Natuur en Techniek Blok 3.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
PAV-love Relaties en seksualiteit
Advertisements

De voortplantingsorganen
Geboorteregeling Anticonceptie: geen bevruchting -Zonder hulpmiddelen
De cel.
Thema 2 Planten.
Bloemen, vruchten, zaden
Seksuele opvoeding Waar je een antwoord krijgt op (bijna) al je vragen. Waar iedereen zichzelf mag zijn. Waar je naar elkaar luistert! … Een ernstige zaak!
Thema 3 Erfelijkheid Van een pasgeboren baby wordt vaak gezegd: ‘Ik vind dat hij op zijn moeder lijkt,’ of: ‘Hij heeft de ogen van zijn vader.’ Toch zijn.
Thema 3 Genetica Paragraaf 1
Hormonale regeling en voortplanting
Thema 2 Planten Basisstof 1 K4
Erfelijkheid Genotype / fenotype.
Erfelijkheid Genotype / fenotype.
Cellen en weefsels.
De voortplanting bij de mens
Thema 2: Voeding en Vertering
Thema 3 Voortplanting.
Thema 2: Voortplanting.
Vorige keer….
Erfelijkheid Thema 4.
Examentraining Biologie
Basisstof 1: Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Vorige keer…. Fenotype: Het uiterlijk van een organisme (zichtbare eigenschappen/eigenschappen die tot uiting komen) Genotype: Informatie voor alle erfelijke.
Natuur en Techniek Blok 3.
Thema 2: Voortplanting & Ontwikkeling
Hoofdstuk 7: Erfelijkheid
Thema 2 PLANTEN Basisstof 4 BLADEREN.
ERFELIJKHEID.
Planten Thema 2.
Hoofdstuk 9 Voortplanting
Paragraaf 4 Voortplanting bij planten
Ontstaan van nieuw leven
Erfelijkheid. mitose Mitose = gewone celdeling Hierbij ontstaan cellen met hetzelfde aantal chromosomen als de moedercel De mitose zorgt voor vervanging.
Plantkunde. Geslachtelijke vrtpl Voortplanting ongeslachtelijke vrtpl.
ZW3 H3 Voortplanting. Geslachtskenmerken: Hieraan kun je zien van welk geslacht iemand is. Primaire geslachtskenmerken: Zijn er al bij de geboorte, bijvoorbeeld.
SEKSUALITEIT SO 1: dia 3 t/m 14 SO 2: dia 15 t/m 21
PLANTEN voortplanting
B1: Genotype en fenotype
Erfelijkheid Hoofdstuk 10 Kees van den Bergh.
ERFELIJKHEID.
Trailer 'dansen op de vulkaan'
Voedingsstoffen Bouwstoffen
GESLACHTELIJKE VOORTPLANTING
Smul gezond.
Voeding en Vertering 2 VMBO – KGT Thema 2.
ERFELIJKHEID.
Thema 3 Erfelijkheid Van een pasgeboren baby wordt vaak gezegd: ‘Ik vind dat hij op zijn moeder lijkt,’ of: ‘Hij heeft de ogen van zijn vader.’ Toch zijn.
Diëten H 5.1 Ruststofwisseling Waar hangt dit van af? lichaamsgewicht
Leverancier van de Schijf van Vijf
ERFELIJKHEID.
8.3 Relaties + Geslachtsdelen
5.4: Voortplanten 1HV.
Thema 1 Planten.
B. Stof 4 Hormonen Basisstof 5 Zwanger
Voorplanting Puberteit, geslachtsdelen en bevruchting
Thema 2 Voeding en vertering
Transcript van de presentatie:

Natuur en Techniek Blok 3

Vandaag Afweer Voeding Voortplanting

Afweersysteem van de mens Mechanische afweer: slijmvliezen aan de binnenkant en de huid aan de buitenkant. Daarnaast moleculaire afweer: antistoffen in ons bloed

