaartsverlies = B (Harberger driehoek)
Overheid Begrippen bij overheidsgoederen: Zelfbinding, Normbesef en Collectieve dwang
Hoofdstuk 6&7 Duurzaam produceren: – Rekening houden dat productiefactoren ook beschikbaar moeten zijn voor toekomstige generaties – Hierbij houd je rekening met People Planet Profit