Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Chemische carcinogenen
In deze presentatie wordt inzicht gegeven in wat chemische carcinogenen zijn, en hoe de risico’s met betrekking tot het werken met carcinogenen zo klein mogelijk gehouden kunnen worden.
2
Wat is kanker? Kanker is het abnormaal of ongecontroleerd groeien van nieuwe cellen. Kankercellen kunnen zich uitzaaien naar andere delen van het lichaam. Kankercellen groeien abnormaal snel of ongecontroleerd en kunnen overal in het lichaam voorkomen. Kankercellen kunnen omringend weefsel binnendringen en zich uitzaaien naar weefsels op andere plaatsen in het lichaam.
3
Wat is een carcinogeen? Iedere stof die kanker kan veroorzaken.
Carcinogenen zijn chronische giffen. Iedere stof die kanker kan veroorzaken is een carcinogeen. Welke stoffen dat zijn (met enkele voorbeelden) volgt later in de presentatie. Carcinogenen zijn chronische toxines (giffen): zij veroorzaken schade na herhaalde of langdurige blootstelling aan de stof. Carcinogenen hoeven geen direct waarneembare schadelijke effecten te vertonen, maar kunnen na een lange latentieperiode kanker veroorzaken.
4
Wat zijn mutagenen? Kunnen veranderingen aanbrengen in DNA.
Hebben een nadelig effect op de vruchtbaarheid. Zijn chronische giffen. Naast carcinogenen kennen we ook reproductietoxische stoffen: mutagenen en teratogenen. Effecten van reproductietoxische stoffen kunnen al bij lage doses optreden. Veel stoffen zijn (nog) niet of onvoldoende onderzocht. Risico’s zijn daardoor een groot en onderschat probleem.
5
Wat zijn teratogenen? Hebben een nadelig effect op het embryo of de foetus. Risicogroepen: zowel vrouwen als mannen in de vruchtbare leeftijd. De nadelige effecten van teratogenen zijn pas merkbaar tijdens de zwangerschap bij het embryo of de foetus. Maar de schade wordt al eerder aangericht; dat kan gebeuren in de geslachtscellen van zowel de vrouw als de man. Effecten die bij het ongeboren kind kunnen optreden zijn misvormingen, achterblijvende groei en onvolkomenheden.
6
Welke materialen zijn carcinogeen? (1)
Asbest. Bepaalde chemicaliën. Stof van bepaalde soorten hardhout. Natuurlijke producten. Enkele ‘bekende’ stoffen zijn carcinogeen, zoals asbest, bepaalde soorten houtstof, enkele chemicaliën (zie verderop), maar ook natuurlijke producten, zoals progesteron.
7
Welke materialen zijn carcinogeen? (2)
Teer en rookgassen. Ioniserende straling. Sigarettenrook. UV-straling. Ook buiten het werk komt men in aanraking met carcinogenen, bijvoorbeeld in sigarettenrook of teerdampen. Ook bepaalde soorten straling kunnen kanker veroorzaken, zoals UV-straling (huidkanker).
8
Welke chemicaliën zijn carcinogeen?
Iedere afzonderlijke stof waarvan bewezen is dat deze kanker veroorzaakt. Geldt ook voor mengsels met > 0,1 gew.% van deze stoffen. Van honderden chemicaliën is al bewezen dat ze kankerverwekkend zijn. Veel van deze chemicaliën komen we dagelijks tegen. Chemische carcinogenen zijn chemicaliën waarvan reeds is bewezen dat ze kanker kunnen veroorzaken, zowel bij mensen als bij dieren. Van honderden chemicaliën is dit al bewezen; daarnaast zijn er duizenden chemicaliën waarvan dit nog niet bewezen is, maar die wel ‘verdacht’ carcinogeen zijn. Ook mengsels met 0,1 gewichtsprocent of meer van een carcinogene stof wordt behandeld als carcinogeen. Veel carcinogene chemicaliën komen we in het dagelijks leven tegen: in het laboratorium, in ateliers, maar ook in winkels en thuis!
9
Hoe wordt carcinogeniteit bepaald?
Epidemiologische studies. Dierproeven. Epidemiologische studies kunnen het verband aantonen tussen ‘verdacht’ carcinogene chemicaliën en een menselijke populatie over een langere tijdsperiode. Bij dierproeven kunnen met carcinogenen kankers worden veroorzaakt in grote groepen dieren; meestal worden hiervoor twee verschillende diersoorten gebruikt. Het effect van een carcinogene stof kan worden bepaald door bij de proeven variaties aan te brengen in de dosis en de volgtijd. Bij dierproeven gaat men er wel van uit dat carcinogene chemicaliën op dieren hetzelfde effect hebben als op mensen. De meeste voor mensen carcinogene stoffen veroorzaken bij dierproeven ook kankers in dieren.