Afweersysteem van de mens functie witte bloedcellen Witte bloedcellen ‘Eten’ verkeerde bacteriën op. Maken antistoffen Kunnen zich door een bloedvat heen wringen

Afweersysteem van de mens Vaccinatie: inspuiten van onschadelijke lichaamsvreemde stoffen waardoor antistoffen worden gemaakt. Immuniteit: het hebben van antistoffen waardoor ziekteverwekkers geen kans krijgen zich te vermenigvuldigen. Voorbeelden lichaamsvreemde stoffen: giftige stoffen zoals alcohol, bacteriën en virussen. Belangrijke organen in het afweersysteem: lever (afbreken giftige stoffen), huid, zwezerik bij kinderen (klier in de borstholte)

Afweersysteem van de mens Hygiëne Ontsteking: lichaam maakt meer vocht aan en betere doorbloeding om beschadigd weefsel te herstellen. Allergie: lichaam ziet onschadelijke stoffen zoals mijt aan als schadelijke stoffen. Koorts: verhoging van de temperatuur om afweersysteem beter te laten werken. 38 graden of hoger. Antibiotica: medicijn tegen bacteriën, zowel goed als schadelijke.

Voedingsmiddelen Dierlijke en plantaardige voedingsmiddelen. Voedingsstoffen = de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. De voedingsstoffen zijn in te delen in eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen (zouten) en vitamines.

Koolhydraten Brandstoffen Bouwstoffen Glucose, zetmeel en overige suikers. Voedingsvezels zorgen voor een ‘vol gevoel’, zo helpen ze op gewicht te blijven. Ook zijn ze goed voor de stoelgang.

Vetten Bouwstoffen Brandstoffen Vooral een brandstof kan ook gebruikt worden als bouwstof Plantaardige en dierlijke vetten. Ze smeren de gewrichten, dienen in de vorm van cholesterol als grondstof voor hormoonproductie en helpen bij herstel van spiercellen.

Eiwitten Bouwstoffen Brandstoffen Is voornamelijk een bouwstof! Alleen brandstof als koolhydraten op zijn. Haren, nagels, veren, spinnenwebben, spieren en rode bloedcellen bestaan voor een groot deel uit eiwitten. Belangrijk bij afweersysteem en herstellen van beschadigde spieren en cellen (weefsel) Vlees, vis en gevogelte zoals kip leveren veel eiwit, net als melk, kaas en eieren. Maar ook in plantaardig eten zit eiwit, denk aan brood, noten, bonen en linzen.

Water en mineralen (zouten) Water: bouwstof, transportmiddel en oplosmiddel Mineralen: bescherming en bouwstof Vitaminen: bescherming

Gezonde voeding Groente: 200 g / 4 opscheplepels Fruit: 200g / 2 stuks Brood: 210-245 g / 6-7 sneetjes Aardappelen, rijst, pasta, peulvruchten: 200-250 g / 4-5 aardappelen / opscheplepels Melk(producten): 600 ml Kaas: 1 plak / (20 g) Vlees(waren), vis*, kip, eieren, vleesvervangers: 100 - 125 g Halvarine: 30-35 g / 5 g/sneetje Bak-, braad- en frituurproducten, olie: 15 g / 1 eetlepel Dranken (inclusief melk): 1-1 ½ liter

Groente Voedingsvezels(ballaststoffen), mineralen en vitamines.

Brood en aardappelen Zetmeel, voedingsvezels, en plantaardige eiwitten.

Zuivel en vleesproducten Dierlijke eiwitten, en sommige mineralen.

Olie en vetten Vetten en vitamine A en D

Vocht Voornamelijk voor vocht, voedingstoffen oplossen, lichaamstemperatuur op peil houden.

