De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Begrippen Sociale statica Sociale dynamica

Verwante presentaties


Presentatie over: "Begrippen Sociale statica Sociale dynamica"— Transcript van de presentatie:

1 Deel 4: Samenleving in evenwicht en beweging: Hoofdstuk 18 Stabiliteit en verandering

2 Begrippen Sociale statica Sociale dynamica
Theorieen van middelbare reikwijdte Relatieve deprivatie Revolution of the rising expectations Comte, Durkheim, Marx, Ellul’s visie m.b.t. sociale verandering Endogene factoren van sociale verandering Exogene factoren van sociale verandering

3 Stabiele samenleving: verandering is ‘abnormaal’
Dynamische maatschappij: verandering is normaal

4 Comte’s benadering van sociale verandering
Sociologie in 2-en: Sociale statica – samenleving in rust/ evenwicht Sociale dynamica – samenleving in beweging verandering/wijziging

5 Sociale statica De statica bestudeert de ‘wetten’ die de regelmaat bij in tijd naast elkaar bestaande sociale verschijnselen veroorzaken. V.b. regelmaat bij rechtsregels, verenigingen, instituties, armoede, de bureaucratie, etc. die naast elkaar bestaan Interdependentie !! Verschijnselen zijn niet afzonderlijk te bestuderen.

6 Bij statica gaat het om sociale processen (interactie en communicatie) die bijdragen tot het voortbestaan van de maatschappij die zich steeds op ongeveer dezelfde wijze afspelen (kinetische processen).

7 Sociale dynamica De dynamica bestudeert de wetten die de regelmaat in de opeenvolging (=historische benadering) van sociale verschijnselen veroorzaken. Sprake van veranderingen en wijzigingen. M.a.w. de overgangsverschijnselen van de ene maatschappijvorm naar de anderen.

8 Veel sociologen na Comte:
Een beperking: Van Comte is men overgegaan tot theorieen van middelbare reikwijdte (Theories of the middle range): Slechts onderdelen van een samenleving of verschijnselen binnen de samenleving in beschouwing (als object van studie) Bestudering functioneren samenleving op dit moment (a-historisch)

9 Stabiliteit ≠ onveranderlijkheid
Stabiel = veranderingen komen langzaam op gang

10 In iedere maatschappij tendenties (=handelende mensen) tot verandering – push factoren, en
Tendenties (handelende mensen) die verandering belemmeren/blokkeren – pull factoren

11 Verandering: resultante van tegenstrijdige krachten m. a. w
Verandering: resultante van tegenstrijdige krachten m.a.w. sprake van allerlei spanningen in de samenleving Stabiliteit: bedriegelijke schijn (sprake van tijdelijk ‘machtsevenwicht’)

12 Spanningen Bron van verandering
Spanning: verhouding tussen groeperingen die al bij een geringe aanleiding tot uitbarsting kan leiden t.g.v. gevoelens van wrok en afwijzing van een sociale orde die als onrechtvaardig wordt ervaren door één van de groeperingen (=oorsprong).

13 Relatieve deprivatie Groepen gaan eigen omstandigheden vgl met die van anderen krijgen dan vaak het gevoel dat hen te kort wordt gedaan. Sprake van relatieve deprivatie.

14 Benaderingswijze bij verklaren van sociale verandering
Historisch zoeken naar oorzaken van hetgeen men bestudeert in het verleden en de ontwikkeling ervan volgen in het heden A-historisch uitgangspunt: te bestuderen samenleving /sociale verschijnselen daarbinnen van dit moment worden als een gegeven gezien. Gekeken naar effecten (functies) in het heden

15 Durkheim’s onderscheid tussen oorzaken en gevolgen
strikt onderscheid tussen ‘oorzaken’ en ‘functies’ Vroegere oorzaken van een verschijnsel: niet automatisch huidige betekenis van het verschijnsel. Vb. oorspronkelijk: immigratie van buitenlanders om werk te doen dat eigen inwoners niet willen doen. Huidige betekenis: integratie/assimilatie, multiculturele samenleving

16 Indien men zich bij de verklaring van een verschijnsel beperkt tot de oorzaken ervan en de bedoeling ermee mogelijk onbedoelde en/of onvoorziene effecten ervan over het hoofd zien.

17 Volgens Durkheim: volledige verklaring:
afzonderlijk de oorzaken opsporen van een verschijnsel toen, en de effecten die het nu heeft (functies die het thans vervult).

