Les 5 Twee weken over de sociale ontwikkeling : de ontwikkeling van het individu in relatie tot de sociale omgeving Interactie met anderen, mensen reageren op elkaar
De vraag: Wie ben ik? Wat betekent deze vraag voor kinderen in verschillende leeftijden? De allereerste stap is het besef dat er een ‘ik’ bestaat Tijdens de adolescentie is dit het thema: identiteitsontwikkeling Erikson
Van zelfbesef naar zelfkennis Een baby neemt egocentrisch waar- Piaget Dat egocentrisme is het eerste besef van een eigen bestaan Sensitiviteit van opvoeder beïnvloedt het ontstaan van zelfbesef- begin van competentie Herkenning spiegelbeeld Gebruik van het woord ‘ik’ Begin van autonomie
zelfbeschrijving Kind-volwassene Jongen-meisje Kleuter: uiterlijke kenmerken Basisschoolkind: vaardigheden Adolescent: abstracter en nuance (vergelijk Piaget stadium van formeel operationeel denken)
Zelfvertrouwen/zelfwaardering Ontwikkeling van competentie 0-4 jaar Prestatiemotivatie: intrinsiek / extrinsiek Belang veilige hechting, stimulerende omgeving, ruimte om te experimenteren Consequenties voor goede kinderopvang?
zelfvertrouwen Interne / externe attributie : waardoor slaag ik wel of niet? Prestatiemotivatie is voorwaarde om een doel te bereiken: succes is voorwaarde om motivatie in stand te houden Door succes stijgt zelfwaardering en neemt zelfvertrouwen toe Realistisch beeld van eigen kunnen
Erikson Adolescentie als belangrijke fase voor identiteitsontwikkeling 4 voorwaarden om van eigen identiteit te kunnen spreken: 1. continuïteit en samenhang 2. wederzijdsheid( hoe ziet een ander mij) 3. zelfacceptatie 4. idealen (levensdoel)
Ontwikkelingsfasen volgens Erikson Vertrouwen – wantrouwen : hoop Autonomie – schaamte en twijfel: wilskracht Initiatief – schuld : doelgerichtheid Vlijt – minderwaardigheid: competentie Identiteit – identiteitsverwarring : loyaliteit
Individuele verschillen Fasen tijdens identiteitsvorming Erikson Identiteitsverwarring Identiteitsblokkade :Fore closure Experimenteren en identificeren commitments
Hfst 10:Morele ontwikkeling Principes voor goed en slecht Rationele en emotionele argumenten In opvoeding is moreel besef belangrijk Hoe leert een kind dat? Belang van regels – voorspelbaarheid Verschillende visies : Piaget en Kohlberg
Piaget Observeerde hoe kinderen op verschillende leeftijden omgingen met regels kleuters: absoluut omgaan met regels Vanaf 7 jaar: inzicht in het hoe en waarom van regels Oudere kind: relativeert regels Ego-centrisme en perspectief nemen
Niveau’s Kohlberg Pre conventioneel Conventioneel Post conventioneel Verschil moreel oordelen en moreel handelen
Kohlberg’s fasen van morele ontwikkeling Stadium 1. Preconventionele moraal directe consequenties, gericht op zelf, straf vermijden, wat heb ik er zelf aan? Stadium 2. Conventionele moraal Wat vindt de maatschappij goed? Wat is in het algemeen aanvaard. In stand houden van maatschappelijke orde. Stadium 3. Postconventionele moraal Goed en slecht zijn universele en individuele principes, er zijn geen duidelijke regels, per situatie en per persoon afhankelijk. Wat is goed voor de mensheid, de aarde, het universum?
Invloed omgeving Sociale leertheorie Bandura: norm internalisatie Welke straf is effectief? Egoveerkracht en ego controle ( zie hfst 8.6.3) Richtlijnen voor opvoeders?
Volgende week Tweede deel over sociale ontwikkeling, Lees hoofdstuk 11 en 12
Jongens zijn agressiever dan meisjes