Voortplanting Eencelligen en schimmels Planten Dieren en mensen

Voortplanting eencellige Deling Nieuwe individuen zonder genen-uitwisseling  Ongeslachtelijke voortplanting

Voortplanting schimmels Deling  ongeslachtelijke voortplanting (bijv. gist) Sporen  schimmeldraden (bijv. truffel)

Sporen Zowel ongeslachtelijk als geslachtelijk voortplanting Als twee schimmeldraden samensmelten ontstaat een paddenstoel en in de paddenstoel ontstaan sporen. Uit de sporen ontstaan nieuwe individuen. Door geslachtelijke voortplanting is er genen uitwisseling.

Voortplanting bij planten Ongeslachtelijke voortplanting Geslachtelijke voortplanting Zaadplanten met een bloem Bestuiving: het stuifmeel komt op de stempel Bevruchting: het stuifmeel komt bij het vruchtbeginsel Eenslachtig; een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke organen Tweeslachtig Bollen; ondergrondse opslag. Bijvoorbeeld tulpen Knollen; ondergrondse opslag. Bijvoorbeeld wortel Stekken; stuk planten opnieuw planten Uitlopers; delen plant opnieuw planten. bijvoorbeeld aardbei Klonen; in laboratorium

Voortplanting bij planten Geslachtelijke voortplanting; uitwisseling van genen mits zelfbestuiving plaatsvindt Windbestuiving Insectenbestuiving Verspreiding van soorten met behulp van natuur: Windbloemen: de verspreiding van zaden gaat door de wind. Bijvoorbeeld paardenbloem Dieren: de verspreiding van zaden door dieren. Meestal doordat de vrucht wordt opgegeten; bijvoorbeeld Lijsterbes Water verspreiding

Ontwikkeling van planten Van vruchtbeginsel naar vrucht http://www.bioplek.org/animaties/planten_dieren/bloem.html

Ontkieming Als uit een zaadje een nieuwe individu komt Het kiemplantje haalt uit het zaad reservevoedsel voor de eerste dagen. Kiemingsfactoren; licht, temperatuur, water, seizoenen https://www.youtube.com/watch?v=CLdRY- VMOwI

Ontwikkeling van planten Eenjarige planten voltooien hun levenscyclus in één jaar (groeien, bloeien en maken zaden) (tuinplantjes) Tweejarige planten overwinteren in de grond en maken het tweede jaar bloemen en zaden. Daarna sterven ze. Bij sommige soorten overwintert bovengronds alleen een wortelrozet. Meerjarigeplanten (overblijvers) leven meerdere jaren. Bijvoorbeeld: eiken, berken etc. de oudste bomen kunnen duizenden jaren oud worden.

Wortels, stengels en bladeren Transport in planten Wortels: opname van water en mineralen Stengels: stevigheid Bladeren: fotosynthese Transport via vaten (net als bloedvaten bij mensen). Vezels liggen vaak om vaten heen voor meer stevigheid. 2 soorten vaten: houtvaten en bastvaten. In bladeren: vaten in nerven, In stengels: vaten in groepen bij elkaar (vaatbundels)

Stofwisseling planten Koolstof wordt opgenomen door planten uit de lucht. Hiervan worden glucose (suiker) gemaakt. Dit suiker kan door andere organismen zoals dieren worden gebruikt om energie uit te halen en door hen weer afgegeven aan de lucht. Assimilatie : maken van glucose, vindt plaats in de bladgroenkorrels. Dissimilatie: afbreken/verbranden van glucose

Fotosynthese Fotosynthese: stofwisselingsproces in planten Planten kunnen door de fotosynthese energie uit (zon)licht gebruiken om het organische stofje glucose te maken. Planten maken dus uit lucht, water en licht hun eigen energierijke voedsel.

zonlicht koolstofdioxide zuurstof water wortelharen

Zonlicht is de energiebron om glucose te maken. Fotosynthese Zonlicht is de energiebron om glucose te maken. Koolstofdioxide CO2 + Water H2O + licht  Glucose C6H12O6 + Zuurstof O2 Omdat er licht nodig is voor de fotosynthese kan dit stofwisselingsproces alleen overdag plaatsvinden!! Fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels van een plant. DUS alleen in de groene onderdelen!!

