O42 M42 Scheikunde.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Inleiding in de RedOx chemie
Advertisements

Sectie scheikunde – College Den Hulster - Venlo
Klik nu op de titel van dia 2 om verder te gaan
Bouw van zuivere stoffen
Zoutreacties.
De theorie van Brønsted
Klas 4. Oplosbaarheid Tabel 45 g = goed oplosbaar. m = matig oplosbaar s = slecht oplosbaar Oplosbaar  splitst in ionen Niet oplosbaar  blijft een vaste.
Zouten.
Reacties waarbij elementen betrokken zijn
Magnesiumbromide Natriumfosfaat suiker MgBr2  Mg Br-
Zuivere stoffen en mengsels
Klinische Chemie Leereenheid 4 Evelien Zonneveld 15 december 2005.
§5.2 - Neerslagreacties.
7 Reacties met elektronenoverdracht
Zouten in water.
Hoofdstuk 4 Moleculaire stoffen
Hoofdstuk 4 Zouten.
Hoofdstuk 2 Moleculaire Stoffen
Zuren en Basen Introductie Klas 5.
2.6 Welke stoffen lossen op in water?
Zuren en basen Zure stoffen kennen we allemaal: azijn of citroen
Zuren en basen Zure stoffen kennen we allemaal: azijn of citroen
H4 Zouten.
Verbindingen Klas 4.
De Mol 2 4 Havo-VWO.
Toepassen van neerslag
Introductie Zouten klas 4.
Examentraining Havo 5.
Reacties waarbij elementen betrokken zijn
Hoofdstuk 4 Zouten.
5 VWO Hst 8 – zuren en basen.
mineralen: atoombouw 1 Mineralen
5 VWO Hst 8 – zuren en basen.
Een zout herkennen 4GT Nask2 Hoofdstuk 5.5.
Zuur-base reacties 4GT Nask2 Hoofdstuk 6.4.
Zoutformules bedenken
Sectie scheikunde – College Den Hulster - Venlo
Sectie scheikunde – College Den Hulster - Venlo
Berekeningen aan zuren en basen
Scheikunde leerjaar 2.
Hoe maak je een formule van een zout.
Scheikunde Chemie overal Week 1
Marc Bremer Scheikunde Marc Bremer
Hoofdstuk 3 Stoffen en reacties
Bindingen Waterstof H : H Natriumchloride Na+ Cl- Na+ :Cl Waterstofchloride δ + δ - H : Cl atoombinding ionbinding polaire atoombinding dipoolmolecuul.
Stappenplan neerslagreacties
Chemische bindingen Kelly van Helden.
Scheikunde 4 Atoombouw Kelly van Helden.
4.4.Doorstroom Scheikunde H 1
Scheikunde 4 W&L.
Bindingstypen en eigenschappen van stoffen
Nova Scheikunde VWO hoofdstuk 1
Hoofdstuk 3 Kelly van Helden.
Zuur base reactie Zo doe je dat
HOOFDSTUK 6 ZUREN EN BASEN
HOOFDSTUK 1 STOFFEN.
8.4 Moleculen en atomen Praktikum 36: Vragen:
Scheikunde Chemie overal
Bindingen Waterstof H : H Natriumchloride Na+ Cl- Na+ :Cl- Waterstofchloride δ + δ - H : Cl atoombinding ionbinding polaire atoombinding dipoolmolecuul.
Ion aantonen Welk zout zit in het potje
Milieu Jaar 1 Periode 3.
Scheikunde leerjaar 2.
Scheikunde Chemie overal
Doorstroom Scheikunde les 1
Zouten en water Tutor voor de vierde klassen
Zouten 6.3.
Zouten 6.4.
Zouten Combinatie metaal + niet metaal Ionen Bv Natriumchloride
Hier links zie je een overzicht van alle dia’s met hun titels Als je naar de volgende (of een andere dia) wil klik je op de titel Klik nu nogmaals hier!!
Transcript van de presentatie:

O42 M42 Scheikunde

Planning Tot aan herfstvakantie: Molecuulformules en structuurformules Verhoudingsformules Zuren en basen Zouten

Molecuulformules en structuurformules

Molecuulformule 2 C2H6O Coëfficiënt: Geeft het aantal moleculen aan Index: Geeft het aantal atomen dat in het molecuul voorkomt aan 2 moleculen ethanol

Elementen Fientje Cliedert Bruine Inkt Op Haar Neus Fluor (F), Chloor (Cl), Broom (Br), Jood (I), Zuurstof (O), Waterstof (H), Stikstof (N) Twee atomige elementen

Structuurformule Een structuurformule is een tekening van een molecuul. Ruimtelijke structuur: hierbij kun je de hoeken en verbindingen goed zien. Eenvoudiger is de structuurformule: deze zijn gemakkelijker te tekenen. Ethanol H-atomen worden voor het gemak vaak weggelaten.

