De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Pemook 3.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Pemook 3."— Transcript van de presentatie:

1 Pemook 3

2 n.a.v afgelopen keer zintuigen

3 Taalverwervingsvoorwaarden
Het zal duidelijk zijn dat ernstige hersenafwijkingen een normale taalontwikkeling in de weg staan (verstandelijk gehandicapte, afasie). Een veelvoorkomende oorzaak van een taalontwikkelingsstoornis is gehoorverlies. Hier noemen we deze handicap vooral om aan te geven hoe belangrijk de taalomgeving voor de spraakontwikkeling is. De razendsnel verlopende taalontwikkeling wordt onder meer mogelijk gemaakt door: - de permanente interactie tussen kind en volwassene en - de feedback die de meer ervaren spreker geeft op het gebrekkige taalgebruik van het jonge kind.

4 Cognitieve ontwikkeling
Babytaal De babytaal is een verkorte, versimpelde, maar grammaticaal juiste manier van spreken die toegankelijker voor het jonge kind is dan de volwassen taal. Babytaal wordt gekenmerkt door: - een eenvoudige vorm en korte zinslengte; - sterkte intonatie; - nadruk op sleutelwoorden; - frequent gebruik van verkleinwoorden; - frequent gebruik van de vraagvorm; - hoge spreektoon; - herhaling en uitbreiding. De babytaal is voornamelijk bedoeld om de conversatie met het kind op gang te houden

5 Prelinguale periode: 0-1 jaar
De prelinguale periode wordt gekenmerkt door het feit dat het kind nog geen herkenbare woorden gebruikt. De taalontwikkeling begint niet met praten, maar met luisteren. Pasgeboren baby’s blijken al binnen een maand in staat fonemen te onderscheiden. Een foneem is de kleinste betekenisonderscheidende klank waaruit de spreektaal is opgebouwd. Het produceren van de eerste spraakklanken in de prelinguale fase noemen we vocaliseren. Na ongeveer een halfjaar begint het brabbelen. Dit zijn herhaalde medeklinkerklinkercombinaties, zoals ‘dadada’. Het brabbelen wordt in de 2e helft van het 1e levensjaar steeds gevarieerder, en de geproduceerde klankcombinaties beginnen geleidelijk op echte woorden te lijken. Tegelijkertijd wordt met de intonatie geëxperimenteerd. Baby’s die nog nauwelijks een woord zeggen, kunnen al hele gesprekken voeren door de melodie over te nemen die zo kenmerkend is voor de spreektaal. Een eerste mijlpaal in dit opzicht is het feit dat rond een maand of 7 de baby brabbelt wanneer er iemand naar hem luistert, en zwijgt wanneer de ander tegen hem spreekt. In de laatste fase van het brabbelen, waarin de reeks van herhaalde klanken plaatsmaakt voor een op woorden gelijkende vorm, komen slechts klanken voor die kenmerkend zijn voor de taal die het kind om zich heen hoort en die het uiteindelijk ook zelf gaat spreken. Vaak wordt de non-verbale communicatie onderschat: - Luisteren is een eerste volwaarde om tot taalverwerving te komen. - Een vermoedelijk even belangrijke conditie is de behoefte aan communicatie. Een principe dat kenmerkend is voor de gehele taalontwikkeling: het passieve taalbegrip ligt altijd voor op het actieve taalgebruik.

6 Vroeglinguale periode: 1-2 jaar
In de vroeglinguale periode gaat de peuter zelf de taal actief gebruiken, zij het nog op bescheiden schaal. Uitspraken beperken zich tot één of enkele sleutelwoorden. Pas aan het einde van deze periode breidt de woordenschat zich snel uit. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal Het eerste woord dat het kind gebruikt, zal gemakkelijk uit te spreken zijn en naar iets vertrouwds uit de omgeving verwijzen: een mens, ding of handeling. Een woord krijgt pas betekenis als het consequent hetzelfde aanduidt. Vaak verwijzen de eerste woordjes naar unieke objecten (personen of eigen speelgoed), pas later hebben de woorden betrekking op klassen van objecten. Pas als de woordenschat uit circa 50 woorden bestaat (rond 18 maanden) en het kind woorden gaat combineren, leert het er tientallen woorden per maand bij. Voor het echter zover is, onderscheiden we eerst nog een periode van de één-woordzin. Verschillen in intonatie en begeleidende gebaren maken het mogelijk te begrijpen wat het kind bedoelt.

