De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De periodisering van de rechtsgeschiedenis

Verwante presentaties


Presentatie over: "De periodisering van de rechtsgeschiedenis"— Transcript van de presentatie:

1 De periodisering van de rechtsgeschiedenis
2-4. De periodisering van de rechtsgeschiedenis

2 26 eeuwen rechtsgeschiedenis Vier grote periodes
Het Romeinse recht (ca. 800 v. C. tot ca. 600 n. C.) Het costumiere recht (ca. 600 tot ca. 1400) De opbouw van nationaal recht (ca ca.1800) De rechtsvorming in de 19de en 20ste eeuw

3 Het Romeinse recht (ca. 800 v. C- ca. 600 n. C.)
De vier periodes van het Romeinse recht  De belangrijkste instellingen en bronnen van het Romeinse recht in elke periode 

4 De vier periodes van het Romeinse recht
Het Koninkrijk en de Vroege Republiek (7de eeuw v. C - tot 367 v. C)  De Volle Republiek (367 v. C -17v. C.)  Het Principaat of het Vroege Keizerrijk (17v.C -284 n. C)  Het Late Keizerrijk (284 n. C -565 n. C.)  Lees hiervoor L. Waelkens, Civium causa, Handboek Romeins recht, Leuven, 2008, p

5 De belangrijkste instellingen en bronnen
In het Koninkrijk en de Vroege Republiek (7de eeuw v. C - tot 367 v. C) Tijdens de Volle Republiek (367 v. C -17 v. C.) Tijdens het Principaat of het Vroege Keizerrijk (17 v. C -284 n. C) Tijdens het Late Keizerrijk (284 n. C -565 n. C.)

6 1. Tijdens het Koninkrijk en de Vroege Republiek

7 Het Koninkrijk (7de eeuw v. C-509 v. C.)
Rome werd als stadstaat gesticht ca. 650 v.C. door het samengaan van drie boerendorpen (Palatijn, Esquilijn en Quirinaal) aan de mon-ding van de Tiber met het Capitool als centrum Bestond slechts uit enkele km2 (ambarvalia: 3 uren gaan) met ten hoogste personen. Groeide in de 4de eeuw tot gebied ter grootte van de helft van Luxemburg en in 3de eeuw tot geheel Italië Bestond oorspronkelijk uit een boerenbevolking verdeeld in grote landeigenaren (patriciërs) en het (lichamelijk) werkende volk (plebs), tussen wie de politieke macht werd verdeeld toen in het leger de ruiterij in rijen werd vervangen door de hoplietentactiek. Dit leidde tot een zeer typisch kenmerk van het Romeinse recht : rechten en vrijheden werden verkregen door het meevechten in het leger Werd geregeerd door (7) koningen waarvan de politieke, militaire en religieuze macht niet precies gekend is. Er was ook al een senaat en een vorm van stem- en kiescomités waarin (de of bepaalde?) bevol-kingsgroepen vertegenwoordigd waren In het Koninkrijk ontstond een verzameling van rechtspraak zijn die men later heeft betiteld als de Koningswetten. Bijv. het doden van een overspelige echtgenote is toegestaan.

8 De Vroege Republiek (509 v. C.-367 v. C.)
De laatste Koning (Tarquinus) werd na een revolutie afgezet en met-een werd de republiek of het legerbewind gevestigd (“Res publica” komt van “res populi” of zaak … van het leger !) De staat werd toen van op het Capitool aristocratisch bestuurd door patricische praetoren en militaire tribunen, later consuls genoemd. Die ontvingen hun macht in de comitia curiata, bijeenkomsten van de 30 curies (van co-viria = verbond van weerbare mannen, waarvan ieder tiental een derde vormde (= tribus)) De plebejers werden van op de Aventijn bestuurd door aedielen en vanaf 496 v. C. beschermd door eigen volkstribunen (tribuni plebis) tegen de patriciërs. Die aedielen en volkstribunen kregen hun aanstelling in de concilia plebis Patriciërs en plebejers organiseerden samen het leger in centuriën (in 100-tallen) via een overlegcomité, de comitia centuriata. Daar werden niet alleen de militaire zaken, maar ook de daarvoor nodige belastin-gen en bijgevolg ruime politiek besproken en ook de hoogste magi-straten aangesteld De belangrijkste bron uit deze tijd was de Twaalf Tafelenwet (ca v. C.) met allerlei bepalingen waarvan de inhoud nu fel betwist is

9 2. Tijdens de Volle republiek (367 v. C. - 17 v. C.)
In 367 v. C. keurden de comitia centuriata de leges Licinae Sextae goed die de machtstructuur van de republiek voor eeuwen vastlegden De belangrijkste organen waren voortaan : De (vier) kies- en stemcomités  De magistraten  De senaat  Elk van die organen schiep rechtsregels met een eigen benaming: leges, edicta, senatus consulta De rechtsgeleerden speelden daarnaast een aan-vullende rol 

10 De vier kies- en stemcomités en hun leges (1)
De Romeinen hadden vier vergaderingen waar het volk, of beter hun vertegenwoordigers, per geval werd samenge-roepen om 1° bepaalde magistraten te verkiezen of 2° aan een voorstel van hun voorzitter hun instemming of niet-instemming te geven aan een voorstel tot lex De comitia curiata Werden door de pontifex maximus bijeengeroepen en voor-gezeten Hierin zetelde slechts 30 man, één uit elk van de 10 curies van de 3 centra uit de Koningstijd Keurden de lex curiata de imperio goed bij het aantreden van consuls en praetoren waardoor die hun soevereine macht kregen

11 De vier kies- en stemcomités en hun leges (2)
De comitia centuriata Werden door de consuls bijeengeroepen/voorgezeten De ganse bevolking was er vertegenwoordigd in 5 cijnsklas-sen en een klasse ambachtslieden en proletariërs, die oor-spronkelijk elk een aantal legereenheden (centuriën) lever-den. Door de muntontwaarding leverde de eerste cijnsklasse 98 van de 193 centuriën en had dus ook het meest te zeg-gen. Doordat de stemming in de volgorde van de klassen geschiedde tot er een meerderheid was, telde men na een tijdje nog alleen hun stemmen Benoemden de hoogste magistraten: consuls, praetoren en censoren Was het belangrijkste politieke orgaan dat ondermer via leges centuriatae over de budgetten besliste

12 De vier kies- en stemcomités en hun leges (3)
De comitia tributa Werden door de praetoren samengeroepen/voorge-zeten Men stemde er per tribus, d.w.z. districten van Rome en omgeving (oorspronkelijk 20 later 35). Verkozen de quaestoren en de aedielen De concilia plebis Werden voorgezeten door de volkstribunen Verkozen de eigen tribunen en de eigen aedielen Stemden (lex sivi plebi scitum est) plebiscieten die vanaf 287 v. C. voor de ganse bevolking verbin-dend waren. Bijv. lex Aquilia van 284 v. C.

13 De magistraten en hun edicten
Enkele algemene beschouwingen  De verschillende magistraten Consuls  Praetoren  Censoren  Aedielen  Quaestoren  Volkstribunen  Provinciegoeverneurs 

14 Enkele algemene beschouwingen
Hadden oorspronkelijk allen een militaire naast een politie-ke macht Waren ereambten waar men geld (gehaald uit krijgsbuit) aan … toestak: honor et onus Doorliepen een carrière van laag naar hoog (quaestor, ae-diel, praetor, consul, censor). Op het einde wenkte het pro-consulaat waartussen de senaat de gouverneurs koos Werden verkozen voor één jaar (annuïteit) en waren ver-volgens ter controle één jaar onverkiesbaar Bestuurden nooit alleen maar ten minste met twee (colle-gialiteit) en de ene magistraat kon beslissing van andere altijd ongedaan maken door zijn veto (intercessio) Moesten vooraf in een edict aankondigen hoe ze in be-paalde gevallen gingen beslissen. Kregen pas imperium na de afkondiging van dit edict Vele gelijktijdige edicten leidde tot rechtspluraliteit

15 Consuls (sinds ca. 510 v. C.) Twee belangrijkste magistraten met het militaire en het politieke oppergezag De ene was altijd een patriciër, de andere kon een plebejer zijn Hadden initiatiefrecht voor leges in de comitia centuriata en vroegen daar ook hun budget Hadden jurisdictie over de troepen en de publie-ke goederen en waren daarbij gebonden aan hun edict Elke consul kon voor 6 maanden een dictator aanstellen die niet gebonden was aan het edict