Verhoudingsformule Wordt gebruikt bij zouten Ionrooster Positieve en negatieve ionen wisselen elkaar af. Welke horen bij elkaar? Geen moleculen!!! Ionen komen voor in een bepaalde verhouding Verhoudingsformule!!!!

Keukenzout Bestaat uit Na+ en Cl- ionen in een verhouding van 1:1 Verhoudingsformule is dus NaCl Hoe zit het met Mg en S ionen? En met Mg en Cl ionen?

Schema

Valenties van metalen Uitzondering: Metaal valentie Na, K, Ag (1) + Mg, Ba, Ca, Zn, Ni 2+ Al, Cr, Au 3+ Fe 2+ en 3+ Cu, Hg 1+ en 2+ Pb, Sn 2+ en 4+ Uitzondering: Waterstof (enige niet metaal) positieve valentie: H+

Valenties niet metalen Niet-metaal Valentie F, Cl, Br, I (1) - O, S 2- N, P 3-

Kruisregel Valentie van het ene ion wordt index van het andere ion en omgekeerd! VB: A3+: valentie ion A = 3+, dus index B = 3 B2-: valentie ion B = 2+, dus index A= 2 Formule is dan: A2B3 Wanneer je formule kan vereenvoudigen moet je dat doen!! A2B2  AB

Zuren en basen

Zuren en Basen Zure oplossingen hebben een zure smaak Een verdunde zure oplossing is een zure oplossing die met water extra verdund is Zure oplossingen bevatten altijd H+ ionen Niet opgeloste zuren zijn moleculaire stoffen

pH Van 1 tot 14 Wat is pH 1? Wat is pH 14? Wat is pH 7?

pH-indicator Een stof waarmee je de zuurgraad (pH) kunt aantonen.

Het meten van de pH-waarde Het meten van de pH-waarde kan op verschillende manieren: Lakmoespapier  pH indicator Rood = zuur; blauw =base Universeel pH papier Elektronische pH meter

Andere indicatoren

pH Waarde De pH waarde wordt bepaald door de hoeveelheid H+ en OH- ionen die in de oplossing aanwezig zijn

huiswerk Alle opdrachten hoofdstuk formules

Week 6 Kelly van Helden

Planning Huiswerk nakijken Hoofdstuk zuren Huiswerk maken

Meerkeuze vragen hoofdstuk 4 D 9. B D 10. B A 11. B D 12. B B 13. A C 14. C D 15. B D 16. D

Open vragen hoofdstuk 4 2:3 3+ en 2- Al 3+ en Al Een aluminiumion heeft de lading 3+. Een aluminiumatoom is neutraal. Er moeten dus 3 E opgenomen worden.

Vraag 2 1:1 1+ In beide gevallen door 8 ionen Cesiumchloride is een zout. Het is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. Tussen deze ionen bestaan sterke ionbindingen

Vraag 3 K+ F- Kaliumfluoride Na+ Br - Natriumbromide Cu2+ (Cl-)2 Koper(II)chloride Mg2+ S2- Magnesiumsulfide Al3+ (F-)3 aluminiumtrifluoride

Vraag 4 Ag+ en Cl- Na+ en Br - Ca2+ en S2- 1:1 en 1:2 Ionbindingen ionenrooster

Vraag 5 Vraag 6

Vraag 7

Vraag 8 t/m 11 8. a. HCl b. NH3 9. Cu2O 10. (ClO-) 11. Zwaveltrioxide

Zuren en basen

Zuren en Basen Zure oplossingen bevatten altijd H+ ionen Niet opgeloste zuren zijn moleculaire stoffen

pH Van 1 tot 14 Wat is pH 1? Wat is pH 14? Wat is pH 7?

pH Waarde De pH waarde wordt bepaald door de hoeveelheid H+ en OH- ionen die in de oplossing aanwezig zijn

Zoutzuuroplossing HCl (g) + H2O (l)  H3O+ (aq) + Cl- (aq) De oplossing die ontstaat wordt een zoutzuuroplossing genoemd. Waterstofchloride staat een waterstof-proton af aan water. We noemen waterstofchloride daarom een zuur.