10
Welke chemicaliën zijn carcinogeen?
AI-6: ‘Kankerverwekkende stoffen en processen’. Groep 1: voor de mens kankerverwekkend. Groep 2: waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens. Groep 3: mogelijk kankerverwekkend voor de mens. In het arbo-informatieblad 6 is informatie te vinden over de stoffen die in Nederland worden beschouwd als kankerverwekkend. Deze lijst wordt geregeld bijgewerkt. De stoffen zijn ingedeeld in drie groepen, met aflopend risico. In de groepen 1 en 2 samen staan 105 stoffen, in groep 3 zijn 63 stoffen opgenomen.
11
Wettelijk kader EU-richtlijn 67/548/EEG.
EU-richtlijn 90/394/EEG; PbEG L 196 ‘carcinogene agentia’ Afdeling 4.2 Arbobesluit. EU-richtlijn 67/548/EEG regelt de indeling, verpakking en kenmerking van gevaarlijke stoffen. Carcinogene stoffen en processen worden in deze richtlijn aangeduid met de waarschuwingszinnen R 45 (‘Kan kanker veroorzaken’) en R 49 (‘Kan kanker door inhalatie veroorzaken’). EU-richtlijn 90/394 EEG regelt het wettelijk raamwerk voor het werken met carcinogene stoffen en processen. Sinds 1994 is deze richtlijn verwerkt in de Nederlandse wetgeving. De regels zijn nu te vinden in afdeling 4.2 van het Arbobesluit. Tot 2000 bestonden er enkele uitzonderingen op regels, zoals voor het werken met cytostatica in ziekenhuizen. Deze leemte is inmiddels opgevuld.
12
Registratieplicht Categorie 1 en 2. Carcinogenen uit lijst van WGD.
Totaal ca. 200 stoffen (en mengsels). Geldt ook voor reprotoxische stoffen. Er geldt een registratieplicht voor het werken met alle stoffen uit groep 1 en 2, zoals genoemd in AI-blad 6. Bovendien geldt de registratieplicht voor de carcinogenen uit de lijst van de Nederlandse Werkgroep van Deskundigen. Het betreft totaal ca. 200 stoffen en mengsels met 0,1 gewichtsprocent of meer van deze stoffen. De lijst wordt regelmatig bijgewerkt. De registratieplicht geldt ook voor reprotoxische stoffen.
13
Aparte regelgeving Vinylchloride .
Benzeen, tetrachloorkoolstof, pentachloorethaan, 1,1,2,2-tetrachloorethaan. Propaansulton. 2-naftylamine, 4-aminodifenyl, benzidine, 4-nitrodifenyl. Asbest. Voor een reeks stoffen geldt in Nederland aparte regelgeving: Vinylchloride heeft verschillende MAC-waarden en er is een meet- en beoordelingsstrategie voorgeschreven. De stoffen als benzeen (tweede bullet) moeten in een gesloten systeem worden gebruikt als ze worden toegepast als oplos-, reinigings- of verdunningsmiddel. Ook bij andere toepassingen moet zoveel mogelijk van gesloten systemen gebruik gemaakt worden. Propaansulton is verboden. 2-naftylamine en anderen (vierde bullet) zijn verboden, tenzij er vrijstelling of ontheffing is verleend. Voor asbest is uitgebreide aparte regelgeving ontwikkeld.
14
Wat registreren? (1) Chemische naam van de stof.
Handelsnaam en percentage carcinogeen. Beschrijving proces en vrijkomende stoffen. Reden waarom de stof wordt gebruikt. Afdeling waar de stof wordt gebruikt. Soort gevaar van stof of proces. De registratieplicht verlangt de nodige informatie. De te registreren informatie staat op deze en de volgende dia. De op deze dia genoemde registraties zijn niet nodig voor reproductietoxische stoffen. Te registreren gegevens zijn: De chemische naam (of identiteit) van de stof. Handelsnaam en gewichtspercentage van de carcinogene component. Beschrijving van het proces en de chemische namen van de stoffen die bij het proces vrijkomen. De reden waarom een kankerverwekkende stof of proces moet worden gebruikt en vervanging van de stof technisch niet mogelijk zijn. De afdeling waar de stof wordt gebruikt of aanwezig is. Het soort gevaar dat de stof of het proces veroorzaakt.