16 Praetoren (sinds 367 v. C.) Ambtenaar die als collega minor van de consul werd be-last met de jurisdictie tussen de cives Cives waren oorspronkelijk militairen, maar later ook oud-militairen en hiermee gelijkgestelde personen en vanaf 212 n. C. alle vrije inwoners van het rijk Onderworpen aan vetorecht van consuls en volkstribunen Praetoren spraken zelf geen vonnissen uit, maar oor-deelden alleen of de ruziënde partijen op grond van hun edict een rechtsmiddel hadden. Het vonnis zelf werd dan geveld door een rechter die door de partijen werd gekozen uit de gewone burgers Aanvankelijk één, later twee praetoren: praetor urbanus, die zich baseerde op het oude ius civile en de praetor perigrinorum die zich baseerde op het ius gentium De praetoren namen normaal de edicten over van hun voorgangers, maar verbeterden die soms, zodat het ius civile zich van edict tot edict ontwikkelde

17 Censoren (sinds ca. 440 v. C.) Werden om de 5 jaar voor 18 maanden verkozen door de comitia centuriata tussen de proconsuls Organiseerden om de 5 jaar volkstellingen en deelden nadien de burgers in klassen en centuriën in met alle militaire en fiscale gevolgen van dien Besteden de openbare werken uit bij aannemers en verpachtten de aan de staat toebehorende landerijen Benoemden en ontsloegen vanaf 312 v. C (lex ouinia) de senatoren Weinig sporen overgebleven van hun edicten

18 Aedielen (sinds 367 v. C.) College van 4 magistraten (2 plebejers en 2 patri-ciërs) Regelden : de markten en de openbare handel (graan en andere) en spraken hierin recht de politie en oefende de (meeste) strafrechtspraak uit

19 Quaestoren (sinds midden 5de eeuw v. C.)
Ontstonden voor het beheer van de staatskas (aerarium populi Romani) Hielden boekhouding bij van de inkomsten en de uitgaven van de Staat en deden de betalingen Openden kredietlijnen voor gouverneurs en boek-houders van de legioenen Bestonden in de 5de eeuw oorspronkelijk uit 2 stedelijke personen. Maar nog dezelfde eeuw kwamen er 2 bij voor het krijgswezen en later waren er 8 en zelfs 20. Een aantal daarvan werden belast met het beheer van de staats-goederen in Italië en de provincies

20 Volkstribunen Op het einde van de Republiek werden ook de volkstribunen tot de magistraten gerekend Waren onschendbaar Bevoegdheden : Het recht om de concilia plebis samen te roepen en er plebiscieten te laten stemmen Vetorecht tegen besluiten van de magistraten (be-halve die van een censor of een dictator), van de Senaat en van de comitia die de rechten van de plebejers schonden

21 Provinciegouverneurs
Oorspronkelijk werden voor de provincies spe-ciale praetoren verkozen. Later kregen die de titel van gouverneur en oefende die jurisdictie uit in hun provincie Aanvankelijk regelde elke gouverneur die juris-dictie met een eigen edict zodat er grote diver-siteit was tussen de verschillende provincies Toezicht op de provinciale rechtspraak leidde tot uniformisering. In het begin van het principaat werd in alle keizerlijke provincies één identiek provinciaal edict van kracht

22 Senaat Was geen volksvergadering maar een adviesraad van circa 300 patriciërs, later ex-topmagistraten (oud-censoren, oud-consuls enz.) voor de besturende magistraten vooraleer die wetsvoor-stellen indienden of beslissingen namen met financiële gevolgen Deze adviezen (senatus consula) waren formeel geen wetten, maar hadden in de praktijk wel kracht van wet Onderhandelde ook met de onderworpen volkeren over een vre-desverdrag (foedus) waarin dikwijls (beperkte) civiele rechten werden toegekend. Stelden in deze gebieden (provincies ge-noemd) gouverneurs aan om over op de uitvoering van het verdrag te waken Was verdeeld in groepen naargelang de ambten die ze hadden bekleed. De voornaamste plaats kwam dus toe aan de oud-censoren en de oud-consuls, dan volgden de oud-praetoren enz. Omdat de voorzitter hun mening vroeg volgens deze rangorde, voerden de grote oude mannen er het woord

23 Belang van de juristen Recht en politiek gingen nauw met elkaar samen: alle magistraten hadden jurisdictie waardoor zij richtlijnen moest geven voor conflicten tussen de burgers. In de aanzienlijke families was de juridische opleiding daarom een belangrijk deel van de opvoeding Drievoudige taak van juristen volgens Cicero: Cavere : het bieden van de juridische hulp bij het aangaan van de (veelal zeer formele) rechtshandelingen Agere : het optreden van de juristen voor het gerecht als verdediger van particulieren Respondere : het beantwoorden van juridische vragen tot hen gericht door particulieren of door magistraten, voorna-melijk van de praetor. Dit beantwoorden geschiedde gratis en soms in het openbaar Belangrijkste jurist : Quintus Mucius Scaevola ( 82v. C.)

24 3. Tijdens het Principaat of het Vroege keizerrijk (17 v. C. - 284 n. C.)
Inleiding  De keizer en de keizerlijke instellingen  De keizer en de republikeinse instellingen Het klassieke Romeinse recht 

25 Inleiding De republikeinse (stads)instellingen waren in de 1ste eeuw v. C. helemaal niet meer aangepast aan het immense Romeinse rijk dat reikte van Groot-Brittannië tot de Eufraat en de Zwarte Zee (zie kaarten) Na drie burgeroorlogen nam Octavianus in 27 v. C. de macht in handen en installeerde hij de grootste uitvinding van de rechtsgeschiedenis, de vrede (pax romana). Formeel herstelde hij daarbij de republiek (waarvoor hij vanaf 17 v. C. Augustus of de verhevene werd genoemd), maar inhoudelijk zette hij als princeps de evolutie in gang waarbij de bevoegdheid van de republikeinse instellingen geleidelijk werd uitgehold ten voordele van de keizer en zijn administratie

26

27

28 De keizer en de keizerlijke instellingen (1)
Octavianus versloeg Antonius, die getrouwd was met Cleopatra, en verkreeg aldus Egypte. Hij hield Egypte buiten de republiek, beschouwde dit gebied als zijn privaat domein en bestuurde het land via familieleden (= bloed- en aanverwanten maar ook sla-ven) zonder toezicht van de Senaat als een keizerlijke provincie Uit die keizerlijke provincie haalde hij een reusachtig inkomen dat hij gebruikte voor het (goed) betalen van zijn ambtenaren, het uitrusten van het leger en een gratis graanbedeling in Rome. Hij deed later datzelfde met de opstandige republikeinse provin-cies die hij onderwierp. Hij benoemde er zichzelf tot provincie-gouverneur, verving er de senaatsbelastingen door keizerlijke belastingen en voerde er een keizerlijke administratie en justitie in. Die maatregel werd in Rome geslikt omdat de vrede grote economische voorspoed bracht en de Romeinse bevolking koest werd gehouden met brood en spelen

29 De keizer en de keizerlijke instellingen (2)
De keizer traden persoonlijk op in het rechtsverkeer. Hun ambtenaren waren zijn vertegenwoordigers (procurators) De keizerlijk administratie werd centraal geregeld van op de Palladijn en de praefectus praetorio, praefect van de keizerlijke wacht, was er de spilfiguur van Tegen alle bestuurlijke en gerechtelijke beslissingen in de keizerlijke provincies was er hoger beroep mogelijk bij de keizer in Rome. Een raad onder voorzitterschap van de praefectus praetorio sprak zich hierover uit in naam van de keizer Die rechtspraak werd gepubliceerd en alle keizerlijke amb-tenaren richtten zich naar die uitspraken die men als pre-cedenten opvatte. De keizer regeerde aldus via de centraal opgebouwde rechtspraak en er ontstond hierdoor één grote (economische) zone van eengemaakt recht

