Wat doe je graag/niet graag?

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
En español gustar significa “leuk vinden”
Advertisements

Doe jij ook mee? de samenleving dat ben jij,
We vroegen aan 100 Vlamingen
De kinderen van groep 7 van De Wilgenburg uit Zwolle stellen zich voor aan de kinderen van leerjaar 5 van OLVA Steenbrugge uit Brugge.
Wat betekend ARM zijn?.
Mondeling Nederlands Cursus 1 – thema wonen.
Cursus 1 het verhaal: “De nieuwe rok” “Sem en Igor in de speeltuin”
De zesde klas stelt zich voor
Opvoeding.
Schoolplein Rachelle Lisa Chantal Xian Leroy.
Wat is een persoonsvorm?
Een boek hoort erbij 1 Ik liep te zoeken (oweejow) naar mooie boeken (oweejow) Lees nu al dagen (oweejow) dus ik wil je wat vragen (oweejoooow)
Taalbeschouwing 2 Taalleesboek 1 53 t/m 55. een enkelvoudig zelfstandig naamwoord (als onderwerp van een zin) krijgt een enkelvoudig gezegde 1=1 een meervoudig.
Wij horen altijd “de vrouwen-regels"
We horen altijd “de regels" van de vrouwelijke kant. Nu horen we de regels van de mannelijke kant. En alles is regel nummer 1.
Doe-woorden of … Werkwoorden.
Sinterklaas is verdwenen nergens te vinden nergens te zien Nam hij de benen, is hij hem geknepen, weggewaaid misschien?
Begrijpend lezen naar Veilig Leren Lezen, Kern 7, blok 5
Geen of niet de negatie.
VSO Kennedy school LC 2013.
Street dans is een helle leuke sport om te doen je leert heel veel
Zaterdag 30 juni 2012 Wij waren nog nooit in Kijkduin geweest en waren vroeg op stap gegaan, zelfs in de winkels was het nog rustig.
Groep 1/2 B maakt een digitaal prentenboek Kabouter Rik zwemmen judo wielrennen tennis Kabouter Rik gaat sporten.
Opa Door Danny, Maarten, Chloë en Elke Les 3.
Greet en Gerrit wonen beiden in een bejaardentehuis en hebben een relatie  met elkaar. Ze zijn beiden 98 jaar oud en aan een rolstoel gekluisterd. Elke.
De Bernadetteschool Deze presentatie is gemaakt door VSO-leerlingen van de Bernadetteschool Teksten geschreven door: Sander, Luuk, Kevin, Remco, Jeffrey,
Wie is Peter Heij? Donderdag 6 juni Wandelen in de Alpen, of...
5 e /6 e leerjaar Vul hier je school in LES 2 - Krabbels van een onderzoeker.
het fotoalbum van rikki
Wij horen altijd “de vrouwen-regels"
Tweede wereldoorlog.
Boekbespreking Voorbeeld powerpoint.
Normale zin Subject + verbum + complementen zonder prepositie + complementen met prepositie Voorbeelden: Hij vertrekt elke morgen om 8 uur met de bus naar.
Wat is de persoonsvorm?. Wat is de persoonsvorm?
Onze popgroep 1 ’s Woensdags om een uur of twee, zitten we niet stil o nee. Want dan oefent onze band, in een ouwe tent. Drumstel, orgel, basgitaar,
Ik heb het altijd al geweten
Brede school activiteiten: Zuid Springt Eruit Presentatie voor gr. 3 t/m 5.
Wat leer je? Je leert dat heel veel actuele onderwerpen ook iets met wetenschap en techniek te maken hebben. Je denkt na over wat wetenschap en techniek.
Grammatica en spelling
Herhaling + les 3. Huisdieren – vul in - Een………….loeit - Een………….blaft - Een………….kwakt - Een………….miauwt - Een………….knort - Een………….zegt kukelekuu - En.
Hocus Pocus met Alfons Alfrink Regisseur Torill Kove Land Noorwegen Jaartal 2013 Tijd 72 minuten Taal Nederlands gesproken Groep 3/4.
James Bond wandelt door een park...
Is ‘t kofschip gezonken…?
Het werkwoord faire (= doen/maken)
Klas L6A Hey. Ik ben 10 jaar. Ik heb één broer en één zus. Ik zit in de scouts en ik ben een kei in judo. Ik hoop julie snel te zien.
Wij willen ons graag voorstellen aan jullie! We zijn een zotte bende die graag plezier maakt! We lachen zo graag dat er een ‘slappelachvirus’ is ontstaan.
Klas 6B. Ik ben 11jaar. Mijn hobby’s zijn Voetbal en lopen. En ik fiets ook graag. Tot in oktober. Daaaaaaaaagggggg.
1.7 Iedereen is bezig Samengestelde zinnen. Opa heeft alles wat zijn hartje begeert. Opa wil graag een hut hebben. Kun je hier één zin van maken?
Creatief schrijven. Programma -Klassengesprekje: schrijf je weleens? -Inkomopdracht: een gebeurtenis -Creatief verhaal schrijven: tijdcapsule Wat gaan.
Hallo, ik ben Lina. Vandaag ga ik naar de speelzaal. Ga je met mij mee? Wenboekje Speelzaal Tierelier.
Hallo Ik ben Thibault en ik ben 11 jaar Ik speel suuuuuuuuuper graag voetbal Ik rij heel heel heel graag paard Ik eet graag biefstuk friet DADAAAAA Hallo.
Naam: 1 Werkwoord: Type je naam in het vak en druk op de play knop Beantwoord de vragen en kijk hoeveel je er goed had succes.
Hoeveel hou je van haar... ? Als je een vrouw bent, ben ik zeker dat dit je zal interesseren... En ben je een man, dan ken je zeker een vrouw die echt.
Werkwoordspelling Tegenwoordige tijd. Stam zoeken (infinitief –en) PersoonVormPersoon Ik …Stam Je/JijStam + t StamJe Hij/zij/hetStam + t Wij/jullie/zijStam.
Downsyndroom door naam. *Vandaag houd ik een spreekbeurt. *Het gaat over mijzelf. *Want het gaat over Downsyndroom. Spreekbeurt.
Op je gezondheid.
Graag voor vrijdag 3 maart terug sturen per post, mail of persoonlijk.
Tegenwoordige tijd:.
Persoonlijk voornaamwoord
Soorten zinnen en verbindingswoorden
3L week 16: ‘Wij kijken naar de natuur op tv’ © JL
3L week 17: ‘Kopen … in alle maten en gewichten’ © JL
Wij gaan naar het dick bruna huis!
Voel je wel in je vel !.
Rekenen introductie. Rekenen introductie 1 Eendje, ga je mee? Wat doen?
Afscherming tennis judo judo volleyball.
Begrijpend luisteren digibordpeuters.
Wat doe je graag/niet graag?
Met een vrolijk muziek . Ik ben dankbaar ....
Ik kies bewust Films Les 1 Groep 3-4. Ik kies bewust Films Les 1 Groep 3-4.
Transcript van de presentatie:

Wat doe je graag/niet graag?

koken poetsen kuisen strijken wassen stofzuigen het huishouden

koken (1) (2) (3) 1 persoon Kook jij graag? Ja, ik kook graag. (1) (2) (3) Kook jij graag? Ja, ik kook graag. Neen, ik kook niet graag. kookT graag. kookT niet graag.  Hij Zij

koken (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Koken jullie graag? (1) (2) (3) Koken jullie graag? Ja, wij koken graag. Neen, wij koken niet graag. Zij koken graag. Zij koken niet graag.

wassen (1) (2) (3) 1 persoon Was jij graag? Ja, ik was graag. (1) (2) (3) Was jij graag? Ja, ik was graag. Neen, ik was niet graag. wasT graag. wasT niet graag.  Hij Zij

wassen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Wassen jullie graag? (1) (2) (3) Wassen jullie graag? Ja, wij wassen graag. Neen, wij wassen niet graag. Zij wassen graag. Zij wassen niet graag.

strijken (1) (2) (3) 1 persoon Strijk jij graag? Ja, ik strijk graag. (1) (2) (3) Strijk jij graag? Ja, ik strijk graag. Neen, ik strijk niet graag. strijkT graag. strijkT niet graag.  Hij Zij

strijken (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Strijken jullie graag? (1) (2) (3) Strijken jullie graag? Ja, wij strijken graag. Neen, wij strijken niet graag. Zij strijken graag. Zij strijken niet graag.

poetsen of kuisen (1) (2) (3) 1 persoon Poets jij graag? (1) (2) (3) Poets jij graag? Ja, ik poets graag. Neen, ik poets niet graag. poetsT graag. poetsT niet graag.  Hij Zij

poetsen of kuisen (1) (2) (3) 1 persoon Kuis jij graag? (1) (2) (3) Kuis jij graag? Ja, ik kuis graag. Neen, ik kuis niet graag. kuisT graag. kuisT niet graag.  Hij Zij

poetsen of kuisen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Poetsen jullie graag? (1) (2) (3) Poetsen jullie graag? Ja, wij poetsen graag. Neen, wij poetsen niet graag. Zij poetsen graag. Zij poetsen niet graag.

poetsen of kuisen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Kuisen jullie graag? (1) (2) (3) Kuisen jullie graag? Ja, wij kuisen graag. Neen, wij kuisen niet graag. Zij kuisen graag. Zij kuisen niet graag.

