Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
(III) Geomorfologie: de Veluwe
Amber van der Kooi, 5B 6/12/15
2
Pleistoceen: formaties en Complex Hattem
Aan het begin van het Pleistoceen stroomden een aantal rivieren vanuit het oosten ons land binnen. Deze rivieren waren voorlopers van de huidige Elbe en Weser. Het gebied dat wij nu de Veluwe noemen was toen nog vlak. In die tijd werden dikke pakketten fijn, korrelig, kwartsrijk zand door de rivieren afgezet (Formatie van Harderwijk). Bovenop deze lagen bevindt zich grover zand (Formatie van Enschede). De scheiding tussen beide formaties, het Complex Hattem, bestaat uit grofzandig en grindrijk materiaal. Dit werd ongeveer jaar geleden afgezet. Het Complex Hattem moet onder koude omstandigheden gevormd zijn, aangezien er grote gesteenteblokken tussen zitten. Deze kunnen alleen via ijsschotsen zijn getransporteerd.
3
Pleistoceen: de Maas en Rijn
jaar later stroomden ook de voorlopers van de Rijn en de Maas ons land binnen. Deze rivieren zetten de Formatie van Sterksel af, pakketten grofzandig materiaal. De oostelijke rivieren verdwenen geleidelijk ( jaar geleden was het met hen definitief afgelopen). De Maas en de Rijn zijn gebleven. Deze zetten in deze tijd fijne tot grove bonte zanden en grinden af. Ook klei kon in deze formatie voorkomen.
4
Pleistoceen: stuwwallen
In het Pleistoceen waren er verschillende glacialen en interglacialen. Voor de Veluwe was het Saalien het belangrijkste glaciaal. In dit glaciaal, dat jaar geleden eindigde, kwam het ijs uit Scandinavië tot in Nederland. Het ijs bewoog zich met een gemiddelde snelheid van enkele meters per jaar voort. De snelheid was afhankelijk van de temperatuur. In warmere perioden zou het ijs zich een beetje hebben teruggetrokken, terwijl het in relatief koudere perioden sneller heeft opgerukt. De dikte van de ijskap zal minimaal 225 meter zijn geweest. Doordat het ijsfront bij zijn opmars in Nederland veel weerstand ondervond, vormden zich grote ijslobben. De grond was tot in de diepte bevroren, waardoor de grond scheurde. De ijslobben hebben deze scheuren verwijd en de randen tot stuwwallen verdrukt (zie de afbeelding). De stuwwallen zijn dus gevormd uit materiaal dat er al was voor het ijs kwam.
5
Pleistoceen: ijsuitbreiding tijdens het Saalien
Op deze afbeelding is de ijsuitbreiding tijdens het Saalien afgebeeld.
6
Pleistoceen: meren Toen het ijs begon te smelten, werd het smeltwater ingesloten tussen de stuwwallen en de ijskap. Er ontstonden meren met daarin meegevoerd materiaal, als zand, klei en grind. Dat hing af van de stroomsnelheid. Het Eemien brak aan, aan warmere periode dan het Saalien. De Scandinavische ijskap smolt, waardoor de zeespiegel zo`n 80 meter steef. Noordwest Nederland kwam grotendeels onder water te staan. Deze warmere periode stopte ongeveer jaar geleden. Hierna werd het langzaamaan weer kouder. De vegetatie die op de stuwwal was ontstaan, verdween weer. Nu ontstond er een toendra- achtige vegetatie van dwergstruiken, kruiden en mossen.
7
Pleistoceen en Holoceen
Het Weichselien brak aan. In de Veluwe ontstonden dikke lagen dekzand. Dit zand was afkomstig van de drooggevallen Noordzee en rivierbeddingen en was meegenomen door winden. Het zand van de rivierbeddingen vormden langgerekte ruggen, paraboolduinen en spoelzandwaaiers. Toen het Weichselien jaar geleden eindigde, eindigde ook het Pleistoceen. Het Holoceen begon en het klimaat werd warmer. De zeespiegel steeg en er ontstonden moerassen door opwellend grondwater aan de randen van de stuwwallen. Door plantenresten die zich jaar na jaar hadden opgehoopt, begon zich veen te vormen (broekveen). Op de stuwwallen begonnen eiken en berkenbossen te groeien.
8
Bronvermelding
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.