30 De keizer en de republikeinse instellingen (1)
De republikeinse instellingen bleven nog als façade bestaan, maar hun bevoegdheden werden systematisch uitgehold doordat de keizers zichzelf lieten benoemen tot censor, consul, aediel en volkstribuun en daarbij hun bevoegdheden, vetorechten en onschendbaarheid overnamen De bevoegdheid van de kies- en stemcomités om magistraten te verkiezen en leges te stemmen werd overgedragen naar de Senaat, die in zijn besluiten steeds meer de wil van de keizer volgde

31 De keizer en de republikeinse instellingen (2)
De praetoren bleven het langst verder functione-ren, maar ook hun macht werd geleidelijk uitge-hold door : De introductie van een appel bij de keizer tegen de uitspraken van de keizerlijke ambtenaren die de partijen als rechter aanduidden Een evocatierecht van de keizer De ontwikkeling van een aparte keizerlijke rechters en rechtspraak naast de praetorische rechtspraak In de 2de eeuw na C. legde de keizerlijke praefect Salvius Julianus het edict van de praetoren vast (edictum perpetuum) en bepaalde dat ook de keizerlijke rechtbanken dit moesten volgen

32 Het klassieke Romeinse recht
Begrip werd uitgevonden op het einde van de 18de eeuw om het recht van de late republiek en het vroege keizerrijk te onderscheiden van het recht daarvoor (vroegromeinse recht) en daarna (laat-romeinse recht) De belangrijkste bronnen waren de vier soorten keizerlijke constituties die voortborduurden op het eeuwenoude republikeinse recht (ius civile)  Daarnaast oefenden een aantal rechtsgeleerden via responsa een grote invloed uit op het recht. De belangrijkste waren Gaius, Papianus, Paulus, Ulpianus en Modestinus 

33 De vier soorten keizerlijke constituties
Edicten : als opperste magistraat kondigde de keizer aan hoe hij bepaalde gevallen zou aanpakken als die voor hem gebracht werden. Hierdoor waren dan niet alleen hijzelf maar ook al zijn keizerlijke magistraten gebonden Decreten : waren gerechtelijke uitspraken van de praefectuur in hoger beroep tegen gerechtelijke of bestuurlijke uitspraken van een lagere rechter of ambtenaar. De prefectuur publiceerde ze en garandeerde dat ze in de toekomst hetzelfde zou beslissen, waar-door de lagere ambtenaren ze beschouwden als precedenten Rescripten: waren antwoorden op vragen van juristen of ambte-naren over hoe de prefectuur zou beslissen wanneer zich een bepaald probleem voordeed. Werden ad valvas gepubliceerd en door verzamelaars verspreid. Sommige gepriviligieerde juristen (bijv. Labeo) konden in naam van de keizer antwoorden. De rechtskracht van die antwoorden is betwist Mandaten: waren instructies van de keizer of zijn gemandateerde aan de keizerlijke administratie die normaal vervielen bij hun overlijden

34 De belangrijkste juristen
Gaius : schreef met zijn Institutiones een systematisch leerboek over het Romeinse recht Aemelius Papinianus, ooit praefectus praetorio, schreef casuïstische verzamelwerken (Quaestiones en Responsa) en werd in de citeerwet van 426 n. C. beschouwd als de grootste jurist aller tijden. Werd vermoord op keizerlijk bevel in 212 n. C. Julius Paulus, ook praefectus praetorio, schreef meerdere werken waaronder een belangrijke commentaar op het praetorische en aedilische edict en een schets van het Romeinse recht ten tijde van het principaat. Domitius Ulpianus, ook praefectus praetorio, deed datzelf-de kort daarna. Hij werd in 223 n. C. vermoord Herrinius Modestinus, was een leerling van Ulpianus De latere Digesten hebben veel aan hun geschriften ontleend (zie verder)

35 4. Tijdens het Late Keizerrijk (284 n. C -565 n. C.)
De algemene evolutie van de Romeinse staat  De algemene evolutie van de bronnen van het Romeinse recht  De Justiniaanse collecties 

36 De algemene evolutie van de Romeinse staat
De Romeinse stadstaat had zich langzamerhand tot een wereldrijk ontwikkeld en vormde vanaf de 3de eeuw n. C. een eenheidstaat waarin de overwinnaars en de overwon-nenen juridisch niet meer van elkaar waren te onderschei-den Aan de bevoorrechte positie van Rome en Italië kwam een einde. Het rijk werd vanaf Diocletianus ( n. C.) in twee delen opgesplitst (Oost- en West-Romeinse rijk) met elk zijn eigen administratie, gerecht, legers en belastingen en met het zwaartepunt in het Oosten (Nicomedia, later Constantinopel) De republikeinse instellingen hadden, voor zover ze nog bestonden, geen enkele invloed meer. De staat was nu onverhuld een, op militaire macht gesteunde, absolute monarchie met een sterk hiërarchisch georganiseerde keizerlijke rechtspraak en administratie (dominaat)

37 De algemene evolutie (van de bronnen) van het Romeinse recht
De leges, edicta magistratuum en senatus consulta hiel-den op om te bestaan en werden volledig vervangen door keizerlijke constituties die soms leges of edicta werden genoemd en die in tegenstelling stonden met het vroe-gere recht (ius vetus of ius antiquum) De keizerlijke constituties werden verzameld in een aan-tal private en officiële collecties zoals : De Codex Gregorianus (291 n. C.) De Codex Hermogenianus (295 n. C.): een supplement op de vorige) De Codex Theodosianus (438 n. C.) : een officiële codifi-catie van de edicten sinds Constantijn, d.w.z. sinds 306

38 De Justiniaanse wetgeving (527-565)
De figuur van Justinianus  Het belang van het Corpus iuris 

39

40 De figuur van Justinianus
Het Westerse rijk viel in 476 uiteen door de “invallen” van de Ger-manen. Het Oostelijke deel bleef bestaan tot 1453 Justinianus, keizer van het Oost-Romeinse rijk ( ), wou de vroegere eenheid van het Romeinse rijk herstellen en voerde daarvoor zeer bloederige veroveringstochten in Noord-Afrika en Italië, dat op dat ogenblik al bezet was door de Germanen Als absolute heerser wilde hij niet alleen de staat maar ook de Kerk besturen en tot eenheid brengen. Daarom liet hij o.l.v. zijn Minister van justitie Tribonianus en van Theophilus, leraar aan de rechtsschool in Constantinopel een (nieuwe) codificatie van de keizerlijke constituties en een codifi-catie van het ius civile opstellen Het resultaat was een - wetenschappelijk eclectische - collectie van vier boeken (Codex, Digesten, Instituten en Novellen) die 500 jaar later in het Westen het meest succesrijke boek aller tijden zou worden onder de naam Corpus iuris!

41 Het “Corpus juris civilis” collectie van vier boeken
Codex  Digesten  Instituten  Novellen 

42 De Codex Justinianus Justinianus gaf in 528 een commissie van hoge ambte-naren de opdracht om alle geldende keizerlijke constituties te verzamelen in één codex. Tegenstrijdigheden en herhalingen mochten worden wegge-werkt, noodzakelijke aanvullingen mochten worden aan-gebracht. De tekst van de Codex werd in 529 uitgevaardigd: meteen verloren alle keizerlijke constituties die niet waren opgeno-men hun rechtskracht In kwamen er een reeks hervormingen, zodat Justinianus het al in 534 nodig vond om een nieuwe codex (Codex repititae praelectionis) uit te vaardigen. Die was ingedeeld in twaalf boeken, onderverdeeld in titels met daarin de constituties in chronologische orde. Het is deze codex die voor het nageslacht is bewaard gebleven

43 De Digesten In 530 gaf Justinianus aan Tribonianus en zijn medewerkers de op-dracht om de belangrijke uitspraken te verzamelen van alle juristen die ooit van de keizers de toestemming kregen om het recht te inter-preteren. Om tot een eenheid te komen mocht de commissie de tek-sten interpoleren door het overbodige, het verouderde en het onvol-komene weg te werken. Er werd geëxcerpeerd uit een 40-tal juristen, waaronder veel uit Ul-pianus, Papinianus, Paulus, Modestinus. De materie werd onderverdeeld in 50 boeken, op hun beurt onderver-deeld in titels, op hun beurt ingedeeld in fragmenten of leges (met tel-kens een inscriptie of de naam van de jurist en de plaats van het frag-ment in zijn werk) in de middeleeuwen aangeduid met paragrafen (bijv. D. 26,7,37,2) Het werk (Digesten of Pandecten genoemd) was klaar in 533. Justini-anus vaardigde ze uit in datzelfde jaar … en verbood het op straffe van een deportatie nog verder te interpreteren! Het succes van de Digesten begon pas in de 11de eeuw toen een, in Pisa teruggevonden tekst (Littera Florentina), in het rechtenonderwijs van de pas opgerichte universiteiten werd gebruikt en dit vooral … omdat men er alle wegen mee opkon!