stofzuigen (1) (2) (3) 1 persoon Stofzuig jij graag? (1) (2) (3) Stofzuig jij graag? Ja, ik stofzuig graag. Neen, ik stofzuig niet graag. stofzuigT graag. stofzuigT niet graag.  Hij Zij

stofzuigen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Stofzuigen jullie graag? (1) (2) (3) Stofzuigen jullie graag? Ja, wij stofzuigen graag. Neen, wij stofzuigen niet graag. Zij stofzuigen graag. Zij stofzuigen niet graag.

koken poetsen strijken wassen stofzuigen kuisen het huishouden

lopen zwemmen voetballen tennissen fietsen sport wandelen

lopen (1) (2) (3) 1 persoon Loop jij graag? Ja, ik loop graag. (1) (2) (3) Loop jij graag? Ja, ik loop graag. Neen, ik loop niet graag. loopT graag. loopT niet graag.  Hij Zij

lopen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Lopen jullie graag? (1) (2) (3) Lopen jullie graag? Ja, wij lopen graag. Neen, wij lopen niet graag. Zij lopen graag. Zij lopen niet graag.

zwemmen (1) (2) (3) 1 persoon Zwem jij graag? Ja, ik zwem graag. (1) (2) (3) Zwem jij graag? Ja, ik zwem graag. Neen, ik zwem niet graag. zwemT graag. zwemT niet graag.  Hij Zij

zwemmen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Zwemmen jullie graag? (1) (2) (3) Zwemmen jullie graag? Ja, wij zwemmen graag. Neen, wij zwemmen niet graag. Zij zwemmen graag. Zij zwemmen niet graag.

fietsen (1) (2) (3) 1 persoon Fiets jij graag? Ja, ik fiets graag. (1) (2) (3) Fiets jij graag? Ja, ik fiets graag. Neen, ik fiets niet graag. fietsT graag. fietsT niet graag.  Hij Zij

fietsen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Fietsen jullie graag? (1) (2) (3) Fietsen jullie graag? Ja, wij fietsen graag. Neen, wij fietsen niet graag. Zij fietsen graag. Zij fietsen niet graag.

voetballen (1) (2) (3) 1 persoon Voetbal jij graag? (1) (2) (3) Voetbal jij graag? Ja, ik voetbal graag. Neen, ik voetbal niet graag. voetbalT graag. voetbalT niet graag.  Hij Zij

voetballen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Voetballen jullie graag? (1) (2) (3) Voetballen jullie graag? Ja, wij voetballen graag. Neen, wij voetballen niet graag. Zij voetballen graag. Zij voetballen niet graag.

tennissen (1) (2) (3) 1 persoon Tennis jij graag? Ja, ik tennis graag. (1) (2) (3) Tennis jij graag? Ja, ik tennis graag. Neen, ik tennis niet graag. tennisT graag. tennisT niet graag.  Hij Zij

tennissen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Tennissen jullie graag? (1) (2) (3) Tennissen jullie graag? Ja, wij tennissen graag. Neen, wij tennissen niet graag. Zij tennissen graag. Zij tennissen niet graag.

wandelen (1) (2) (3) 1 persoon Wandel jij graag? Ja, ik wandel graag. (1) (2) (3) Wandel jij graag? Ja, ik wandel graag. Neen, ik wandel niet graag. wandelT graag. wandelT niet graag.  Hij Zij

wandelen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Wandelen jullie graag? (1) (2) (3) Wandelen jullie graag? Ja, wij wandelen graag. Neen, wij wandelen niet graag. Zij wandelen graag. Zij wandelen niet graag.

lopen zwemmen voetballen tennissen fietsen sport wandelen

koken poetsen strijken wassen stofzuigen kuisen lopen zwemmen voetballen tennissen fietsen

gaan (waar?) uitgaan dansen op restaurant naar de cinema op café

dansen (1) (2) (3) 1 persoon Dans jij graag? Ja, ik dans graag. (1) (2) (3) Dans jij graag? Ja, ik dans graag. Neen, ik dans niet graag. dansT graag. dansT niet graag.  Hij Zij

dansen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Dansen jullie graag? (1) (2) (3) Dansen jullie graag? Ja, wij dansen graag. Neen, wij dansen niet graag. Zij dansen graag. Zij dansen niet graag.

gaan (waar?) (1) (2) (3)  op café 1 persoon Ga jij graag op café? (1) (2) (3) Ga jij graag op café? Ja, ik ga graag op café. Neen, ik ga niet graag op café. gaaT graag op café. gaaT niet graag op café.  Hij Zij

gaan (waar?) (1) (2) (3) Gaan jullie graag op café?  op café 2, 3, 4 personen (1) (2) (3) Gaan jullie graag op café? Ja, wij gaan graag op café. Neen, wij gaan niet graag op café.  Zij gaan graag op café. Zij gaan niet graag op café.