7 fouten - Overextensie: de neiging van jonge kinderen om woorden die naar een beperkte categorie verwijzen, te gebruiken voor een veel ruimere klasse objecten. Bijv. een kind dat het woord ‘koe’ kent, zal dit gebruiken voor alle dieren die het in de wei ziet lopen, zoals een paard. De meest voor de hand liggende verklaring is dat kinderen weliswaar het verschil tussen koe en paard zien, maar het woord paard nog niet kennen. - Onderextensie: hier wordt een algemene term voor een kleinere klasse of een uniek object gebruikt. Het woord ‘koek’ betekent dan ‘lange vinger’ of ‘stroopwafel’ en met ‘auto’ wordt uitsluitend de wagen van de ouders bedoeld.

8 eerder worden opgedaan.
In de differentiatieperiode zien we vooral een uitbreiding van de basisvaardigheden die eerder worden opgedaan. - Als de peuter ongeveer 2 ½ jaar oud is, zal het meer woorden gaan combineren en woordverbuigingen gaan gebruiken. ( meervoud, verkleinwoorden, werkwoordvervoegingen en overtreffende trap). De woordvolgorde wordt nu belangrijk. - Ze hebben vooral moeite met de uitzonderingen op de regel. Ze worden vaak in eerste instantie correct uitgesproken, vermoedelijk door imitatie. Als het kind later de regel voor de overtreffende trap ontdekt en toepast, ontstaan fouten als ‘de veelste appels’. Dit verschijnsel wordt overregularisatie genoemd. Pas veel later gaan kinderen deze uitzonderingen beheersen. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal - Behalve steeds complexere vervoegings- en verbuigingsregels leert de peuter ook de verschillende zinsconstructies kennen en de transformatieregels toepassen: de vragende vorm, de ontkennende vorm, de tegenwoordige, verleden, voltooide en toekomende tijd, enkelvoudige en samengestelde zinnen en de lijdende vorm. De volgorde waarin het kind deze varianten leert, wordt bepaald door de complexiteit van de grammaticale constructie. - Het pragmatische aspect van de taal gaat nu een steeds grotere rol spelen. Behalve de inhoud en vorm is ook de presentatie belangrijk. De peuter gaat rekening houden met de gesprekspartner en het taalgebruik op hem/haar afstemmen.

9 Taalontwikkeling Kenmerken
1. Prelinguale periode 0-1 jaar Eerste weken: aandacht menselijke stem, onderscheid fonemen, vocaliseren Half jaar: brabbelen, intonatie, beurt nemen 8 maanden: gebaren maken (reiken, aanwijzen, presenteren), passief begrip korte zinnetjes 2. Vroeglinguale periode 1-2 ½ jaar Eerste woord, eenwoordzin, woordcombinaties 18 maanden: woordenschat circa 50, met 2 jaar woordenschat circa 270; over- en onderextensie 3. Differentiatieperiode 2 ½ - 5 jaar Woordverbuigingen, zinsverbuigingen 3 ½ jaar: woordenschat circa 1200; overregularisatie, pragmatisch gebruik van de taal 4. Taalontwikkeling 5-12 jaar Uitbreiding begrippenkennis (cognitief), Basisschoolperiode metalinguïstisch bewustzijn, invloed van het lezen (uitbreiding woordenschat)

10 De visie op cognitieve ontwikkeling volgens Lev Vygotsky (1896-1934)
Hij ontwikkelde een belangrijke en invloedrijke theorie over de cognitieve ontwikkeling die sterk afwijkt van Piagets model. - Piaget beschrijft de ontwikkeling als een op zichzelf staand, autonoom proces waar anderen (bijv. ouders of leraren) geen sturende rol in spelen (nature-visie). - Vygotsky daarentegen zag de cognitieve ontwikkeling van het kind veel meer als een product van de interactie met anderen. In de eerste plaats natuurlijk ouders en leraren, maar in bredere zin hechtte hij groot belang aan de invloed van de cultuur waar het kind deel van uitmaakt. (nurture)