44 De Instituten Tegelijkertijd met de Digesten liet Justinianus door Theophilus uit Constantinopel en Dorotheus uit Beiroet een elementair hand- of leerboek over het Romeinse recht schrijven Het boek werd in 533 uitgegeven samen met de Digesten en verkreeg rechtskracht Het werk bestond uit vier boeken: 1° rechtsbegin-selen, 2° personen, 3° vermogens en 4° proces-middelen

45 Novellen Na de uitvaardiging van de Codex repititae prae-lectionis in 534 vaardigde Justinianus nog nieuwe constituties (novellae constitutiones) uit Die werden in de 6de eeuw door particulieren ver-zameld : Het Epitome Juliani: een resumé in het Latijn van 124 Griekse novellen van 534 tot 555. Opgesteld in Con-stantinopel, maar alleen in het Westen verspreid Het Authenticum: verzameling van 134 novellen tussen 535 en 556 De Collectio Graeca 168 novellarum: bijkomende con-stituties van Justinianus en zijn twee opvolgers

46 Het costumiere recht (ca. 500 – ca. 1400)
De staatsorganisatie  De bronnen van het recht 

47 De staatsorganisatie (1)
Door de invallen van de Germanen verloor het West-Ro-meinse rijk zijn handelscontacten met het Oosten. Hierdoor verviel het noodzakelijkerwijs in een agrarische over-levingseconomie waarin geen of heel weinig belastingen waren te innen en derhalve geen of bijna geen centrale ambtenaren konden betaald worden. De keizerlijke be-stuurlijke en gerechtelijke instellingen stuikten dan ook in elkaar of werden overgenomen door lokale gezaghebbers zoals de Paus in Rome De Germanen stichtten geen nieuw rijk, maar een lappen-deken van kleine vorstendommen, met een eigen recht-spraak, wetgeving en bestuur, die in de Frankische en Karolingische periode alleen maar in de schijn met elkaar verbonden waren

48

49

50

51

52

53 De staatsorganisatie (2)
Vanaf de 8ste eeuw werd de staat georganiseerd via het leenstelsel of feodaliteit. In ruil voor militaire hulp, een beperkt aantal belastingen en advies (auxilium en consil-ium) kreeg een leenman (of vazal) van een bepaalde leenheer een bepaald grondgebied in leen waar hij er de justitie (politie, rechtspraak en bestuur) kon (moest) uitoefenen er ook de opbrengsten ervan voor zich kon houden Op hun beurt stelden die leenmannen achterleenmannen aan met diezelfde verplichtingen en bevoegdheden, die deze verplichtingen en bevoegdheden nog verder uitbeste-den enz. zodat een piramide van leenverhoudingen ontstond waarin de kleinste entiteit, heerlijkheid genoemd, soms slechts maar enkele hectaren groot was

54

55 De staatsorganisatie (3)
Binnen elke heerlijkheid werd de rechtspraak uitgeoefend door de plaatselijke heer of zijn vertegenwoordiger (schout, baljuw, amman, proost) en een vertegenwoordiging van de lokale gemeenschap (vanaf de Karolingische tijd in onze gewesten meestal schepenen genoemd) Om conflicten tussen de leenmannen onderling of tussen een leenman en zijn leenheer te beslechten werden leen-hoven opgericht die soms tot de 18de eeuw bleven bestaan Bij het overlijden van een leenman ging het domein aan-vankelijk terug naar de leenheer die het dan opnieuw kon uitbesteden. Mettertijd verzakelijkten de lenen : tegen be-taling van een reliefgeld aan de leenheer ging het leen van rechtswege over op de erfgenamen van de leenman. Zo werd de “justitie” geprivatiseerd

56 De staatsorganisatie (4)
Sommige gebieden werden nooit in leen uitbesteed of geraakten vrij van leenverplichtingen en werden daarom allodia genoemd. De wereldlijke of kerkelijke bezitters oefenden er de jurisdictie uit en creëerden er ook eigen schepenbanken of leenhoven. Bijv. de schepenbanken van de abdij van Sint-Pieters in Gent Vanaf de 12de eeuw verbeterde de landbouw en nam de handel opnieuw toe. Hierdoor ontstonden er steden en organiseerden zich ook lokale plattelandsgemeenschap-pen, zoals het Brugse Vrije, die met de met de feodale of allodiale heren afspraken maakten over het innen van bepaalde belastingen en het uitoefenen van het bestuur en de rechtspraak in hun gebied

57 De staatsorganisatie (5)
Het resultaat was een totale verbrokkeling van het recht. In plaats van één centrale justitie en één grote (rechts)markt tijdens de periode van het laatromeinse recht, kregen we nu talrijke lokale rechtbanken die elk binnen hun rechts-gebied soeverein optraden Vanaf de 13de eeuw kwam er reactie tegen die verbrokke-ling vanuit 1° de internationale handelaars en 2° bepaalde centrale vorsten die met hen samenspanden omdat dit hun (financiële) belangen diende. Beiden streefden naar een groter rechtseenheid en deden daarvoor een beroep op het Romeinse recht en het terug invoeren van hoger beroep of soortgelijke centralisatietechnieken (valsschelden, ten hoofde gaan, evocatie, mandaatsprocessen)

58 De bronnen van het recht
Germaanse stammenrechten en de personaliteit van het recht  Lokaal recht en de territorialiteit van het recht  Een zelfstandig canoniek recht  Een dienend Romeins recht 

59 De Germaanse stammenrechten en de personaliteit van het recht (1)
Bij de “invallen” van de “Germanen” kregen meerdere stammen van de Romeinse keizer de toestemming om zich als foederati te vestigen in het Romeinse Rijk. In het begin van de 5de eeuw was dit bijvoorbeeld het geval voor de Westgoten die zich in Spanje vestigden en de Burgonden die zich in het Zuid-Oosten van Gallië (streek van Trier) vestigden. N.B. “Germanen” en “invallen” zijn betwiste begrippen ! In beide koninkrijken leefden Gallo-Romeinen naast de Germa-nen en behielden ze beiden hun recht (personaliteit van het recht). Dit recht, of beter de rechtspraak, werd er opgetekend in de 5de- 6de eeuw, zij het met heel veel Romeins recht Lex romana Wisigothorum of Brevarium van Alarik van 506 Lex Wisigothorum of Liber judiciorum van 654 Lex Burgundionum einde 5de eeuw Lex romana Burgundionum begin 6de eeuw

60 De Germaanse stammenrechten en de personaliteit van het recht (2)
In het Frankische Rijk, dat ca. 510 door Clovis ( ) werd opgericht en zich uitspreidde tussen de Atlantische Oceaan, de Pyreneeën, de Middellandse zee, de Alpen en de Rijn, kwamen ook dergelijke “wetten” tot stand De Lex Salica ontstond ten tijde van Clovis en werd in de loop van de 8ste eeuw herzien (Lex Salica emendata). Hij was samengesteld uit rechtspraak, gold voor de Salische Franken die leefden in de Kempen en in het Scheldebekken (Noordzee en lijn Samber-Dijle) en vertoonde geen sporen van Romeins recht. Hij handelde voornamelijk over straf-recht, procesrecht en erfrecht. De Lex Ripuaria kwam vermoedelijk tijdens de 8ste eeuw tot stand in het Ripuarische gewest met Keulen als hoofd-plaats. Hier is er wel invloed van het Romeinse recht Ook in Duitsland, de Noordelijke Nederlanden en Italië werden dergelijke “wetten” opgesteld voor de Alemannen, de Beieren, de Saksen, de Friezen, de Langobarden enz.