18 Verklaren van veranderingen binnen de samenleving
Benadering Historisch A-historisch Idealistisch Type A: Comte’s dynamica en ook Max Weber. Comte: vooruitgang samenleving a.g.v. de ontwikkeling (=historisch) van het menselijk denken (=idealistisch) m.a.w. de 3 ontwikkelingsstadia van het denken. Deze zorgen voor 3 typen samenlevingen. Theologisch stadium naar metafysisch en positivistisch stadium Type B: oorsprong is Comte’s statica, thans uitgegroeid tot het functionalisme. Verandering in de huidige samenleving [=a-historisch] verklaard vanuit denkbeelden, ideeën, opvattingen (=waarden, normen, rollen) van mensen [=idealistisch] Materialistisch Type C: Marx’ theorie t.w. historisch materialisme (thans ook wel dialectische sociologie). Verandering komt voort uit verandering van het materiele [=materialistisch] bestaan. Maar maatschappijvorm is afhankelijk van ontwikkeling van productiekrachten (door activiteiten van voorgaande generaties [=historisch]) Type D: Komt op zijn tijd ook voor bij materialisten. Bestudering van hetgeen op dit moment [=a-historisch] de effecten zijn van handelingen van mensen. Zie hfdst. 19

19 Marx’ visie op sociale verandering
sociale verandering: proces dat vanuit de samenleving zelf op gang wordt gebracht. veranderingsproces agv de spanning tussen de ‘productiekrachten’ (=de stand van de technologie) en ‘productieverhoudingen’ (=de verhouding tussen de klassen tav het bezit der productiemiddelen: de bezitters en niet-bezitters van grond, fabrieken, machines, enz.) Ideologische bovenbouw (ideeën, opvattingen) past zich aan materiële onderbouw (economische omst.heden) aan

20 Marx: maatschappij is ‘product van het wederzijdse handelen van mensen’. Mensen echter niet vrij zomaar een maatschappijvorm te kiezen, die is op zijn beurt afhankelijk van bepaald niveau van ontwikkeling van de productiekrachten (stand technologie). Productiekrachten verworven door activiteiten van voorgaande generaties Maatschappij verandert steeds

21 Ellul’s visie niet economische of politieke machten, maar de techniek stuurt de veranderingen. Willen mensen de greep op hun leven en toekomst (her)krijgen dan de technische ontwikkelingen onder controle krijgen.

22 vruchtbare wisselwerking tussen mens en techniek kan weer op gang worden gebracht door christelijk geloof; de factor die de mens en de technologie te boven gaat volgens Ellul

23 Factoren in sociale verandering
Endogene factoren (van binnenuit komend) in verandering: Uitbreiding culturele basis Meer beschikbare en combineerbare cultuurelementen geeft kans op sociale verandering.

24 Vb. kledingvoorschriften
Vervolg 2. Uitvindingen en ontdekkingen binnen een samenleving (als ze bijdragen tot verandering) 3. Doordat cultuur niet biologisch (niet onveranderlijk) wordt overgedragen, maar door middel van leerprocessen. (kleine) verschuivingen in interpretatie mogelijk tijdens leerprocessen Vb. kledingvoorschriften

25 4. Socialisatie Mensen worden nooit voor 100% gesocialiseerd
4. Socialisatie Mensen worden nooit voor 100% gesocialiseerd. Dus bijna niemand houdt zich altijd aan alle regels. M.a.w. verandering mogelijk 5. Bestaande rollenconflicten en inconsistenties binnen een cultuurpatroon. Cultuurpatroon bevat vaak strijdige waarden en normen.

26 6. Machts- en bezitsverhoudingen. Kunnen destabiliserend werken
6. Machts- en bezitsverhoudingen. Kunnen destabiliserend werken. Kunnen namelijk soms spanningen oproepen kan op gegeven moment op de een of andere wijze tot acties leiden die het begin van sociale verandering inluiden.

27 7. Relatieve deprivatie en revolution of rising expectations.
Door eigen omstandigheden met die van anderen te vergelijken krijgen mensen vaak het gevoel (beleefde werkelijkheid) dat hun tekort wordt gedaan (relatieve deprivatie).

28 nl: discrepanties tussen bepaalde idealen die in de cultuur besloten liggen (bijv. de wens naar materieel welzijn voor alle leden) en de feitelijke situatie. Dit kan spanningen veroorzaken. En evt uitbarsting als mensen zich tekort gedaan voelen.

