De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Uitwerkingen Hoofdstuk 2

Verwante presentaties


Presentatie over: "Uitwerkingen Hoofdstuk 2"— Transcript van de presentatie:

1 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

2 Antwoorden 2.1a Als mannequin heb je misschien in de toekomst minder werk. Ze spaart om een verwachte toekomstige inkomensdaling op te kunnen vangen. b Als het rentepercentage lager is dan het inflatiepercentage ga je er in koopkracht achteruit. c Kees heeft andere motieven voor sparen, bijvoorbeeld sparen uit voorzorg of om duurzame goederen te kunnen kopen. d rente Spaarsaldo eind a 0.046 x € 423 = 19,46 € € 19,46 = € b 0.039 x € =€1950 2 € € = € c 0.07 x € 225 = x 2 = 2.63 12 € € 225 = € 227,63 d 0.07 x € 980 = 4 € € 980 = € e x € = € x 9 = € € € =

3 2.2 a Juist € 15 x 36 maanden = € 540 b Onjuist pas aan het einde van 3 jaar heeft hij € 540 c Onjuist 104 / 105 x 100 = 99 dus de koopkracht van het spaargeld nam met 1% af. b 7000 x = € c Eenmalige beginstorting = Spaarsaldo na n jaar (1+ p ) ⁿ x100 € 2025,82 / 1.04^18 = € 1000 2.3a € x 0.05 = € 80000 b Nominale rente index / prijsindex x100 105 / x 100 = c De koopkracht van het spaarvermogen van Frits is met 1.45% gestegen. d x €

4 2.4a Internetsparen is voor banken minder arbeidsintensief en geeft minder papieren rompslomp en is daardoor kostenbesparend. Dezelfde winstmarge is haalbaar met een hoger rentepercentage. b Ties en Saskia hebben € 3000 om mee te beginnen, terwijl de minimuminleg bij een profijtrekening € is. c € 3000 x = 66 / 12 x 3 = € 16,5 d Om tot een bonus te komen moet het saldo 10% gestegen zijn. Het saldo moet dus worden aangevuld tot € 3000 x 1.10 = € 3300 3300 x 0.03 = 99 (rente) = € 3399 e nominale rente index / prijsindex x 100 102.5 / x 100 = Het rentepercentage is dus niet hoger dan 0.99% f Met sparen loop je minder risico , het spaargeld is opneembaar , je bent verzekerd van een renteopbrengst

5 Antwoorden 2.5a (0.051 – 0.02) x 5000 = € 155 rente + € 5000 = € 5155
b € 5000 x = € 230 rente + € 5000 = € 5230 c Dit geld kan dan langer gebruikt worden om tegen een hogere rente uitgeleend te worden. d Spaarsaldo incl. rente € 7500 x 1.05^13 = € 14142,37 Kosten voor 5 jaar te vroeg opnemen 5x12 = 60 x 0.1= 6% Maar het maximum is 4% dus 0.04 x € 14142,37 = € 565,69 Eindsaldo op te nemen = € 14142,37 – 565,69 = € 13576,68 e Door een bonusrente proberen banken het geld langer vast te houden. Dit geld kan dan langer gebruikt worden om tegen een hogere rente uitgeleend te worden.

6 Antwoorden 2.6a NIBC Directbank geeft de hoogste rente.
€ x ^3 = € ,91 Beginsaldo € Rente € 40233,91 b € x 1.045^3 = € ,53 Beginsaldo € Rente € Verschil € € 35291,53 = € 4942,38 c Overweging ‘’ renteopbrengst’’ tegenover ‘’duurzaam sparen’’. d De nederlandsche bank garandeert volgens het deopositostelsel per persoon per bank ‘’slechts’’ € Als een bank omvalt is hij een groot deel van zijn spaargeld kwijt. e Door zijn spaargeld te verdelen over verschillende banken.

7 Antwoorden 2.7a € 3273 zie bron 2.9 b
Uitkeringstotaal 5 x 12 x € 3273 = € Koopsom € Rente € c / x 100 = % dus het reeele rente percentage is 1.21% d De koopkracht is gestegen met 1.21% e Als het inflatiepercentage hoger is geweest dan het rentepercentage.