61 Het lokale recht (1) In het feodaal tijdvak werd de rechtsvorming noodzake-lijk overgelaten aan de duizenden soevereine lokale rechtbanken. Die rechtbanken ontwikkelden een eigen lokaal recht vooreerst door aan een concreet probleem telkens dezelfde oplossing te geven. Eén uitspraak vormde geen precedent (Une fois, n’est pas coutume), maar verschillende herhalingen van hetzelfde prece-dent deden wel een costume (gewoonterecht) ontstaan De oorsprong van die oplossing (Germaans recht, Ro-meins recht, canoniek recht, keurenrecht of eigen rechtsvinding) speelde daarbij geen enkele rol. Van belang was alleen dat de lokale rechtbank die oplossing meerdere keren op eenzelfde probleem toepaste

62 Het lokale recht (2) Omwille van de rechtszekerheid bepaalden de lokale rechters soms in een reglementvonnis dat zij die oplos-sing ook in de toekomst zouden aanhouden wanneer het probleem opnieuw opdook Om hieraan te herinneren werden die oplossing na een tijdje, los van het oorspronkelijke geval, opnieuw afgekon-digd in een ordonnantie ( ook keure, voorgebod, willekeur, statuut of hallegebod genoemd) alleen of samen met de gevonden oplossingen voor andere gevallen Mettertijd werden daarin ook abstracte uitspraken met het oog op gebeurlijke betwistingen in de toekomst opgeno-men en was er dus sprake van een zelfstandige plaatse-lijke wetgeving

63 Het lokale recht (3) Om de relaties tussen de plaatselijke heren (koningen, graven, hertogen) en hun onderdanen vast te leggen, vaardigden die plaatselijke heren, op eigen initiatief of op initiatief van hun onderdanen (meestal), ook keuren, privileges of vrijheden uit waarin zij de afspraken met hun onderdanen vastlegden Samen met de vaste rechtspraak van de lokale gerechts-hoven vormden deze beide soort ordonnanties de “wetten, privilegiën, costumen ende usagen”, afgekort de costu-men (best niet vertalen!) van een bepaalde plaats Die costumen werden in de 15de-16de eeuw officieel opgetekend (zie verder)

64 Het lokale recht (4) Deze costumen hadden de volgende kenmerken :
Diversiteit : ze verschilden van plaats tot plaats, zij het niet volledig omdat zij dikwijls teruggingen op een gemeenschap-pelijke traditie en elkaar wederzijdse beïnvloeden bij het zoeken naar een gepaste oplossing Specificiteit: binnen elk rechtsgebied verschilden zij dikwijls van stand tot stand, wat soms leidde tot plaatselijk laten-recht, landrecht, leenrecht en stadsrecht Pragmatisme : zij groeiden stuksgewijs, zonder enig plan of begripstheoretisch kader en bevatten hierdoor veel tegen-strijdigheden en lacunes Soepelheid: zij pasten zich spontaan aan het rechtsgevoel aan, zij het met steeds een zekere achterstand zodat ze eerder als conservatief werden aangevoeld Territorialiteit of realiteit : de costumen golden voor al die-genen die in het rechtsgebied aanwezig waren (inwoners en vreemden): Toutes coutumes sont réelles

65 Het lokale recht (5) In Frankrijk onderscheidde men twee grote gebieden van lokaal recht: Benoorden een kronkelende lijn van het eiland Oléron tot aan het meer van Genève berustte het lokale recht hoofdzakelijk op ele-menten van Germaanse oorsprong en noemde men dat gebied pays de droit coutumier (de streken van costumier recht) Bezuiden die lijn bevatte het lokale recht hoofdzakelijk elementen van Romeinsrechtelijke oorsprong en sprak men van de pays de droit écrit (streken van geschreven recht) De kenbronnen van het costumiere recht waren (en zijn): Private rechts(spraak)optekeningen, zoals De Wet en de vonnissen van de mannen van Cassel (einde 13de eeuw), Het recht van Ukkel (begin 14de eeuw), De Kortrijkse rechtsoptekeningen (einde 14de-begin 15de eeuw) en De Antwerpse rechtsoptekeningen (begin 15de eeuw) Rechtsboeken : meer systematische beschrijvingen van een plaat-selijk rechtsstelsel, zoals Le Grand coutumier de Normandie (13de eeuw), de Conseil à un ami (1255) van Pierre de Fontaines, de Somme rural van Jean de Boutillier (ca. 1390) en de Saksenspiegel (1225) van Eike von Repgau in Oostfalen

66 Een zelfstandig canoniek recht (1)
In hun prille ontstaan hadden de christelijke gemeenschap-pen die zich overal in Europa hadden gevestigd, geen ei-gen recht : zij hadden geen eigen wetgever, geen eigen rechters en ook geen eigen rechtsleer Maar net zoals de Joden, met wie ze lange tijd samen-woonden, gaven zij er dikwijls de voorkeur aan om hun geschillen niet door de civiele of keizerlijke rechtbanken, maar door hun religieuze leiders, de priesters en in het bijzonder de bisschoppen, te laten beslechten. Voor de uitvoering van deze uitspraken moest zij dan wel rekenen op goede wil van de verliezer of de maatschappelijk druk Bisschoppen die veel zaken te beslechten hadden, groe-peerden die geschillen in audientiae (hoorzitingen). Zoals in het keizerlijke recht ontstond daar al heel vlug de moge-lijkheid om beroep aan te tekenen bij een hogere geeste-lijke

67 Een zelfstandig canoniek recht (2)
Constantijn de Grote erkende in 333 na C. de gerechte-lijke autoriteit van de bisschoppen in private conflicten : als de bisschoppen een uitspraak deden, moesten de keizer-lijke ambtenaren voortaan de uitvoerbaarheid ervan verze-keren. Maar vooraleer de keizerlijke ambtenaren hun medewer-king aan de uitvoering (exequatur) verleenden, gingen ze wel na of er een degelijk proces was gevoerd en een von-nis was gewezen, d.w.z. of er een eis was geformuleerd, er een tegenstrijdig debat was geweest, de feiten waren bewezen en een uitspraak was geweest. Om die vragen voor te zijn namen de bisschoppen dan maar de keizer-lijke cognitieprocedure over in hun audiënties, wat de start was van de vorming van het Rooms-canonieke proces-recht dat tot de dag van vandaag ons procesrecht beheerst.

68 Een zelfstandig canoniek recht (3)
In 452 nam de prefectuur van Valentianus III een belang-rijke beslissing : de bisschoppen waren voortaan maar al-leen ratione personae bevoegd wanneer één van de par-tijen een clericus was en ratione materiae (ook voor leken) wanneer het conflict typisch kerkelijke materies betrof. Het was de start van een eeuwenoude discussie wie er zoal clericus was en wat precies kerkelijke materies waren Om de oplossing van conflicten te stroomlijnen en beroe-pen te vermijden, bespraken de bisschoppen bepaalde gerechtelijke kwesties in hun lokale concilies, die daarom-trent conciliebesluiten (decreten genoemd) namen. Ook de pauzen achtten zich vanaf het einde van de 4de eeuw bevoegd om constituties (decretalen genoemd) met oplos-singen uit te vaardigen

69 Een zelfstandig canoniek recht (4)
Al in de 5de eeuw werden deze decreten en decretalen samen met de rechtspraak in hoger beroep in Rome ver-zameld in canonieke collecties, die in de daaropvolgende zes eeuwen steeds uitgebreider werden. De belangrijkste collectie werd in de jaren sa-mengesteld door Johannes Gratianus, een monnik van Camaldoli die in Bologna verbleef, onder de titel Concor-dantia discordantium canonum of kortom Decretum Gra-tiani. Gratianus collationeerde hierbij uit alle vroegere col-lecties en probeerde daarbij de oorspronkelijke tekst van de excerpten (door de canonisten canons genoemd) terug te construeren en de contradicties uit te leggen. Zijn werk werd meteen de basis voor de studie van het canonieke recht aan de universiteiten waar dit recht onderwezen werd