Ontwikkeling van bomen Jaarringen Elk jaar bladval om uitdroging in de winter te voorkomen

Voortplanting bij dieren De student kan uitleggen hoe de voortplanting bij dieren verloopt De student kan kenmerken van planten, dieren en de mens in verband brengen met de wijze van bevruchting.

Verschillende voortplantingsstrategieën bij dieren Altijd seksueel  eicel en zaadcel komen samen = bevruchting Inwendige bevruchting; de mens Uitwendige bevruchting; vissen, kikkers

Voortplanting en gedrag Paringsdrang; de (bewuste of onbewuste) drang om voort te planten. Doel van het leven: voort bestaan van de soort Balts: voortplantingsgedrag bij vogels https://www.youtube.com/watch?v=9ScVaGioXsY Bronst: voortplantingsgedrag bij zoogdieren Nesteldrang

Voortplantingsstrategieën Eierleggend Levendbarend De jongen komen in eieren ter wereld Vogels; kalkachtige schalen Reptielen; leerachtige schalen Vissen; geen schaal (dril) Amfibieën; geen schaal (dril) Geleedpotigen zoals insecten, kreeftachtigen. De jongen komen levend ter wereld Zoogdieren Ook buideldieren zoals kangaroes

Voortplanting bij de mens

Veranderingen bij de man: Hormonale regeling bij een man (schematisch) Primaire geslachtskenmerken: zijn reeds vanaf de geboorte te zien: testes bijbal penis met zwellichamen prostaat met zaadblaasjes Secundaire geslachtskenmerken: Ontwikkelen zich gedurende de puberteit onder invloed van hormonen (testosteron): lichaamsbeharing zwaardere stem oksel- en schaamhaar - zaadlozing

Veranderingen bij de vrouw Primaire geslachtskenmerken: zijn reeds vanaf de geboorte te zien: eierstokken eileiders baarmoeder vagina met kleine schaamlippen - clitoris Secundaire geslachtskenmerken: Ontwikkelen zich gedurende de puberteit onder invloed van hormonen (oestrogenen): ontwikkeling van borsten toename van vetweefsel (heupen) oksel- en schaamhaar - menstruatiecyclus

Het mannelijke geslachtsorgaan Teelballen: produceren spermacellen en geslachtshormonen. Bijballen: tijdelijk opslag voor spermacellen. Balzak: hier liggen de teelballen en de bijballen in. Zaadleiders: vervoeren spermacellen. Zaadblaasjes en prostaat: voegen zaadvocht toe, waardoor de geslachtcellen beter kunnen bewegen. Urine buis: vervoert urine en sperma.

Het mannelijke geslachtsorgaan zaadblaasje urineblaas prostaat zaadleider urineleider zwellichaam bijbal teelbal (testes) eikel balzak (scrotum) Vooraanzicht van het voortplantingsstelsel van een man (schematisch)

Sperma Bestaat uit zaadcellen (spermacellen) uit de teelballen vocht uit de zaadblaasjes dat de zaadcellen actief maakt. vocht met voedingsstoffen afkomstig uit de prostaat mitochondriën kern zweepstaart Een zaadcel (schematisch)

Voortplantingsorganen van de vrouw Eierstokken (ovaria): produceren eicellen en vrouwelijke geslachthormonen. Ook hier vindt de reductie deling plaats. Trechters: vangen eicellen op. Eileiders: hierdoor verplaatsen de cellen zich. Baarmoeder: hierin vindt de ontwikkeling plaats van een embryo. Clitoris: vangt prikkels op

Voortplantingsorganen van de vrouw baarmoeder (uterus) eileider eierstok (ovarium) trechter urineblaas urinebuis vagina kleine schaamlip grote schaamlip clitoris (kittelaar) Het voortplantingsstelsel van een vrouw (schematisch)

Menstruatiecyclus De menstruatiecyclus onder invloed van dit hormoon. De cyclus begint als de eerste dag van je menstruatie begint. In de eerste 2 weken wordt de eicel rijp. Daarna komt de ovulatie (eisprong). Als de ovulatie heeft plaats gevonden dan is het de beurt aan de menstruatie. Elke vier weken opnieuw.