gaan (waar?) (1) (2) (3) Ga jij graag op restaurant?  op restaurant 1 persoon (1) (2) (3) Ga jij graag op restaurant? Ja, ik ga graag op restaurant. Neen, ik ga niet graag op restaurant. gaaT graag op restaurant. gaaT niet graag op restaurant.  Hij Zij

gaan (waar?) (1) (2) (3) Gaan jullie graag op restaurant? 2, 3, 4 personen (1) (2) (3) Gaan jullie graag op restaurant? Ja, wij gaan graag op restaurant. Neen, wij gaan niet graag op restaurant.  Zij gaan graag op restaurant. Zij gaan niet graag op restaurant.

gaan (waar?) (1) (2) (3) Ga jij graag naar de cinema  naar de cinema 1 persoon (1) (2) (3) Ga jij graag naar de cinema Ja, ik ga graag naar de cinema. Neen, ik ga niet graag naar de cinema. gaaT graag naar de cinema gaaT niet graag naar de cinema  Hij Zij

gaan (waar?) (1) (2) (3) Gaan jullie graag naar de cinema? 2, 3, 4 personen (1) (2) (3) Gaan jullie graag naar de cinema? Ja, wij gaan graag naar de cinema. Neen, wij gaan niet graag naar de cinema.  Zij gaan graag naar de cinema. Zij gaan niet graag naar de cinema.

gaan (waar?) uitgaan dansen op restaurant naar de cinema op café

ontspanning winkelen wandelen kijken naar tv luisteren naar muziek lezen de krant ontspanning

winkelen (1) (2) (3) 1 persoon Winkel jij graag? Ja, ik winkel graag. (1) (2) (3) Winkel jij graag? Ja, ik winkel graag. Neen, ik winkel niet graag. winkelT graag. winkelT niet graag.  Hij Zij

winkelen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Winkelen jullie graag? (1) (2) (3) Winkelen jullie graag? Ja, wij winkelen graag. Neen, wij winkelen niet graag. Zij winkelen graag. Zij winkelen niet graag.

luisteren (naar wat?) (1) (2) (3) Luister jij graag naar muziek.  naar de radio 1 persoon (1) (2) (3) Luister jij graag naar muziek. Ja, ik luister graag naar muziek. Neen, ik luister niet graag naar muziek. luisterT graag naar muziek. luisterT niet graag naar muziek.  Hij Zij

luisteren (naar wat?) (1) (2) (3) Luisteren jullie graag naar muziek?  naar de radio 2, 3, 4 personen (1) (2) (3) Luisteren jullie graag naar muziek? Ja, wij luisteren graag naar muziek. Neen, wij luisteren niet graag naar muziek.  Zij luisteren graag naar muziek. Zij luisteren niet graag naar muziek.

kijken (naar wat?) (1) (2) (3)  naar tv 1 persoon (1) (2) (3) Kijk jij graag naar tv. Ja, ik kijk graag naar tv. Neen, ik kijk niet graag naar tv. kijkT graag naar tv. kijkT niet graag naar tv.  Hij Zij

kijken (naar wat?) (1) (2) (3) Kijken jullie graag naar tv?  naar tv 2, 3, 4 personen (1) (2) (3) Kijken jullie graag naar tv? Ja, wij kijken graag naar tv. Neen, wij kijken niet graag naar tv.  Zij kijken graag naar tv. Zij kijken niet graag naar tv.

lezen (wat?) (1) (2) (3) Lees jij graag de krant.  de krant, een boek, een magazine… 1 persoon (1) (2) (3) Lees jij graag de krant. Ja, ik lees graag de krant. Neen, ik lees niet graag de krant. leesT graag de krant. leesT niet graag de krant.  Hij Zij

lezen (wat?) (1) (2) (3) Lezen jullie graag de krant?  de krant, een boek, een magazine… 2, 3, 4 personen (1) (2) (3) Lezen jullie graag de krant? Ja, wij lezen graag de krant. Neen, wij lezen niet graag de krant.  Zij lezen graag de krant. Zij lezen niet graag de krant.

wandelen (1) (2) (3) 1 persoon Wandel jij graag? Ja, ik wandel graag. (1) (2) (3) Wandel jij graag? Ja, ik wandel graag. Neen, ik wandel niet graag. wandelT graag. wandelT niet graag.  Hij Zij

wandelen (1) (2) (3) 2, 3, 4 personen Wandelen jullie graag? (1) (2) (3) Wandelen jullie graag? Ja, wij wandelen graag. Neen, wij wandelen niet graag. Zij wandelen graag. Zij wandelen niet graag.

ontspanning winkelen wandelen kijken luisteren lezen tv naar muziek de krant ontspanning

gaan (waar?) dansen op café op restaurant naar de cinema winkelen wandelen kijken luisteren lezen naar tv naar muziek de krant

Wat doe je graag/niet graag? En jij? Wat doe je graag/niet graag?