Download de presentatie
1
Zelfbeklag (Carmen 8. p. 71)
2
Miser Catulle, desinas ineptire,
Miser Catulle, desinas ineptire, 1 et quod vides perisse perditum ducas. 1. Catulle – de dichter spreekt zichzelf toe. In lyriek wordt in elk gedicht iemand aangesproken. desinas,ducas – welke vorm+ waarom? coni praes; adhortativus 2. periisse = periisse – welke vorm? infin perf A van per-ire perditum – van welke ww komt dit? ppp van perdere
3
Miser Catulle, desinas ineptire,
Miser Catulle, desinas ineptire, 1 et quod vides perisse perditum ducas. Arme Catullus, houd op dwaas te zijn, en beschouw als verloren wat je ziet dat verloren is gegaan. 1. ineptire – bedoeld is, dat hij nog steeds hoop heeft dat het goed komt. Kennelijk een gedicht uit een late periode van hun relatie: het is al uit, maar hij heeft nog hoop. Het gedicht geeft het gevecht weer tussen verstand (het is uit) en gevoel (maar dat wil ik niet).
4
3. fulsere = fulserunt. Dus welke vorm?
Fulsere quondam candidi tibi soles, 3 cum ventitabas quo puella ducebat amata nobis quantum amabitur nulla. 5 3. fulsere = fulserunt. Dus welke vorm? 3e mv perf (vorm op -ere past vaak beter in metrum) soles - het mv. geeft (net als in vorige gedicht) de herhaling aan. 5. amata – ppp van amare. Congrueert met …?
5
3. fulsere = fulserunt. Dus welke vorm?
Fulsere quondam candidi tibi soles, 3 cum ventitabas quo puella ducebat amata nobis quantum amabitur nulla. 5 3. fulsere = fulserunt. Dus welke vorm? 3e mv perf (vorm op -ere past vaak beter in metrum) soles - het mv. geeft (net als in vorige gedicht) de herhaling aan. 5. amata – ppp van amare. Congrueert met …? puella (4) amabitur – welke tijd? futurum
6
Fulsere quondam candidi tibi soles,
Fulsere quondam candidi tibi soles, 3 cum ventitabas quo puella ducebat amata nobis quantum amabitur nulla. 5 Ooit schitterden voor jou stralende zonnen, toen jij telkens ging waar het meisje je leidde, zó bemind door ons als geen (meisje) bemind zal worden. 4. ventitare – frequentativum van venire (geeft herhaling aan) ducebat – imperfectum geeft ook herhaling aan 5. nobis – dichterlijk meervoud: door mij
7
ibi illa multa cum iocosa fiebant,
ibi illa multa cum iocosa fiebant, 6 quae tu volebas nec puella nolebat, fulsere vere candidi tibi soles. 8 toen daar toen die vele leuke dingen gebeurden, die jij wilde en het meisje niet níet wilde, schitterden werkelijk stralende zonnen voor jou. 7. nec nolebat – litotes (ontkenning van het één om het tegengestelde te benadrukken) niet niet willen = heel graag willen 8. fulsere = fulserunt vere – bijwoord van verus vere/quondam – vers 8 en 3 zijn bijna gelijk door deze ring-compositie wordt de beschrijving van het verleden afgesloten.
8
nunc iam illa non vult: tu quoque, impotens, noli, nec quae fugit sectare, nec miser vive, 10 sed obstinata mente perfer, obdura. 9. In welke stijd staan de persoonsvormen nu? praesens beschrijving van heden noli + infin geeft ontkenning van de gebiedende wijs aan. Dus: noli sectare = …? zit niet achterna 11 obstinata mente – welke naamval? abl ev.
9
nunc iam illa non vult: tu quoque, impotens, noli, nec quae fugit sectare, nec miser vive, 10 sed obstinata mente perfer, obdura. Nu wil zij niet meer: jij ook, in je onmacht, wil niet (meer), en zit degene die vlucht niet achterna, en leef niet onge-lukkig, maar verdraag het met koppige geest, volhard. 9. illa – de geliefde 11 perfer, obdura: waarin moet Catullus van zichzelf volharden? haar niet meer willen
10
vale, puella. iam Catullus obdurat,
vale, puella. iam Catullus obdurat, 12 nec te requiret nec rogabit invitam: 13. requiret, rogabit – welke tijd? futurum; nu komt de beschrijving van de toekomst
11
chiasme: te requiret ..rogabit invitam
vale, puella. iam Catullus obdurat, 12 nec te requiret nec rogabit invitam: Vaarwel, meisje. Catullus volhardt eindelijk (nu), en niet zal hij naar jou terugverlangen en niet zal hij jou, wanneer jij niet wilt, vragen. te, invitam – het meisje Stijlfiguren: anafoor: nec ..nec chiasme: te requiret ..rogabit invitam (acc ww ww acc)
12
at tu dolebis, cum rogaberis nulla. 14 scelesta, vae te
at tu dolebis, cum rogaberis nulla. 14 scelesta, vae te! Maar jij zult verdriet hebben, wanneer jij niet gevraagd zult worden. Rampzalige, arme jij!! 14. roga-b-e-ris – 2e ev futurum pass (de –e- is een bindklinker). Natuurlijk bedoelt Catullus, dat zij door hem niet meer zal worden gevraagd. Of misschien wel door niemand meer! Catullus probeert zich moed in te praten door het leven van het meisje straks als ellendig voor te stellen…. Zij heeft hem aan de kant gezet, maar zal er zelf ook onder lijden.
13
quae tibi manet vita. 15 quis nunc te adibit. cui videberis bella
quae tibi manet vita? 15 quis nunc te adibit? cui videberis bella? Welk (wat voor) leven staat jou te wachten? Wie zal nu naar jou toegaan? Voor wie zul jij mooi schijnen? 16 videberis – 2e ev fut pass 15-18: Anafoor (repetitio) van vormen van quis. Onthoud: quis, quid = a. zelfstandig: wie / wat? b. bijvoeglijk: welk(e), wat voor? 15-18 Serie retorische vragen, waarop het antwoord ‘niemand’ is.
14
quem nunc amabis. cuius esse diceris. 17 quem basiabis
quem nunc amabis? cuius esse diceris? 17 quem basiabis? cui labella mordebis? Wie zul jij nu beminnen? Van wie zal men zeggen dat jij bent? Wie zul jij kussen? (Bij) Wie zul jij in de lippen bijten? 17. cuius esse diceris – NcI met passieve vorm van dicere: van wie zul je gezegd worden te zijn? van wie zal men zeggen dat jij bent? 16-18 alle persoonsvormen: futurum
15
at tu, Catulle, destinatus obdura
at tu, Catulle, destinatus obdura. 19 Maar jij, Catullus, volhard vastbesloten. 19. at geeft een tegenstelling aan. Uit het voorafgaande zou je bijna denken, dat Catullus bezwijkt, want het is zo zielig voor haar; maar dat doet hij niet! obdura - imper
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.