29 Er kan ook sprake zijn van ‘revolution of rising expectations’
Er kan ook sprake zijn van ‘revolution of rising expectations’. Juist groeperingen die het wat beter krijgen (doordat de machthebbers geleidelijk iets toegeven) willen meer, terwijl degenen die er slechter aan toe zijn geen kracht hebben om een revolutie te ontketenen.

30 8. Botsing tussen productiekrachten en productieverhoudingen Engels: techniek is afhankelijk is van de stand en de behoeften van de techniek. Maar of uitvinding/ontdekking voorziet in een maatschappelijke behoefte hangt mede af van de culturele basis van de samenleving.

31 Veel endogene factoren staan niet helemaal op zichzelf!

32 Exogene factoren (van buitenaf komend):
1. Cultuuroverdracht in de geografische ruimte Cultuuroverdracht als gevolg van contacten tussen verschillende samenlevingen.

33 Dynamiserende en stabiliserende krachten
Tendenties tot verandering (dynamiserende krachten) en Tendenties die verandering belemmeren (stabiliserende krachten)

34 In schema: Stabiliserend Endogeen
Cultuuroverdracht in tijd (socialisatie), sociale controle, macht Exogeen Dwang van bezetters en kolonisatoren; Economisch imperialisme Dynamiserend Uitvindingen, ontdekkingen; Spanningen door rollenconflicten, strijdige waarden en normen, grote verschillen tussen idealen en feitelijke situatie Cultuuroverdracht in de ruimte, rampen, oorlogen

35 Innovatie, diffusie en adoptie
Innovatie: iets nieuws. Innovatie kan uit de samenleving zelf voortkomen of van elders worden overgenomen. Vb. Nieuwe ideeën, onderwijs-methoden, geneeswijzen,voedingsgewoonten.

36 De innovatie wordt verbreid (=diffusie) en eventueel aanvaard (adoptie) door individuen.
Verbreiding van innovatie (= diffusie) is een belangrijk mechanisme van sociale verandering

37 Diffusie en adoptie 1. Niet alle cultuurelementen waarmee mensen in aanraking komen worden ook door hen aanvaard (adoptie). Geen overname: Als ze in strijd zijn met de waarden en de normen van de mensen (V.b. Abortus evt in strijd met geloofsovertuiging of opvoeding)

38 Vervolg: geen overname
Wanneer economische en/of psychische kosten in relatie tot baten te hoog zijn (V.b. overstap van typemachine op computers in een bedrijf waar veel ouderen werken. Nl: oude gewoonten afleren en mensen overtuigen van voordeel) Igv negatieve referentiegroepering

39 Wel overname: Als mensen zich graag identificeren met degenen van wie ze afkomstig zijn.

40 2. Als cultuurelementen wel worden overgenomen: vaak sprake van bepaalde veranderingen. Dit ivm aanpassing aan het eigen cultuurpatroon. Referentiekader van mensen speelt hier belangrijke rol.

41 3. Niet iedereen even toegankelijk voor vernieuwingen
3. Niet iedereen even toegankelijk voor vernieuwingen. Soms zijn de kernleden, soms de nominale en randleden eerder toegankelijk. Afhankelijk van de omstandigheden. V.b. vernieuwing in de kerk

42 Niet iedereen heeft evenveel toegang tot informatie over nieuwe dingen
Enerzijds communicatie vlotter tussen relatief ‘gesloten’ netwerken met vooral ‘sterke’ bindingen. Anderzijds juist minder informatie over nieuwe dingen. Via ‘zwakke’ bindingen: meer informatie over nieuwe dingen, maar communicatie stroever tgv verschillen in referentiekader en minder persoonlijke relaties tussen ‘zender’ en ‘ontvanger’ van die informatie

43 In schema: Gesloten Open Geestelijke instelling
Minimale kans op diffusie en adoptie Doortobben in isolement tov omgeving (Kans op) conflicten Maximale kans op diffusie en adoptie

44 Aspecten van verandering in een samenleving
Tijdseenheid steeds aangeven v.b. eeuwen, jaren, maanden, enz. Beginpunt aangeven (vrij arbitrair) t.a.v. bestudering van verandering en ter vergelijking van uiteindelijke situatie. Vb Beginpunt is spectaculaire gebeurtenis. Let op: dikwijls slechts aanleiding tot verandering geweest en geen oorzaak.

45 Vervolg: aspecten van verandering
sociale eenheid aangeven V.b. gaat het om de samenleving als geheel, om een bepaalde groepering daarbinnen of over sociale posities.