Menstruatiecyclus Het verband tussen processen in een eierstok en de processen in het baarmoederslijmvlies, als er geen bevruchting optreedt (schematisch)

Menstruatiecyclus bij zwangerschap Het verband tussen de processen in een eierstok en de processen in het baarmoederslijmvlies, als er bevruchting optreedt (schematisch)

Bevruchting en innesteling De eerste delingen van de zygote en de innesteling van het klompje cellen

Eerste embryonale ontwikkeling

Tweelingen 1-eiige tweeling 2-eiige tweeling

Bevalling Na ongeveer negen maanden (39 weken) zwangerschap wordt het kind geboren. De indaling en ontsluiting De uitdrijving

Bevalling De nageboorte

Voorbehoedsmiddelen Anticonceptie zonder voorbehoedsmiddelen: periodieke onthouding coïtus interruptus (onderbroken geslachtsgemeenschap) Anticonceptie gericht op barrièrewerking: condoom (mannencondoom of vrouwencondoom) pessarium of femcap zaaddodende middelen spiraaltje of ankertje Anticonceptie gericht op hormoonwerking: de pil: combinatiepil – driefasenpil – minipil hormoonspiraaltje implantaatje mannenpil

Sterilisatie: zaadleiders of eileiders worden door middel van een kleine medische ingreep onderbroken of dichtgemaakt. De productie van zaadcellen of eicellen gaat gewoon door, net als alle andere seksuele functies!

Chromosomen Chromosomen: in celkern met informatie voor erfelijke eigenschappen. De celkern van een mens bevat 46 chromosomen. De chromosomen komen in paren voor. De chromosomen van zo’n paar zijn gelijk in lengte en vorm. Een mens heeft 23 paar chromosomen in een celkern van een gewone cel. Chromosoomportret of karyogram van een vrouw

Mitose https://www.youtube.com/watch?v=5gV5OML7jtA

Chromosomen Bij de voortplanting van de mens versmelten de kernen van twee geslachtscellen (voortplantingscellen). In deze kernen zitten de chromosomen. DNA = alle chromosomen bij elkaar Chromosomen bevatten de erfelijke informatie. In geslachtcellen zit van elk chromosomen paar één chromosoom. Een geslachtscel heeft dus 23 chromosomen en geen chromosomenparen. Na de bevruchting komen de chromosomen bij elkaar en vormen de chromosomen van de zaadcel en eicel weer opnieuw 23 chromosomen paren, dus 46 chromosomen. Bevruchting

Reductiedeling Gewone celdeling voor groei en herstel. Mitose Gewone celdeling voor groei en herstel. Er ontstaan twee cellen met: hetzelfde aantal chromosomen en precies dezelfde chromosomen als de oorspronkelijke cel. Meiose (reductiedeling) Bij de vorming van geslachtscellen (eicel en zaadcel). De gevormde cellen krijgen het halve aantal chromosomen (n). Nodig voor de bevruchting, want eicel (23 chromosomen) + zaadcel (23 chromosomen) --> bevruchte eicel (46 chromosomen).

Geslachtchromosomen Één van deze 23 chromosomenparen bepaald het geslacht. Vrouw: XX Man: XY De man bepaalt bij de bevruchting dus het geslacht van het kind. Karyogram van een man Met dit chromosomenpaar kan het geslacht van een individu worden bepaald  geslachtschromosomen

Meiose Meiose is het ontstaan van de geslachtscellen. In deze geslachtscellen zit de helft van het oorspronkelijke DNA. Van elk chromosomen paar één chromosoom.

