Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdBram Smits Laatst gewijzigd meer dan 10 jaar geleden
1
aanstaande x afgelopen Wanneer is de vergadering? Aanstaande donderdag om 7 uur. Donderdag aanstaande om 7 uur. Ik ben Beth, 25 jaar en aanstaande moeder.
2
aanstaande x afgelopen Wanneer is de vergadering? Aanstaande donderdag om 7 uur. Donderdag aanstaande om 7 uur. Aanstaande = eerstkomende (aanstaande + dag) Ik ben Beth, 25 jaar en aanstaande moeder. Aanstaande = toekomstige (beperkt gebruik!)
3
aanstaande x afgelopen
4
Afgelopen zondag zijn we naar de kerk geweest, en daar gaan we aanstaande zondag opnieuw heen. (1 tijdstip) De afgelopen twee weken had ik het erg druk. // (De) afgelopen week had ik het erg druk. (tijd tussen 2 tijdstippen) Afgelopen = vorig (+ tijdsaanduidingen) Mijn afgelopen man => …
5
aanstaande x afgelopen Afgelopen zondag zijn we naar de kerk geweest, en daar gaan we aanstaande zondag opnieuw heen. (1 tijdstip) De afgelopen twee weken had ik het erg druk. // (De) afgelopen week had ik het erg druk. (tijd tussen 2 tijdstippen) Afgelopen = vorig (+ tijdsaanduidingen) Mijn afgelopen man => mijn ex-man
6
aanstaande x afgelopen
7
De afgelopene twee weken… De papieren hoed, de houten stoel,… De gesloten deur, de gewonnen wedstrijd,… De dronken chauffeur, de bescheiden kampioen, een open deur, onze eigen kinderen,…
8
van tevoren x achteraf Je kan de kaart van tevoren reserveren, maar je hoeft ze pas achteraf te betalen.
9
van tevoren x achteraf Ik houd me liever wat achteraf, terwijl mijn zus steeds tevoren moet zijn. Ze zijn goede vrienden maar hebben twee verschillende karakters: An is direct en tevoren, terwijl Mie zich achteraf houdt.
10
van tevoren x achteraf Ik houd me liever wat op de achtergrond, terwijl mijn zus steeds wil opvallen. Zich op de achtergrond houden (vs) opvallen
11
van tevoren x achteraf In de klas zit ik achteraf, want ik ben bang van de docente die van tevoren staat.
12
van tevoren x achteraf In de klas zit ik achteraan, want ik ben bang van de docente die vooraan staat. => Ruimte Van tevoren (vóór iets gebeurt --- tijd) (vs) achteraf (nadat iets is gebeurd --- tijd)
13
doorzetten x opgeven Soms is het moeilijk om door te zetten, maar ik geef niet op! Zet door, zette door, heeft doorgezet Geeft op, gaf op, heeft opgegeven
14
opduiken x verdwijnen Vervoeging?
15
opduiken x verdwijnen Duikt op, dook op, is opgedoken Verdwijnt, verdween, is verdwenen
16
opduiken x verdwijnen Elk jaar duiken nieuwe woorden op, en verdwijnen er andere. Het is opgedoken dat hij geld heeft gestolen. => Iets/iemand duikt op (zonder object!)
17
gebrek x overvloed Er is gebrek van eten maar overvloed van drank.
18
gebrek x overvloed Er is gebrek van eten maar overvloed van drank. Er is (een) gebrek aan eten maar een overvloed aan drank. gebrek aan een overvloed aan
19
teruglopen x toenemen De verkoop van huizen loopt terug, terwijl gokken steeds toeneemt. Loopt terug, liep terug, is teruggelopen Neemt toe, nam doe, is toegenomen
20
door elkaar x in volgorde Praat niet door elkaar! Spreek in volgorde! Zet de woorden in de juiste volgorde. Zet de namen in alfabetische volgorde.
21
vers x geconserveerd Verse groenten eet ik in de zomer, de geconserveerde in de winter.
22
gaar x rauw Ik heb toch een gare vlees besteld!
23
gaar x rauw Ik heb toch een gare vlees besteld! Ik heb toch gaar vlees besteld! Ik heb toch een gaar stuk vlees besteld!
24
gaar x rauw
26
hartig x zoet
27
Met jou moet ik nog een hartig woordje spreken! (duidelijk zeggen waar het op staat)
28
Vul in Vier mensen in mijn directe ________________ hebben de Mexicaanse griep. Bedrijf X zoekt enthousiaste programmeurs in de _________________ van Utrecht.
29
Vul in Vier mensen in mijn directe omgeving hebben de Mexicaanse griep. Bedrijf X zoekt enthousiaste programmeurs in de omgeving van Utrecht.
30
De of het? Vlees Oorlog Team Cursus Deel Wedstrijd
31
De of het? Het vlees De oorlog Het team De cursus Het deel De wedstrijd
32
Lidwoord of niet? In winter ga ik op reis. Er waren rond 15 mensen. Ik ga met vakantie naar buitenland. We hebben gebrek aan voedsel. We zien verkoop teruglopen.
33
Lidwoord of niet? In de winter ga ik op reis. Er waren rond de 15 mensen. Ik ga met vakantie naar het buitenland. We hebben (een) gebrek aan voedsel. We zien de verkoop teruglopen.
34
Gerecht/gang Gerecht = eten dat in één gang wordt opgediend (gang = onderdeel van een maaltijd)
35
Gerecht/gang Gerecht (het) = eten dat in één gang wordt opgediend voorgerecht soep tussengerecht hoofdgerecht nagerecht = dessert (het) kaas
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.