15
Wat registreren? (2) Hoeveelheid die jaarlijks wordt gebruikt of geproduceerd. Soort werk. Aantal werknemers dat ermee in aanraking komt. Mogelijke blootstellingsroute. Genomen maatregelen. De op deze dia genoemde registraties zijn ook verplicht voor reproductietoxische stoffen. Het betreft De hoeveel stof die jaarlijks wordt gebruikt of geproduceerd. Het soort werk dat met de stof wordt verricht. Het aantal werknemers dat met de stof of het proces in aanraking komt of kan komen. De wijze waarop werknemers mogelijk aan de stof kunnen worden blootgesteld. Welke maatregelen genomen zijn om gebruik en blootstelling te voorkomen.
16
Enkele ‘bekende’ carcinogenen
Ethyleenoxide. Vinylchloride. Chloroform. Trichloorethyleen. Hydrazine (en zouten). Aniline. Benzeen. Benzo(a)pyreen. Formaldehyde. Acetaldehyde. Styreen. Arseen. Chroom. Cadmium. Lood. Nikkel. Deze lijst is slechts een beperkt overzicht (er zijn honderden carcinogenen). Van de anorganische metalen zijn ook verbindingen carcinogeen, niet alleen de elementen zelf.
17
Hoe komen carcinogenen in het lichaam?
Inhalatie. Huidabsorptie Ingestie. Carcinogenen kunnen op verschillende manieren in het lichaam terechtkomen. Inhalatie komt daarbij het meest voor. Bij inhalatie worden gassen, dampen of aërosolen (kleine in de lucht zwevende vloeistofdruppeltjes) ingeademd. Dit is de gevaarlijkste besmettingswijze. Sommige chemicaliën dringen gemakkelijk door de huid en zorgen daarmee voor een mogelijke besmetting door huidabsorptie. Het betreft in de meeste gevallen vloeistoffen. Een laatste, minder waarschijnlijke wijze van besmetting is ingestie, waarbij de besmetting via de mond optreedt.
18
Welke organen lopen risico?
Longen. Lever. Nieren. Voortplantingsorganen. Huid. Veel andere organen en weefsels. Welk orgaan het grootste risico loopt is afhankelijk van de stof die in het lichaam komt en de wijze waarop de besmetting plaatsvindt. In ieder orgaan of weefsel kan zich na blootstelling aan een carcinogene stof een kanker ontwikkelen.
19
Invloed op het ontstaan van kanker
Dosis. Blootstellingstijd. Omgevingsfactoren. Levensomstandigheden. Verschillende factoren hebben invloed op het al dan niet ontstaan van kanker na blootstelling aan een carcinogeen. Hoe hoger de hoeveelheid carcinogene stof waaraan men is blootgesteld (de dosis) hoe groter de kans dat er zich kanker ontwikkelt. Een langere blootstellingstijd aan carcinogene stoffen (ook lagere doses) vergroot eveneens de kans op kanker. Verder spelen allerlei omgevings- en leefomstandigheden een rol. Sommige stoffen kunnen het effect van een carcinogeen versterken, zoals sigarettenrook en alcoholconsumptie. Ongezond eten, erfelijke ‘aanleg’, het gebruik van bepaalde medicijnen (sommige zijn zelf carcinogeen!), blootstelling aan uv-licht (bijvoorbeeld zonnebank) en het wonen in een industrierijke omgeving. Het zijn allemaal factoren die het effect van blootstelling aan carcinogenen kunnen versterken.
20
Blootstelling voorkomen
Vervangingsverplichting. Technische voorzieningen. Persoonlijke bescherming. Persoonlijke hygiëne. Werken in gecontroleerde ruimten. Decontaminatie- en noodprocedures. Blootstelling aan carcinogenen kan op verschillende manieren worden voorkomen: De wettelijke vervangingsverplichting: onderzoek of het gebruik van een lagere dosis of een andere, minder schadelijke stof mogelijk is. Probeer de blootstellingstijd zo kort mogelijk te houden, uiteraard zonder slordig te gaan werken. Daarnaast kunnen technische voorzieningen worden getroffen, zoals het werken in een goed afgezogen zuurkast. Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals een laboratoriumjas en een ademfilter (persoonlijke beschermingsmiddelen zijn een toegevoegde maatregel, gebruik deze niet als enige bescherming). Belangrijk is ook de (persoonlijke) hygiëne: voorkom onverwachte blootstelling door vervuiling van de ruimte of gebruikte apparatuur, en was na het werken met carcinogenen onbeschermde huid grondig. Voer werkzaamheden met carcinogenen uit in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte en gebruik deze ruimte niet voor andere doeleinden. Zorg er voor dat de noodprocedures klaar zijn voor het geval er toch iets mis gaat. In deze procedures staat beschreven hoe de ruimte of personen moeten worden gedecontamineerd en hoe de ruimte moet worden ontruimd.