Gelachtchromosomen Geslachtschromosomen in de geslachtscellen Als bij bevruchting in de kern van de zaadcel een X-chromosoom bevat, ontstaat een bevruchte eicel met twee X-chromosomen in de kern, hieruit ontwikkelt zich een meisje (XX). Geslachtschromosomen bij bevruchting Als bij bevruchting in de kern van de zaadcel een Y-chromosoom bevat, ontstaat een bevruchte eicel met een X-chromosomen en een Y-chromosoom in de kern, hieruit ontwikkelt zich een jongetje (XY).

Eeneiige tweeling 1 eicel + 1 spermacel. Zijn genetisch zo goed als identiek. Ontstaan uit 1 eicel, die zich deelt in meerdere cellen die later uit elkaar gaan.

Twee-eiige tweeling Dubbele bevruchting. Dubbele eisprong, dus 2 eicellen in de eileiders tijdens de vruchtbare periode Kunnen van het verschillende geslacht zijn. Zijn eigenlijk gewoon 2 broertjes/zusjes die op het zelfde tijdstip verwekt worden. 2x een eicel en 2x spermacel

Geslachtschromosomen in lichaamscellen van een man

Geslachtschromosomen in lichaamscellen van een vrouw

Fenotype en genotype Chromosomen zijn opgebouwd uit genen. Een gen, ook wel een erffactor genoemd, bevat de informatie voor één erfelijke eigenschap. Genotype: de verzameling genen in een cel. Fenotype: alle uiterlijke waarneembare kenmerken van een individu. Het fenotype wordt bepaald door het genotype en door milieufactoren. Eigenschappen die in je genotype zitten zijn erfelijke eigenschappen. Bijvoorbeeld de kleur ogen. Deze eigenschappen heb je van je ouders geërfd. Andere eigenschappen zijn aangeleerd of zijn ontstaan door omgevingsfactoren, bijvoorbeeld tatoeages. Eeneiige tweeling

Dominante en recessieve genen 2 genen; één van vader en één van moeder, van twee chromosomen bepalen één eigenschap in de lichaamscel. Deze genen zijn genen paren en zitten op chromosomen paren. Deze genen kunnen allebei hetzelfde zijn of 2 verschillende. Bij twee verschillende genen, bijvoorbeeld blauw en bruine ogen, bepaald het dominante gen het fenotype. Een dominant gen is een gen dat altijd! tot uiting komt in een fenotype. Een recessief gen komt alleen tot uiting(uiterlijk) wanneer er geen dominant gen aanwezig is. Dus als allebei ouders blauwe ogen hebben.

A = Cel B = Celkern C = Chromosomenpaar D = Twee genen E = Een stuk DNA

Groei en ontwikkeling Ontwikkeling: verandering van vorm Levenscyclus is de stadia van het leven van één organisme Twee vormen ontwikkeling: Volledige metamorfose/gedaanteverwisseling Onvolledige metamorfose

Volledige metamorfose Bijvoorbeeld: vlinder, kever Begrippen: ei, rups, larve, pop

Onvolledige metamorfose Bijvoorbeeld sprinkhaan

Levenscyclus kikker Begrippen; Eieren  dril Kikkervisje Van kieuwen naar longen

Levenscyclus van de mens Levensfasen van de mens

Verzorging bij vogels Eieren uitbroeden; warmte geven Broedzorg; zorgen voor de jongen in het nest Nestblijvers; komen kaal en hulpeloos uit het ei en blijven voor een aantal weken in het nest Nestvlieders; komen met veren en al ziende uit het ei en kunnen daardoor heel snel het nest verlaten. Vooral vogels die op de grond leven.

Verzorging van de mens en zoogdieren Zuigeling; wanneer het jong nog bij de moeder drinkt Ouderzorg; zorgen voor het jong Ongeveer 18 jaar bij de mens Ongeveer 2 jaar bij leeuwen