Spelregels Per tweetal krijg je een bingokaart. De docent laat een vraag zien. Streep je antwoord weg van de bingokaart (als het antwoord op je kaart staat natuurlijk!) Alles vol? Roep BINGO! BELANGRIJK! Zachtjes overleggen anders kunnen anderen je horen.
Voorbeeld Fiets__e hij altijd zo hard? Het antwoord is: FIETSTE Heb jij dit op je bingokaart staan? Dan streep je het weg.
Hij word__ boos als je niet stopt.
Het meisje verhuis__e ongeveer ieder jaar.
Hij l__g de hele wedstrijd op kop.
Melvin verrich___ op zaterdag karweitjes voor zijn buren.
Het kalf verdr___nk maandagmiddag.
De kinderen lach__en om die grap.
Post.nl verzorg___ de verzending van dat pakje wel.
Ik verhuis__ naar een andere stad.
Mijn moeder koch___een nieuwe scanner in die winkel.
Heeft hij het filmpje op Youtube geplaats___ ?
Zij kw__men nog maar net op tijd. Zij = meervoud
De bewoner verwijder___e de voor zijn raam gezette fietsen.
Melvin verrich___e op zondag ook karweitjes.
De verkoopster verwijder_____ de kaartjes van de jassen.
Leanne heeft vroeger veel getennis__.
Hij verwach___e de leerlingen niet zo vroeg.
Ik verwach___ veel cadeaus voor mijn verjaardag.
Vanuit een woonhuis w__rd de man bespied.
Het gestran___e schip ligt daar nog.
Hij verbaas___e zich er niet over.
Het vliegtuig lan____ dinsdagochtend.
Het team lan___e gisteren pas laat op Schiphol.
Ik wor___ over drie maanden oom.
Hij heeft een minister benoem___.
Hij heeft de gem__lken koe naar binnen gebracht.
De gepos__e brief is nog steeds niet aangekomen.
De nieuwe spits is medisch al goedgekeur___.