46 Aangeven welke aspecten van de samenleving veranderen, t.w. :
1. De kenmerken van een samenleving of groepering (aantal leden, samenstelling naar geslacht, leeftijd, beroep, .., geboorte- en sterftecijfers, verdeling bezit en inkomen, verhouding tussen aantallen werkenden en niet-werkenden/ stads- en dorpsbewoners, ..)

47 2. Gedragingen van individuele mensen V. b
2. Gedragingen van individuele mensen V.b.Meer/minder huwelijken/concubinaat, kindertal etc. 3. Structuur verschuivingen in onderlinge (machts)-verhoudingen en relaties tussen mensen en groeperingen.

48 4. De cultuur Verandering van waarden, normen, rollen en andere opvattingen, die het (inter)menselijk gedrag mede beïnvloeden V.b. veranderde vrijetijdsbesteding, veranderde omgangsvormen tussen de geslachten

49 Verklaren van sociale verandering: 2 opvattingen
Causaliteit (deterministische, verouderde opvatting) causaliteit als oorzaak van veranderingen. M.a.w. verandering als één kracht van buitenaf die overal en altijd tot hetzelfde gevolg leidt.

50 2. Interdependentie Meer zoeken naar samenhangen en wisselwerkingen tussen verschijnselen, zowel onderling als met hun maatschappelijke context. Alle variabelen en factoren erbij betrekken.

51 Vraagstelling = onder welke omstandigheden veranderingen in:
de kenmerken van een samenleving gedragingen van individuen relaties en verhoudingen tussen mensen (structuur) of gemeenschappelijke opvattingen (cultuur). Hoe meer mensen erbij betrokken (=sociale eenheid), hoe langer de bestudeerde periode (tijdseenheid), hoe moeilijker de verklaring,

52 Definitie sociale verandering
Socio-culturele verandering bestaat uit belangrijke en in de tijd optredende partiële wijzigingen in de bestaande structuur en cultuur.

53 Igv onderscheid cultuur en structuur:
culturele verandering: belangrijke wijzigingen in waarden, normen, rollen, instituties, kennis, taal, vaardigheden, kunststijlen, enz. structurele verandering: wijzigingen in posities, groeperingen en verhoudingen daartussen binnen de maatschappij.

54 2 problemen bij bestudering socio-culturele verandering:
1. Welke aspecten van de samenleving zijn voor ons zo essentieel dat, wanneer ze veranderen, we kunnen spreken van socio-culturele verandering?

55 2. In welke mate moeten afwijkingen/ verschui-vingen zich voordoen alvorens we van sociale verandering kunnen spreken? Onderscheid: verandering binnen de samenleving (zekere mate van migratie, sociale stijging/daling, werkloosheid, deviantie etc. in elke samenleving en geldt daar als normaal) en verandering van de samenleving (dat maatschappij duidelijk van karakter is veranderd?).

56 Samenlevingen steeds meer op elkaar betrokken geraakt en invloed van exogene factoren bij sociale verandering neemt toe. Zeggenschap van nationale parlementen en overheden over tal van zaken vermindert. Grotere rol van wereldwijde aandelenmarkten en mondiaal kapitaal etc (Globalisering).

57 Deel 4: Samenleving in evenwicht en beweging: Hoofdstuk 19 Functie analyse

58 Begrippen Functionalisme Functies/effecten Taken
Eufuncties – dysfuncties Manifeste – latente functies Externe – interne functies Functie analyse

59 Functionalisme (benaderingswijze)
Het ‘functioneren’ van de bestaande maatschappij Diverse varianten: Parsons (meest omvattende) Merton (belangwekkendste)

60 Parsons’ variant (a-historisch & idealistisch)
Vraag: hoe is de samenleving mogelijk? Uitgangspunt: elke samenleving stelt aantal minimumeisen om te kunnen voortbestaan. En in elke samenleving sprake van consensus Nagaan of, en in welke mate aan die eisen wordt voldaan en wat bijdraagt tot het voortbestaan van de maatschappij. Hij kijkt dus naar socialisatie van waarden en normen en de sociale controle op het gedrag van mensen.

61 Merton’s functionalistische benadering
Uitgangspunt: de functies van verschijnselen binnen de maatschappij. Hij neemt onderdelen of enkele verschijnselen van de samenleving (zoals zij zich binnen die samenleving voordoen) als object van studie. Beperking: theorieën van middelbare reikwijdte (niet gehele samenleving)

62 Sociologische definitie van functie
elk objectief waarneembaar gevolg of effect van menselijk handelen voor de samenleving of groep(ering) waarbinnen dit handelen zich voordoet.

