De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

In mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter.

Verwante presentaties


Presentatie over: "In mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter."— Transcript van de presentatie:

1 in mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter

2 voorzetsels met een naamval
aus durch an bei für auf mit gegen hinter nach ohne neben seit um in von bis vor zu zwischen außer über entgegen unter gegenüber

3 Om met voorzetsels en naamvallen te kunnen werken,
moet je uiteraard deze schema’s kennen !! “der” m v o mv 1 der die das 2 des (+s) 3 dem den (+n) 4 den “ein” m v o mv 1 ein eine keine 2 eines (+s) einer keiner 3 einem keinen (+n) 4 einen

4 voorzetsels met 3e naamval
Die Katze spielt mit d______ Ball (m) Die Katze / spielt / mit3 d____3 Ball. Unser Auto steht bei d_______ Kirche (v) Unser Auto / steht / bei3 d____3 Kirche. Oma hat von ihr_____ Enkelkinder___ (mv) schöne Blumen bekommen. Oma / hat / von3 ihr___3 Enkelkinder__3 / schöne Blumen / bekommen. em er en n

5 voorzetsels met 4e naamval
Jochen schwimmt durch d_______ Wasser (o). Jochen / schwimmt / durch4 d___4 Wasser. Ohne mein______ Handy(o) kann ich nicht leben. Ohne4 mein____4 Handy / kann / ich / nicht / leben. as --

6 voorzetsels met 3e of 4e naamval
hoofdregel 3e 4e waar? waarheen? rust beweging: A  B

7 3e waar? rust Ich liege in mein_______ Bett (o). Ich / liege / in mein____ Bett (o). Hier kan je de vraag stellen: WAAR lig ik? Antwoord: in mijn bed  3e naamval Er is sprake van ‘rust’. em

8 3e waar? rust Die Vase mit Blumen steht auf d_____ Tisch (m). Die Vase mit Blumen / steht / auf d___ Tisch. Hier kan je vragen: WAAR staat de vaas met bloemen? Antwoord: op de tafel  3e naamval Er is sprake van ‘rust’ em

9 4e waarheen? beweging: A  B Meine Tante stellt die Vase auf d______ Tisch (m). Meine Tante / stellt / die Vase / auf d___ Tisch (m). Hier kan je vragen: WAARHEEN zet mijn tante de vaas? Antwoord: op de tafel  4e naamval Er is sprake van ‘beweging’. De vaas gaat van A naar B. en

10 4e waarheen? beweging: A  B Der Dieb springt in d_____ Wagen (m) und fährt weg. Der Dieb / springt / in d_____ Wagen (m) / und / fährt / weg. Je kan hier vragen: WAARHEEN springt de dief? Antwoord: in de wagen  4e naamval Er is hier sprake van ‘beweging’: De dief gaat van A naar B. en

11 3e 4e waar? waarheen? rust beweging: A  B Wat is het verschil tussen: Die Polizei springt zwischen den3 Demonstranten (mv). Die Polizei springt zwischen die4 Demonstranten (mv).

12 3e 4e waar? waarheen? rust beweging: A  B Wat is het verschil tussen: Die Polizei springt zwischen den3 Demonstranten (mv). Die Polizei springt zwischen die4 Demonstranten (mv). WAAR ?  3e naamval WAARHEEN ?  4e naamval

13 7 / 2 – regel Als je de vragen WAAR of WAARHEEN níet kunt stellen.
Als er géén sprake is van ‘rust’ of ‘beweging’. Als er sprake is van TIJD / tijdsbepaling / WANNEER ? 7 / 2 – regel 3e 4e an auf hinter über neben in vor zwischen unter

14 7 / 2 – regel Auf dies____ Weise (v) geht es wirklich nicht.
Hier kan je niet vragen: - WAAR gaat het niet? Antwoord: op deze manier - WAARHEEN gaat het niet? Antwoord: op deze manier Ook is er geen sprake van ‘rust’ of beweging’. 7/2-regel  4e naamval e 3e 4e an auf hinter über neben in vor zwischen unter

15 7 / 2 – regel Vor ein_____ Woche (v) war der Junge noch krank.
Hier is sprake van TIJD. Je kan de vraag stellen: WANNEER was de jongen ziek? Antwoord: een week geleden 7/2-regel  3e naamval er 3e 4e an auf hinter über neben in vor zwischen unter

16 Let op: door verschil van naamval kan je heel verschillende betekenissen krijgen.
Er wartet auf dem3 Bus (m). WAAR wacht hij? - op de bus  3e naamval Er wartet auf den4 Bus (m) De vragen WAAR en WAARHEEN kan je niet stellen.  7/2-regel  4e naamval

17 3e 4e waar? waarheen? rust beweging: A  B Wat is het verschil tussen: Er wartet auf seiner3 Freundin (v). Er wartet auf seine4 Freundin (v).

18 3e 4e waar? waarheen? rust beweging: A  B Wat is het verschil tussen: Er wartet auf seiner3 Freundin (v). Er wartet auf seine4 Freundin (v). Hij wacht op haar… en maar wachten…. wachten… WAAR ?  3e naamval 7/2-regel  4e naamval

19 Viel Erfolg !


Download ppt "In mit durch von zu zwischen aus bei an seit neben für unter."

Verwante presentaties


Ads door Google