21
Technische voorzieningen
Ruimteventilatie > 10x per uur. Zuurkastventilatie >25 cm/sec. Locale afzuiging. Handschoenenbox. Biosafety-cabinet. De ruimte waar met carcinogenen wordt gewerkt moet goed geventileerd worden. De luchtverversing bedraagt bij voorkeur minimaal 10x de inhoud van de ruimte per uur. De instroomsnelheid van de zuurkast bedraagt bij geopend raam minimaal 25 cm/sec. Extra voorzieningen die gebruikt kunnen worden zijn locale afzuiging, een handschoenenbox of een biosafety-cabinet (zonder luchtrecycling). Om emissie van de carcinogene stof naar het milieu te voorkomen moet de afgezogen lucht worden gefilterd.
22
Persoonlijke bescherming
Adembescherming. Oogbescherming. Handbescherming. Beschermende kleding. Adembescherming zoals stofmaskers en filtermaskers zijn bedoeld voor gebruik buiten een laboratorium of in noodgevallen, wanneer een laboratoriumruimte besmet is geraakt. Oogbescherming, zoals brillen, gelaatschermen of spatschermen kunnen worden gebruikt wanneer er wordt gewerkt met vloeistoffen. Voor handbescherming worden handschoenen of mouwbeschermers gebruikt. Verder wordt in het laboratorium altijd een laboratoriumjas gedragen en kan een schort worden gebruikt als extra beschermende kleding.
23
Persoonlijke hygiëne Eet, drink en rook niet.
Was mogelijk blootgestelde huid. Draag geen open schoenen of korte broek. Hang laboratoriumjassen in de ruimte op. Een goede persoonlijke hygiene is erg belangrijk om besmetting te voorkomen. Daarom mag er in een laboratorium nooit gegeten, gedronken of gerookt worden. Ook het aanbrengen van cosmetica is verboden. Was handen en andere mogelijk blootgestelde huid grondig. Beperk de hoeveelheid onbedekte huid door geen korte broeken of rokken en open schoenen te dragen. Voorkom dat carcinogene stoffen buiten de ruimte komen: hang de gebruikte laboratoriumjas binnen de ruimte op en loop er niet mee door de gangen. De jassen moeten geregeld worden gewassen, waarbij het noodzakelijk kan zijn wasinstructies te verstrekken aan de persoon of firma die de reiniging doet. Wanneer andere kledingstukken besmet zijn geraakt moeten als gevaarlijk afval worden behandeld en worden afgevoerd.
24
Etikettering Alle materialen waarin zich carcinogenen bevinden.
Groep 1 en 2: R 45. Groep 3: R 40. Alle materialen waarin zich carcinogenen bevinden moeten goed en duidelijk geëtiketteerd zijn. Denk hierbij aan voorraadpotten, flessen met verdunningen en vaten met afval. Op het etiket moet de naam van de stof zijn aangebracht, evenals het wettelijk verplichte pictogram.
25
Opslag Gescheiden van andere materialen. Dubbele bescherming.
Berg carcinogene stoffen gescheiden van andere materialen op. Is dat niet mogelijk, breng dan een extra omhulsel aan, zoals bijvoorbeeld een exsiccator, een blik of een plastic potje. Is de carcinogene stof een vloeistof of een verdunning, zorg dan voor een lekbak van voldoende grootte.
26
Algemene hygiëne Houd alle werkoppervlakken en apparatuur schoon.
Alleen vochtig reinigen. Behandel afval zorgvuldig. Alle werkoppervlakken en apparatuur moeten goed schoon gehouden worden om besmetting te voorkomen. Reinig tafels, vloeren en wanden altijd vochtig om verspreiding van besmet stof te voorkomen. Apparatuur kan eventueel met perslucht of ‘droog’ gereinigd worden als dat gebeurt in vacuümsystemen met geschikte luchtfiltering.
27
Voorzorgsmaatregelen
Informatie en MSDS. Training. Beperking blootstelling. Verstrek aan de medewerkers alle informatie over de carcinogene stof(fen), en stel de material safety and data sheets (MSDS) beschikbaar. Medewerkers moeten getraind worden in het omgaan met carcinogene stoffen. Wanneer er veel met carcinogenen wordt gewerkt kan het nodig zijn de blootstellingtijd te beperken door bijvoorbeeld medewerkers te laten rouleren.