63 Taken Al die activiteiten die binnen een samenleving aan het gezin, de school enz. zijn toebedeeld of opgedragen, vaak met de overtuiging dat zo’n instantie die taken ook (grotendeels) behoort te doen. Taken dus wel gericht op doel, vaak normatief V.b. taken van het gezin

64 Soorten functies: Eufuncties en dysfuncties
Manifeste functies en latente functies Externe functies en interne functies Let wel het gaat om objectief waarneembare gevolgen

65 Eufuncties en dysfuncties
Eufuncties Leveren een bijdrage tot instandhouding, integratie, stabilisatie van een groep(ering) (let wel: niet perse positieve gevolgen) v.b. inburgeringsactiviteiten ter integratie van allochtonen

66 Dysfuncties Doet afbreuk aan instandhouding, integratie, stabilisatie van een groep(ering) (let wel: niet perse negatieve gevolgen) V.b. staking die leidt tot splitsing in 2 kampen

67 Manifeste en latente functies
Manifeste functies: voorziene en algemeen herkende gevolgen (als mensen zich bewust zijn van de gevolgen van hun handelen). V.b. een algemene staking in het land (=activiteit) om een regering omver te werpen (=bewust) en men slaagt in zijn opzet.

68 Latente functies: onvoorziene en niet nagestreefde gevolgen van het menselijk handelen. (als mensen zich niet bewust zijn van de gevolgen van hun handelen) V.b. een onderwijsstaking (=activiteit) om loonsverhoging maar die erin resulteert dat de regering omver wordt geworpen (=onvoorzien)

69 Externe en interne functies
Externe functies dragen bij tot (=eufuncties) /doen afbreuk aan (=dysfuncties) het voortbestaan van een stabiele en geïntegreerde samenleving v.b. gevolgen van handelingen van het gezin op de samenleving

70 Interne functies dragen bij tot (=eufuncties) /doen afbreuk aan (=dysfuncties) het bestaan van een bepaalde groepering binnen de samenleving v.b. gevolgen voor een vakbond, politieke partij, religieuze groepering, sportclub, school

71 Externe en interne functies: zowel eufuncties als dysfuncties
Vb. een staking (=handeling) die leidt tot saamhorigheid (=eufunctie) onder de leden van de vakbond (=intern omdat het betrekking heeft op een groepering binnen de samenleving). Dus: interne eufunctie

72 Vervolg: Externe en interne functies: zowel eufuncties als dysfuncties
Vb. een nationale staking (=extern, heeft betrekking op de hele samenleving) die leidt tot terugtrekking van multinationals uit ontwikkelingsprojecten (=dysfunctie) Dus: externe dysfunctie.

73 Opmerkingen mbt functies
Eenzelfde verschijnsel/activiteit kan eufunctie hebben voor de ene groepering/samenleving als geheel en dysfunctie voor een andere of omgekeerd. V.b. bedrijfsstaking: dysfunctioneel voor bedrijf (daling omzet, niet productief) maar eufunctioneel voor vakbond (eenheid onder leden, bereiken van doelen)

74 Eenzelfde verschijnsel/activiteit kan zowel eufunctie als dysfunctie hebben voor dezelfde groepering/maatschappij. V.b. aanwezigheidsverplichting tijdens colleges: eufunctioneel voor administratie en docenten zodat ze weten wie er wel/niet is; dysfunctie: houding van de studenten dysfunctioneel voor bedrijf (daling omzet, niet productief) maar eufunctioneel voor vakbond (eenheid onder leden, bereiken van doelen)

75 Soorten functies in schema:
Extern: mbt andere groeperingen of de samenleving als geheel Intern: mbt de groepering zelf Dysfuncties Manifest Latent Eufuncties Manifest Latent

76 Functie analyse: een voorbeeld
Vb. Reclame gevolgen voor wie? Eufunctie handel (omzetvergroting) Dysfunctie gezin (onenigheid over verdeling schaarse middelen) Latente functie handel: schaarste door stormloop Manifeste functie gezin/samenleving: meer aankopen Externe functie samenleving: verandering leefpatroon/cultuur Interne functie: gezin: idem


Download ppt "Begrippen Sociale statica Sociale dynamica"

Verwante presentaties


Ads door Google