70 Een zelfstandig canoniek recht (5)
In een collectie die later bekend werd als de Decretalen van Gregorius IX, vulde de Catalaanse dominicaan Ray-mundus a Penaforte in 1234 het Decretum Gratiani aan met al het nieuwe canonieke recht sinds Gratianus. Onder de titel Liber sextus liet Paus Bonifatius VIII ( ) daar decretalen en decreten aan toevoegen uit de periode en hetzelfde deed Paus Clemens V ( ) met de Clementinae (Liber septimus) en de Franse uitgever Jean Chappuis met een aantal Extravagantes van Al deze boeken werden tussen 1563 en 1580 herzien door een aantal pauselijke correctores en in 1582 voor de eerste maal in druk uitgegeven op bevel van de toen-malige paus onder de naam “Corpus iuris canonici”, die van kracht bleef tot de Codex iuris canonici van 1917

71 Een zelfstandig canoniek recht (6)
Belangrijk voor dat recht was dat het niet alleen voortdu-rend werd bestudeerd aan de universiteiten, maar dat het ook werd toegepast in de bisschoppelijke rechtbanken of officialiteiten die vanaf de 12de eeuw in elk bisdom werden opgericht. Daar werd van meet af aan gekozen voor universitair geschoolde canonisten (officiaal, promotor) die een uiterst professionele organisatie (griffiers, notarissen, deurwaarders, zegelaars) opzetten Tegen de vonnissen van de officialiteiten was hoger be-roep mogelijk bij de officialiteit van de aartsbisschop en van daar bij de Paus, die deze bevoegdheid meestal delegeerde aan een lokale clericus. Hierdoor werd de eenheid van het canonieke recht werd bewaakt

72 Een zelfstandig canoniek recht (6)
Als de kerkelijke rechters geen oplossing vonden in het canonieke recht, pasten zij Romeinse recht toe. Op die wijze was het Justiniaanse recht nog eeuwen na zijn ontstaan dienstig in de vele materies waar de Kerk bevoegd was Het canonieke recht heeft een zeer grote invloed uitge-oefend op de evolutie van het recht in de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Een aantal rechtsinstellingen zijn eruit ontstaan of zijn er tot de dag van vandaag sterk door beïnvloed, zoals het huwelijk, de afstamming, het testa-ment, de bezitsvorderingen, de consensualiteit en de geoorloofde oorzaak in het contractenrecht en de schuld-vraag in het strafrecht : zoek concrete voorbeelden in verdere cursus!!!

73 Een dienend Romeins recht (1)
Niet alleen de kerkelijke rechters, maar ook de lokale (wereldlijke) rechters deden aanvullend beroep op het Romeins recht wanneer zij geen gepaste oplossing vonden in hun eigen costumiere traditie. Zonder enige schroom klasseerden zij die oplossing nadien onder hun eigen, lokaal recht. In de rechtshistorische literatuur duidt men dit fenomeen aan met de “receptie” van het Romeinse recht. Deze receptie vond des te meer plaats wanneer die wereldlijke rechters aan de universiteit een opleiding in het Romeinse recht hadden genoten, fenomeen dat zich in onze gewesten sterk vooral doorzette na de oprich-ting van de universiteit Leuven in 1425

74 Een dienend Romeins recht (3)
De studie van het Romeinse recht en meer specifiek het Corpus iuris van Justinianus kende al sinds het begin van de 11de eeuw opnieuw succes na de ontdekking van een 6de-eeuws handschrift (de zgn littera florentina) in Pisa of Monte Casino Dit gebeurde voor het eerst vanaf 1088 in Bologna door een zekere Pepo, waarvan niet veel geweten is, en vooral door Irnerius ( 1125), die een hele school van hoogbe-kwame opvolgers naliet, die vanaf 1274 (sluiting van de universiteit van Bologna) uitzwermden eerst over Italië en de rest van Europa (Montpellier, Oxford, Padua, Arrezzo, Siena, Angers, Orléans enz.)

75 Een dienend Romeins recht (4)
In de studie van het Romeinse recht vanaf de middel-eeuwen maakt de rechtsgeschiedenis een onderscheid tussen : De glossatoren : verklaarden de wetboeken van Justinianus vooral op grammaticale wijze door in de wetboeken te zoe-ken naar parallelplaatsen en zetten die verklaring in glossen tussen de regels of op de kant van de handschriften. De belangrijkste glossatoren waren Franciscus Accursius (ca ) en Azo (einde 12de-begin 13de eeuw) De commentatoren : schreven (alleen) op basis van de wet-boeken van Justinianus afzonderlijke traktaten over bepaal-de onderwerpen en deden dit volgens de scholastieke met-hode in nauwe relatie met de praktijkbehoeften. De belang-rijkste figuren waren hier Bartolus van Sassoferrato ( ) en Baldus de Ubaldis ( ) Vanaf de 16de eeuw was er sprake van de humanisten, d.w.z. personen die het RR louter historisch bestudeerden

76

77 De opbouw van de nationale rechtsstelsels (ca. 1400- ca. 1800)
Factoren van verandering en van behoud  De transformaties van het middeleeuwse recht in de 15de tot 18de eeuw De unificatie van het recht  De verschriftelijking van het recht  De verwetenschappelijking van het recht  De laïcisering van het recht  De Verlichting en zijn invloed op het recht (ca tot 1810) 

78 Factoren van verandering en behoud (1)
Van de 15de tot de 17de eeuw ontwikkelde het economisch leven in West-Europa zich tot een open markteconomie met een internationale handel- en nijverheid en een aanzienlijke geld-circulatie waarin de vrije onderneming de motor was. Gunstige factoren daartoe waren: 1° de technologische voor-uitgang, 2° de kolonisatie, die een verruiming van de afzetmarkt en de invoer van een aantal nieuwe waren en goud en zilver verzekerde en 3° de renaissancegeest die een hoge waardering had voor de materiële vooruitgang en welzijn Ten gevolge van deze ontwikkeling ontstond een nieuwe, inter-nationaal georiënteerde kapitalistische burgerij die zich zo vlug mogelijk wou ontdoen van alle feodale, corporatistische of lokale beperkingen en de behoefte had aan een rechtsstelsel dat waar-den incorporeerde zoals formele en materiële contractvrijheid, schenkings- en testeervrijheid en een individueel en onbeperkt eigendomsrecht

79 Factoren van verandering en behoud (2)
De nationale vorsten, zoals de Koning van Frankrijk en de Bourgondische hertogen en hun opvolgers, steunden die burgerij in haar streven omdat zij er 1° financieel afhanke-lijk van waren en 2° inzagen dat die vernieuwing van het recht zou leidden tot de uitbreiding van hun eigen macht ten nadele van de voorrechten van zekere standen en lokale entiteiten Zoals in de Romeinse periode deden de vorsten daarvoor een beroep op juridisch geschoolde ambtenaren, die in ruil voor een behoorlijke betaling loyaal de bevelen van de centrale vorst of zijn vertegenwoordigers uitvoerden en daarbij, zeker wanneer zij bevoegd waren over meer-dere lokaliteiten, liefst het (Romeinse) recht toepasten dat zij aan de universiteit hadden aangeleerd

80 Factoren van verandering en behoud (3)
Veranderen ten voordele van iemand, betekent ook altijd veranderen ten nadele van iemand anders. In dit geval waren het vooral de adel en de boerenbevolking op het platteland en de ambachten en neringen in de steden die het meest te verliezen hadden en het felst van zich afbeten Maar ook de gewone bevolking was weinig gediend met de vele rechtsveranderingen die zich duidelijk boven hun hoofden afspeelden omdat ze gebruik maakten van veel geleerde Latijnse woorden en een beroep deden op aller-lei juridisch-technische woorden, zoals bezit en eigen-dom, nietigheid en tegenstelbaarheid, motivering in rechte en in feite, die alleen door geschoolde juristen te begrijpen waren

81 Unificatie van het recht (1)
In Frankrijk en de Nederlanden zorgden vooral de natio-nale vorsten voor een grotere rechtseenheid. Zij deden dit door : Een officiële optekening en homologatie van de costumen, niet per kleine lokaliteit maar voor meerdere lokaliteiten in één gebied samen, zodat er voortaan voor dit ganse gebied één costume bestond. Bijv. één costume voor de stad en de kasselrij Kortrijk in plaats van meer dan tien ervoor Een coördinatie van deze costumen binnen een groter ge-heel. Bijv. gelijke rechtsregels voor alle costumen binnen Vlaanderen of Brabant Het uitvaardigen van ordonnanties met rechtsregels die gol-den voor een gans gewest of gans het land. Bijv. de crimi-nele ordonnanties van Filips II van 1570 en de ordonnan-ties van Lodewijk XIV op de burgerlijke rechtspleging in 1667, op de strafrechtspleging in 1670, op het handelsrecht in 1673 en op het zeerecht in 1681