28
Gecontroleerde ruimten
Richt gecontroleerde ruimten in met op de deur een waarschuwingsteken. Beperk toegang tot ruimte. Breng onderdruk aan. Richt voor het gebruik van carcinogenen speciale, gecontroleerde ruimten in. Op de toegangsdeur(en) van de ruimte moet duidelijk zijn aangegeven dat er in de ruimte met carcinogenen wordt gewerkt. Deze ruimte is speciaal bedoeld voor het werken met carcinogenen, andere werkzaamheden moeten dan ook niet worden toegelaten. Slechts een beperkt aan mensen krijgt toegang tot de ruimte, en pas na het volgen van instructies omtrent het omgaan met carcinogene stoffen. Om verspreiding van de stof buiten de ruimte tegen te gaan bevindt zich binnen de ruimte een onderdruk ten opzichte van de omliggende ruimten en de gang.
29
Noodprocedures Douche en oogspoelunit dichtbij.
Decontaminatievloeistoffen. Adembescherming. Brandblusser. Calamiteitenplan. In of nabij de ruimte moet voor noodgevallen de beschikking zijn over een douche en eventueel een oogspoelunit. Het douchewater moet kunnen worden opgevangen om verspreiding van de stof in het milieu te voorkomen. Decontaminatievloeistoffen zijn nodig om personen, vloeren en wanden te kunnen ontsmetten. Bij grote besmettingen en brand is het gebruik van adembescherming nodig voor die personen die de calamiteit gaan bestrijden of de besmetting gaan opruimen. Deze personen moeten getraind zijn om in deze gecontroleerde ruimten te kunnen optreden. Er moet een calamiteitenplan beschikbaar zijn waarin de procedures beschreven zijn die gevolgd moeten worden bij een calamiteit of ongeval. Deze procedures moeten geregeld worden getest en geoefend, door zowel de hulpverleners als de laboratoriummedewerkers en het management.
30
Monitoring Registreren als gevaar bestaat voor gezondheid.
Nodig als de MAC-waarde is overschreden. Resultaten en registratie beschikbaar stellen aan medewerker. Resultaten dertig jaar bewaren. Registreren is nodig wanneer er gevaar bestaat dat de gezondheid wordt geschaad. Als een ongeval of besmetting heeft plaatsgevonden of als aangenomen kan worden dat een medewerker is blootgesteld aan een overschrijding van de MAC-waarde (maximaal aanvaarde concentratie) dan is monitoring noodzakelijk. Monitoring behelst onder meer onderzoek door een arts en bloedonderzoek. De resultaten van de onderzoeken moeten minimaal dertig jaar worden bewaard en beschikbaar worden gesteld aan de medewerker.
31
Afval Gooi afval nooit door de gootsteen of bij het gewone afval.
Etiketteer het afval. Carcinogenen vallen onder het gevaarlijk afval (vroeger chemisch afval) en moeten als zodanig worden ingezameld en behandeld. Dit afval mag nooit bij het gewone afval of door de gootsteen worden gespoeld. Het is raadzaam een aparte afvalstroom voor carcinogenen te introduceren als er veel van deze stoffen worden gebruikt. Zorg voor een goede, duidelijke etikettering van het afval.
32
Beperking voorraad en afval
Beperk inkoop. Vervang door andere stoffen. Maak de stoffen onschadelijk. Onnodige voorraden en de afvoer van gevaarlijk afval zijn kostbaar en verhogen de besmettingskans. Beperk daarom de inkoop van deze stoffen door te zoeken naar minder schadelijke vervangende stoffen; de kleinst mogelijke hoeveelheid in te kopen; materialen binnen het bedrijf te gebruiken. Afval kan minder schadelijk worden gemaakt door de stoffen te ontgiften door ze met andere stoffen te laten reageren.
33
SOP’s Stel standard operation procedures (SOP’s) op.
Train de medewerkers in het gebruik van de SOP’s. Door te werken volgens vaste procedures wordt de kans op besmettingen en incidenten verkleind. standard operation procedures (SOP’s) kunnen worden ontwikkeld voor een bepaalde stof of voor verschillende klassen stoffen. De volgende informatie moet in de SOP opgenomen zijn: Om welke stof het gaat. Waar de stof is gekocht. Hoe stof moet worden gebruikt. Welke training vereist is. Welke persoonlijke bescherming vereist is. Inzameling van het afval. Decontaminatiemethoden. Eerstehulp. Opruimen van gemorste stof. Alarmnummers. En alle andere relevante informatie. Train de medewerkers in het toepassen van de SOP’s.
34
Deze sheet kan door u zelf worden ingevuld.
Referenties: Vermont Safety Information Resources Arbojaarboek 2001, Kluwer Praktijkgids Arbeidsveiligheid 2001, Kluwer
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.