8 Antwoorden 2.8a Een werknemer neemt verlof op om voor een zieke partner, ziek kind of zieke ouder te zorgen. b Een werknemer neemt verlof op om een aantal maanden tot een jaar iets heel anders te doen, bijvoorbeeld te studeren of een wereldreis te maken. c 4 x12 % = 48% van het bruto jaarsalaris gespaard. d Bij 12% per jaar moet er 210% / 12% x 1 = 17.5 jaar gespaard worden. e Voor een half jaar verlof moet je 35% van je brutoloon sparen. Dit is 35% / 12% x 12 = 35 maanden

9 Antwoorden 2.9a Daar worden effecten verhandeld zoals aandelen en obligaties. b Door de daling van de winst zijn de aandelen minder aantrekkelijk. Meer mensen zullen de aandelen willen verkopen en minder mensen zullen de aandelen willen kopen. Dus vraag stijgt en aanbod daalt. c Geen of weinig dividenduitkering, koersverlies, hoge inflatie. d Door aandelen van verschillende bedrijven te kopen. 2.10a Een gewogen gemiddelde van de aandelenkoersen van de 25 meest verhandelde aandelen in Nederland. b De Waarde stijgt 286 (weging) x € 3 (toename slotkoers shell) = 858 Nieuwe waarde voor het mandje wordt € € 858 = € 26680,75. De nieuwe AEX index wordt € 26680,75 / 100 = € 26680,75 c Aankoop 100 (aandelen) x € (laatste koers) + € 1.31 (verandering van laatste keurs een dag eerder) = € 2207 Waarde dag later 100 x € 2076 Koersverlies € 2076 – €2207 = €131

10 d Bij een stijging van de rentestand is het aantrekkelijker om rentedragend te sparen of te beleggen. Daarnaast wordt lenen moeilijker waardoor investeringen voor bedrijven duurder worden. e Als het koersniveau bijvoorbeeld in new York of Japan lager is dan in Amsterdam kopen beleggers daar waardepapieren om in Amsterdam te verkopen. Het aanbod in Amsterdam neemt daar toe en daardoor daalt de prijs in Amsterdam. 2.11a Netto dividend = bruto dividend – dividendbelasting Bruto dividend € 0.54 Div. Belasting 0.15 x €0.54 = € Netto dividend € 0.459 Netto dividendrendement = netto dividend / beurskoers x 100 € / x 100 = 3.9% b Er was sprake van een koerswinst : KPN steeg in koers met € op Januari tot € OP 31 December. c Koers- winstverhouding = Beurskoers / nettowinst per aandeel Let op!!! Gemiddelde beurswaarde dus / 2 = 11.76 € / € =€ 8.27

11 d Couponrendement= Rentepercentage x nominale waarde Beurskoerspercentage x nominale waarde X 100 0.055 x 0.24 1.02x 0.24 0.0132 0.2448 x100 X100 = 5.39% Dus de spaarrente ligt lager. e Van asymmetrische informatie is sprake als marktdeelnemers niet gelijk geïnformeerd zijn. Deze voorkennis kan ten nadele van andere marktpartijen voor eigen gewin gebruikt worden. f 2.12 a Om de uitgaven te kunnen financieren b 7.5% (actuele percentage 0.32% %verschil) (hoogste dagkoers) X100 = 5.74% c 100 x (130,18 – 125,8)% x € 1000 = € 4380 d Een bulletlening is een obligatielening di in één keer moet worden afgelost e Als aandeelhouder wordt je mede eigenaar van een onderneming. Van een overheid kun je geen mede-eigenaar worden

12 Antwoorden 2.13a A Lenen voor een duurzaam goed b
Aflossing € : 10 = € 10000 Tot het 4de jaar is er 4x € = € afgelost. Dus de schuld is nog € Rente is € x 0.06 =€ 3600 Rente + aflossing = € € = € 13600 c Het rentepercentage waarbij de kosten zijn inbegrepen die je moet betalen over je geleende bedrag. d De rente omgerekend naar de rente per jaar. e E / x 100 =88.88% dus het huis kost volgend jaar % goedkoper. De rente is maar 4% dus het is beter om het huis volgend jaar te kopen. 2.4 en 2.5 Lenen