82 Unificatie van het recht (2)
In streken waar de vorsten minder machtig waren (bijv. Duitsland), werd die rechtseenheid gerealiseerd door de rechtspraak van een centraal gerechtshof, zoals het Parle-ment van Parijs in Frankrijk, het Reichskammergericht in Duitsland, de Grote Raad van Mechelen in de Neder-landen en de koninklijke rechtbanken in Engeland (com-mon law: rechtersrecht via precedenten) Ook de rechtsleer zorgde voor meer rechtseenheid door 1° het recipiëren van Romeins (-canonieke) recht en 2° het ontwikkelen van een gemeen recht (droit commun) op basis van de meest voorkomende regels of één dominante costume (bijv. Antoine Loisel met zijn Institutes coutum-ières van 1607 op basis van de costumen van Parijs)

83 Verschriftelijking van het recht (1)
In de middeleeuwen verliep de maatschappelijke evolutie en de daaraan gekoppelde evolutie van het rechtsgevoel zo traag, dat men de kleine wijzigingen die spontaan aan het lokale recht werden aangebracht, niet opmerkte. Van het lokale recht had men toen een vrij statisch begrip. Ten onrechte meende men dat het van generatie op generatie ongewijzigd werd overgeleverd Door de snellere maatschappelijke evolutie vanaf ca.1400 en de registratie van de rechtspraak vanaf dezelfde perio-de ontdekte men plotseling dat het costumiere recht wel evolueerde. Meteen achtte men de daarop gevestigde rechten en plichten niet meer veilig en ontstond er een groeiende rechtsonzekerheid

84 Verschriftelijking van het recht (2)
Die rechtsonzekerheid verscherpte nog toen de toepas-sing van het lokale recht in toenemende mate in handen kwam van universitair (in het Romeins recht) geschoolde juristen, die eerst de hogere justitieraden, maar vervol-gens ook de plaatselijke rechtbanken in toenemende mate bevolkten Om die rechtsonzekerheid weg te nemen werd eerst in Frankrijk (15de-16de eeuw) en naar dat model later in de Nederlanden (16de en 17de eeuw) gestart met een officiële optekening en homologatie van de diverse costumen. De-ze operatie, die nergens volledig slaagde, maakte het lokale recht wel veel zekerder, maar leidde er ook toe dat dit recht zich in de loop van de volgende eeuwen veel minder soepel aanpaste en dus in de 18de eeuw als heel star overkwam

85 Verwetenschappelijking van het recht (1)
Het middeleeuwse lokale recht met zijn traditionalistisch, pragmatisch en soms zeer formalistisch karakter, beant-woordde steeds minder aan de nieuwe politieke, econo-misch-sociale en culturele behoeften. Het moest derhalve gemoderniseerd worden. Om die modernisatie te bereiken kon men twee wegen op-gaan: ofwel interne transformatie door het scheppen van nieuwe begrippen of rechtsconstructies, ofwel een over-name van een ander, meer gesofisticeerd rechtsstelsel, in casu het geleerde Romeins-canonieke recht In Europa heeft men heeft men overal die twee wegen terzelfder tijd opgegaan: enerzijds werd het lokale recht uitgediept en aangevuld met nieuwe rechtsinstellingen (zoals het wissel-, vennootschaps- en bankrecht in de 16de eeuw in Antwerpen) en anderzijds werd het Romeins -canonieke recht (met inbegrip van de geleerde doctrine) voor grote delen gerecipieerd

86 Verwetenschappelijking van het recht (2)
De wijze waarop deze modernisatie geschiedde, verschil-de van land tot land : Het ging van een massale overname van Romeins recht in Italië, Zuid-Frankrijk, Duitsland en Schotland, over een getemperde overname in Noord-Frankrijk, de Nederlanden en Spanje, naar een zeer beperkte overname en dus endogene transformatie in Engeland. Dit leidde tot de twee huidige Europese rechtsstelsels: het continentale rechtsstelsel van Germaans-Romeinse oor-sprong en het Anglo-Saksische rechtssysteem waar de Com-mon law of een eengemaakt costumier recht de hoofdrol speelde In het Noorden van Frankrijk en de Nederlanden gebeurde de verwetenschappelijking van het recht vooral via de ho-mologatie van het lokale recht en door de rechtspraak van de centrale justitieraden

87 Verwetenschappelijking van het recht (3)
Daarnaast waagden bepaalde universitair geschoolde juristen zich aan een systematische uiteenzetting van be-paalde costumen waarbij het Romeinse en canonieke recht werd gebruikt om het geheel te systematiseren, de leemten en tegenstrijdigheden weg te werken en bepaal-de begrippen wat nader te omschrijven Typische voorbeelden hiervan in onze streken zijn : De Gentenaar Filips Wielant ( ) met zijn Corte instructie in ma-terie civile (1508, 1516 en 1519) en zijn Corte instructie in materie crimi-nele (1510 en 1516), waarin hij het burgerlijk en strafrechtelijk proces-recht van voornamelijk de Raad van Vlaanderen schetst De Bruggeling Joost de Damhouder ( ) die deze twee werken in het Latijn vertaalde, van een rechtsgeleerd verwijzingsapparaat voorzag en ze onder zijn naam publiceerde en er wereldfaam mee oogste De Mechelenaar Paul van Christijnen (Christinaeus) ( ) die in 1625 een fel gewaardeerde commentaar op de costumen van zijn geboortestad schreef De Brusselaar Jan-Baptist Christijn die in 1689 een commentaar schreef op de costumen van Brussel

88 De laïcering van het recht
In de middeleeuwen primeerde nog de magisch-religieuze wereldbeschouwing (Max Weber) waarin de bovenaardse prioriteiten centraal stonden. Hierdoor had de Rooms-katholieke kerk nog een zeer sterke greep op het rechtsleven. Niet alleen was de clerus exclusief aan haar macht ontworpen, maar ook meerdere rechtsproblemen waarbij leken betrokken waren, zoals het huwelijk, de afstamming, de testamenten, de tienden, de kerkelijke goederen werden door kerkelijke wetten geregeld en door kerkelijke rechtbanken beslecht De godsdienstoorlogen en de nieuwe wetenschappelijke inzichten vanaf de 16de eeuw leidden geleidelijk tot een natuurwetenschap-pelijke of technologische wereldbeschouwing waarin de mens en zijn aartsgebonden behoeften centraal stonden. Hierdoor verloor de Kerk steeds meer van haar bevoegdheden die dan door de wereldlijke overheden werden overgenomen (bijv. armenzorg, het huwelijk, het strafrecht). Deze beweging noemt men de laïcisering of de secularisering van het recht.

89 De Verlichting en het Vernunftrecht (ca. 1750-1810)
Het begrip verlichting  School van natuurrecht en Vernunftrecht  De verlichte wetboeken  De verlichte staatsleer 

90 Het begrip verlichting (1)
Verlichting (Aufklärung, Enlightement, Siècle des Lumiè-res) is de maatschappijkritische beweging in het Europese denken van de tweede helft van de 18de en het eerste kwartaal van de 19de eeuw die de maatschappij wou orga-niseren op basis van de rede (Vernunft) daarbij negatieve en positieve kritiek uitoefende op de bestaande ordening De negatieve kritiek sloeg vooral op : De ongelijkheid in rechte vooral de privileges van adel en geestelijkheid De onvrijheid van personen en van goederen De willekeur van de (koninklijke) overheid en de politieke onmondigheid van de bevolking (burgerij) De officiële band tussen Kerk en Staat Het argumentum auctoritatis van heilige boeken zoals de bijbel en het Corpus iuris civilis en allerlei auteurs

91 Het begrip verlichting (2)
Positieve kritiek : stelde op basis van de axioma-tische, natuurwetenschappelijke of geometrische methode allerlei maatschappelijke veranderingen voor die moesten bijdragen tot zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen Axiomatische methode zoals Galilei met de protofysica (begrippen en beginselenleer) en de empirische fysica (uitesten in werkelijkheid) Geloofde rotsvast dat men op die wijze de maatschappij en haar leden systematisch kon verbeteren (= het vooruitgangsgeloof)