11 Vygotsky richtte zijn aandacht op taken die voor een kind te moeilijk zijn om zelfstandig uit
te voeren, maar die met de hulp of begeleiding van anderen wel lukken. Dit leergebied noemde hij zone van naaste ontwikkeling. De enige voorwaarde waaraan de ‘leraar’ moet voldoen is dat deze de vaardigheid beter beheerst dan het kind (hij hoeft dus geen volwassene te zijn)

12 Informatieverwerking verloopt volgens 3 onderscheiden processen:
- Opnemen - Opslaan - Terugzoeken Binnenkomende informatie passeert verschillende stations en ondergaat daar uiteenlopende bewerkingen. - Het eerste station, het sensorisch register, te vergelijken met een centrale meldkamer, vangt grote hoeveelheden informatie voor zeer korte tijd op. - Door het filtermechanisme, dat we aandacht noemen, komt slechts een heel klein deel van deze informatie in het tweede station, het kortetermijngeheugen (KTG)/werkgeheugen terecht. Het werkgeheugen kan slechts voor korte tijd een beperkte hoeveelheid informatie opnemen. Het is stevens het station waar bewerking van de informatie mogelijk is. - Om te voorkomen dat de al of niet bewerkte informatie weer verdwijnt, wordt het opgeslagen in het langetermijngeheugen (LTG), het derde station. Deze informatie kan op een later tijdstip weer teruggehaald worden naar het werkgeheugen en gecombineerd met nieuwe informatie uit het sensorisch register.

13

14 Jonge kinderen hebben een korte aandachtsboog
Jonge kinderen hebben een korte aandachtsboog. Ze kunnen slechts korte tijd aandacht voor iets opbrengen; hun belangstelling wordt al gauw door iets anders opgeëist. Jonge kinderen zijn zich wel bewust van het feit dat aandacht nodig is om iets te kunnen onthouden, maar de nieuwsgierigheid naar het nieuwe is veel groter dan de behoefte lang stil te staan bij het vertrouwde.

15 Onder verwerkingsprocessen verstaan we de mechanismen die de informatie in 3
geheugenstations bewerken. Om de cognitieve ontwikkeling te beschrijven, legt de informatieverwerkingstheorie de nadruk op de analyse van veranderingsmechanismen. De belangrijkste zijn: 1. Selectie 2. Strategieën 3. Generalisatie 4. Automatisering

16 1. Selectie Selectie houdt in dat de belangrijkste kenmerken van objecten en gebeurtenissen herkend en opgeslagen worden. Met selectie bedoelen we ook het vermogen om in een grote hoeveelheid informatie hoofden bijzaken te onderscheiden. 2. Strategieën Een strategie is de specifieke wijze waarop een taak of probleem aangepakt wordt. - Strategieën kunnen door instructie worden aangereikt. - We kunnen strategieën ook imiteren van anderen. - Daarnaast worden strategieën ook door het individu zelf ontdekt. 3. Generalisatie Generalisatie is het vermogen om een strategie op zo veel mogelijk verschillende problemen toe te passen. Generalisatie kan echter ook tot een nieuwe strategie leiden. Om te generaliseren hebben we kennis nodig, moeten we overeenkomsten tussen problemen ontdekken en overbodige stappen vermijden. 4. Automatisering Automatisering betekent dat mentale verwerkingsprocessen steeds efficiënter verlopen en steeds minder aandacht opeisen. De benodigde hoeveelheid aandacht hangt af van het type informatie en van de ervaring die we met die informatie hebben. Testen of het goed werkt

17 het hoogbegaafde kind (IQ van 130 en hoger, 2% vd bevolking)
- Jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong vallen voor het eerst op doordat ze doorgaans een erg snelle verbale ontwikkeling doormaken en vervolgens hun taalvaardigheid gebruiken om grote hoeveelheden informatie te verwerken. - Ze zijn nieuwsgierig en onderzoekend en het gemak en de snelheid waarmee ze informatie opnemen en gebruiken, maakt dat ze al heel veel kunnen en weten voordat ze ook maar een school van binnen hebben gezien.

18 Handige site en huiswerkopdracht
Opdracht Bekijk op je stage plaats hoe er wordt omgegaan met: Tweetaligheid VVE programma taal ontwikkeling Ouders kunnen kind stimuleren. Op welke wijze gebeurt dat. Maak een korte presentatie


Download ppt "Pemook 3."

Verwante presentaties


Ads door Google