13 Antwoorden 2.14a 8,5% b Effectieve rente is met Afsluitkosten en administratiekosten. c RIC = NIC / PIC x 100 108.7 / x 100 = De reële rente is dus 4.32% d Beperken van de risico’s voor de kredietverstrekkers. Zij kunnen bij nieuwe kredietaanvragen het BKR raadplegen om te zien of het leen en aflossingsbedrag van de geldlener tot dat moment is geweest. e Propberen te voorkomen dat de consument meer kredietverplichtingen aangaat dan verantwoord is.

14 2.15 Leningen met onderpand hebben doorgaans een lagere leenrente, omdat het risico voor banken dan minder is. Hoe hoger het risico voor banken hoe meer rentevergoeding betaald moet worden. b € x 0.058 = € 12 De rente is weliswaar 5.8% maar het eerste deel van de rentebetaling is na 1 , 2 enz maanden/ Zo is er voor Thomas en Sandra extra renteverlies. c Naarmate de rentevaste periode langer is , is er meer onzekerheid over de rentestand in de toekomst. Naarmate het risico voor banken hoger is , willen zij een hogere rentevergoeding om kosten te dekken. d e 36 maanden want Je kunt maandelijks maar € 200 euro betalen. 36 x € = € 5790,60 € € 5000 = € f

15 Antwoorden 2.16a Bijv : Betalen , sparen , lenen , verzekeren, valuta’s wisselen. b Aan het verlenen van diensten zijn kosten verbonden. c Omzetstijging , winsttoename en kostenbeperking. d Fusie er is sprake dat deze ondernemingen gaan samenwerken.

16 Antwoorden 2.17a In verhouding tot andere landen is de consumptieve kredietschuld in Nederland lager b € 3831 – € 1000 / € 1000 = % c € € 1000 / € 1283 = 22.1% d Voor hypothecaire leningen geldt een onderpand, voor consumptieve kredieten niet. e Doorlopend krediet 2.18a Budgetruimte = € € € 2365 = € 210 Je mag maximaal € 9200 lenen dus de bank gaat akkoord voor een lening van € 9000. b 60 x € = € 11214 Lening Rente €2214 c 58 maanden d Bij een doorlopend krediet kun je aflossen , en vervolgens weer opnemen. Waardoor de feitelijke looptijd langer kan worden. e Er wordt gekeken of Pierre nog meer schulden heeft. 58 x € 500 = € € = € 4000 rente f

17 Antwoorden Aanbetaling = 0.20 x € 3000 = € 600
Anette moet dan € 2400 lenen. Het daarbij behorende termijnbedrag is € 91.80 2.19a b De contante betaling is € 3000 Ze betaalt nu 36 (maanden) x € = € € 600 (aanbetaling) = € € € 3000 / € 3000 x 100 = 30.16% meer. c De contante betaling is € 3000 Ze betaalt 47 (maanden) x € 92 =€ 4324 Dat is € € 3000 / € 3000 x 100 = 44.1% meer. Huurkoop. Er hoeft geen aanbetaling te worden gedaan. Wehkamp blijft eigenaar van de bank totdat alle termijnen zijn voldaan. d e Bij stijgende rente kunnen gezinnen niet meer voldoen aan de rente – aflossingsverplichtingen.

18 Antwoorden 2.20a Het verwachte rendement is onzeker. b
De koersen van met geleend geld gekochte aandelen kunnen dalen. Hierdoor heeft de belegger bij verplichte aflossing te weinig geld om de schuld te kunnen terug betalen. c De belegger moet dan nieuwe leningen afsluiten om de oude lening te kunnen terug betalen. d Door de uitspraak van de rechter nemen bestedingsmogelijkheden weer toe, omdat zij hun inleg bij DEXIA weer terugkrijgen. De koers van het Dexia- aandeel daalde, omdat de winstverwachting van Dexia door de verplichte terugbetaling afnam. e


Download ppt "Uitwerkingen Hoofdstuk 2"

Verwante presentaties


Ads door Google