92 Het begrip verlichting (3)
De verlichting leidde op juridisch gebied tot : School van het natuurrecht of het Vernunftrecht De verlichte staatsrechtsleer (J. Locke, Mon-tesquieu en Rousseau De verlichte wetboeken

93 De school van het natuurrecht en het Vernunftrecht
Begrip natuurrecht : idee van een recht dat louter op de menselijke rede steunt en daarom universeel (van alle tijden en alle plaatsen) is Had zijn wortels in de Spaanse neoscholastiek, maar werd voor de eerste keer vooral uitgewerkt door Hugo de Groot ( ) met zijn Mare liberum (1609), waarin hij de vrije zeevaart verdedigde, en zijn De jure belli ac pacis (1623), waar hij los van elke politieke, religieuze of andere overtuiging het volkenrecht uiteenzette Kwam vooral in de tweede helft van de 17de en de 18de eeuw in Duitsland tot bloei met figuren zoals Samuel Puf-fendorf, Christian Thomasius en Christan Wolff en in Fran-krijk met Jean Domat (Les lois civiles dans leur ordre naturel, 1689). Werkten met de axiomatische methode een Vernunftrecht uit

94 De verlichte wetboeken (1)
In toepassing van het geloof in het primaat van de wet en het systeemdenken werden in Europa in de tweede helft van de 18de en het begin van de 19de eeuw overal een aantal wetboeken afgekondigd die soms nog tot vandaag worden gebruikt In deze wetboeken poogde men op een uitputtende wijze een gehele rechtstak te regelen. Uiteindelijk is dit nooit ge-lukt In de regel bevatten zij een mengeling van (veel) oud recht en (iets minder) nieuw recht en hadden zij (zoals bij Justi-nianus) de bedoeling om de invloed van de interprete-rende rechters en rechtsgeleerden terug te dringen ten voordele van de rechtszekerheid. In ambitie zijn zij nooit geslaagd, zodat er momenteel veel huiver bestaat voor nieuwe codificaties

95 De verlichte wetboeken (2)
De vroegste moderne wetboeken vind men in centraal Europa (Beieren, Pruisen, Oostenrijk en Italië). Zij werden uitgevaardigd door verlichte vorsten en sloegen zowel op het strafrecht, het burgerlijk recht als het burgerlijk proces-recht Niettegenstaande Engeland de grootste theoreticus van de codificatie (Jeremy Bentham, ) onder zijn leden kende bleef de codificatiegolf er geheel achterwege Voor onze gewesten werden de belangrijkste wetboeken uitgevaardigd door de Franse revolutionairen (Code pénal van 1791 en 1795) en vooral door Napoleon tussen 1804 en 1810 

96 De codificaties van Napoleon
De figuur van Napoleon Napoleon Bonaparte als wetgever De “Code civil” nader bekeken en de latere ontwikkeling van het Burgerlijk wetboek 

97 De figuur van Napoleon Bonaparte (1799-1815)

98

99

100

101 Napoleon als wetgever “Code civil des Français” van 1804
“Code de procédure civile” van 1806 “Code de commerce” van 1807 “Code de procédure criminelle” van 1808 “Code pénal” van 1810

102 De Code civil van 1804 nader bekeken
Het ontstaan  De bronnen  De kenmerken 

103

104

105

106 De vier fazen van het ontstaan van de Code Civil
Een evenwichtige commissie van vier juristen  Het advies van de hoogste rechtbanken  Het advies van de Raad van State  De goedkeuring door de wetgevende kamers (Tribunaat, Wetgevend Lichaam en Senaat) 

107 Een commissie van vier juristen
J. Portalis (Zuiden, ouder, conservatief) J. Malleville (Zuiden, jong, gematigd modern) F. Tronchet (Noorden, ouder, conservatief) F. Bigot de Préameneu (Noorden, jong, zeer modern)

108 Vier juristen Theoretisch geschoolde praktizijnen, geen zuivere theoretici Evenwicht tussen Noord en Zuid-Frankrijk Evenwicht tussen jong en oud Evenwicht tussen conservatief en revolu-tionair Elk een deel van het wetboek waardoor ze vrij vlug klaar waren

109 Advies van de hoogste rechtbanken
Advies door het Hof van Cassatie en de Hoven van beroep Nut : Leverden de praktische toets Verwekten vertrouwen bij de magistratuur voor de toepassing

110 Advies van de Raad van State
Raad samengesteld uit een aantal benoemde topjuristen … en Napoleon Beslisten over alle knelpunten Naast de ontwerpen van de vier juristen leverde de Raad van State de belang-rijkste formele en inhoudelijke bijdrage in de redactie van de C.C.

111 Rol van de volksvertegenwoordiging(en)
Er waren drie volksvertegenwoordigingen : Tribunaat, Wetgevend Lichaam en Senaat Mochten slechts instemmen of verwerpen en hadden dus geen amenderingrecht Wel interessante inleidingen door leden van de Raad van State

112 Dit alles is te vinden bij
P.A. Fenet, Récueil complèt des travaux préparatoirs du Code Civil, 15 delen, Osna-brück, 1968 (herdruk van de uitgave 1827). J.G. Locré, Esprit du Code Napoléon tiré de la discussion, 7 delen, Parijs, 1807.

113 Bronnen van de Code Civil
Veel oud recht : Romeins recht  Zoek zelf voorbeeld Gewoonterecht  Zoek zelf voorbeeld Kerkelijk recht  Zoek zelf voorbeeld Koninklijke wetgeving  Zoek zelf voorbeeld Revolutionaire wetgeving  Zoek zelf voorbeeld Rechtspraak  Zoek zelf een voorbeeld Rechtsleer  Zoek zelf een voorbeeld Minder nieuw recht  Zoek zelf een voorbeeld

114 Kenmerken naar de vorm Systematisch (= niet-casuïstisch) met uitzonderingen  Zoek zelf voorbeeld Uitputtend, maar uitzonderingen  Zoek zelf voorbeeld Helder en klaar, maar uitzonderingen  Zoek zelf voorbeeld

115 Kenmerken naar de inhoud
Conservatisme : benadrukken van de eeuwenoude waarden  Zoek zelf voorbeeld Individualisme : benadrukken van het be-lang van de individuele mens in het rechts-verkeer  Zoek zelf voorbeeld Materialisme : benadrukken van de mate-riële (niet de geestelijke) belangen  Zoek zelf voorbeeld

116 De verdere evolutie Veel stukken vervangen door aparte wet-ten  Zoek zelf een voorbeeld Drie pogingen tot het opstellen van een nieuw burgerlijk wetboek mislukken Poging in mislukt op het nippertje Poging in door de liberale anti-katholiek François Laurent Poging in door de katholieken Resultaat : opgelapt wetboek

117 De rechtsvorming in de 19de en 20ste eeuw (1)
Rond 1800 deed zich in de ontwikkeling van de Westerse beschaving een belangrijke stroomversnelling voor die voornamelijk werd veroorzaakt door een nieuwe techno-logische revolutie en de nieuwe opvattingen over maat-schappij en haar ordening De gecombineerde werking van deze twee laatste facto-ren leidde tot 1° de nationale bewegingen die de kaart van Europa en de rest van de wereld hertekenden, 2° de arbeidersbewegingen en de vrouwenemancipatie die een groter gelijkheid bewerkstelligden en 3° de globalisering of de eenwording van de mensheid op aarde Voor de rechtsontwikkeling had dit drie belangrijke gevol-gen 

118 Drie gevolgen voor de rechtsontwikkeling
Een nationalisatie, vervolgens internationalisatie van het recht. Nationalisatie met de opkomst van de nieuwe sta-ten zoals België, Duitsland, Italië; internationalisatie voor-al na de twee wereldoorlogen en vooral op het gebied van het economisch recht en het strafrecht Een liberalisering (vrijheid van handel en nijverheid ten koste van alles) en vervolgens socialisering van het recht (scheppen van meer feitelijke gelijkheid door het beperken van de contractsvrijheid en financiële voorzieningen door de overheid) Een technocratisering van het recht : externe specialisten zoals medici, ingenieurs en biologen en andere … ogen bepalen mede het recht


Download ppt "De periodisering van de rechtsgeschiedenis"

Verwante presentaties


Ads door Google