Ammoniak NH3 (aq) + H2O (l)  NH4+ (aq) + OH- (aq) Ammoniak neemt een waterstof-proton op van water. We noemen ammoniak daarom een base.

Zuren en basen Zuren zijn stoffen, die zuur smaken en bij oplossen in water H+ ionen afstaan. Basen zijn stoffen, die zeepachtig smaken en bij oplossen in water H+ ionen kunnen opnemen, waardoor OH- ionen ontstaan.

Sterke en zwakke zuren Zoutzuur noemen we een sterk zuur. Een sterk zuur splits volledig in ionen Azijnzuur is een zwak zuur. In water splits maar een aantal moleculen in ionen Hoe meer H+ ionen er in een oplossing aanwezig zijn, hoe lager de pH

Sterke en zwakke zuren/basen Ook bij de basen onderscheiden we sterke en zwakke basen  ammoniak is een zwakke base

Opdracht Zuren en Basen Beschrijving Term Een zuur dat in water al zijn H+ ionen afgeeft sterk zuur Kleurstof die van kleur verandert als de pH verandert pH-indicator Een base die in water niet al zijn OH- ionen afstaat zwakke base Eenheid waarmee de zuurgraad van een oplossing wordt aangeduid pH

Rekenen met de pH [H+] = 10-pH mol/liter [H+] betekend H+ ionenconcentratie Als de pH van een oplossing 4 is dan: [H+] = 10-4 = 0,0001 mol/liter

Rekenen met de pH Als je de pH wilt weten: Gegeven is: [H+]= 0,045 mol/liter pH = -log[H+] pH = -log(0,045) = 1,35 De pH is dus 1,35

ionisatievergelijking van zuren Zuren splitsen in ionen wanneer opgelost in water Zuur is een protonendonor Zuur is dan geïoniseerd H+ ionen en zuurrest ion

ionisatievergelijking HNO3 (l)  H+ (aq) + NO3- (aq) Voor pijl het molecuul van het zuur Na de pijl de ionen van waterstof (H+) en het zuurrest ion. H2SO4 (l)  2H+ (aq) + SO42- (aq)

Naamgeving zuurrest ionen

Gedeeltelijke splitsing CO2 + H2O H2CO3 H2CO3 2H+ + CO32- (zwak zuur) In 1 keer CO2 (g) + H2O (l) 2H+(aq)+ CO32-(aq) Bij zwakke zuren gaat het trapsgewijs HCO3-

Ionisatievergelijkingen van basen Metalen oplossen: Metaalionen, OH- ionen en H2 gas

Sterk of zwak?? In het algemeen kunnen we zeggen: basen gevormd van de metalen uit de eerste en tweede groep van het periodiek systeem zijn sterk Alle andere zijn zwak

Neutralisatiereacties Een zuur en base samen voegen

Maken Meerkeuze vragen Open vragen 1 t/m 27 1 t/m 13, 15 t/m 22 en 24 en 25

Week 7 Scheikunde Kelly van Helden

Vandaag Nakijken huiswerk zouten Huiswerk maken

Nakijken meerkeuze vragen 2. D 3. C 4. A A 7. D 8. A B 11. B 12. B 13. A 14. A 15. A 16. C 17. C 18. D 19. D 20. D 21. A 22. C 23. B 24. C 25. A 26. A 27. A

Open vragen Indicator is een stof die door kleurverandering aangeeft of een oplossing zuur of basisch is. Moleculen H+ ionen Zuur Geel en bij neutraal geel/groen Universeel papier is nauwkeuriger

7. a. 0,1 mol/L 8. a. 1,3 b. 3,16*10-4 mol/L b. 1,47 c. 3,16*10-7 mol/L c. 2,22 d. 2*10-5 mol/L d. 4,29 e. 5,57*10-2 mol/L e. 2,91 9. NaCl is geen zuur dus gebeurd er niets 10. I 11. II

Open vragen 12. 4 NO2 + 2H2O + O2  4HNO3 15. CO2 (g) +H2O (l) <--> 2H+(aq)+CO32-(aq) 16. Temperatuur stijging doordat de warmte uitstraling van de aarde wordt tegengehouden

17. Smelten van ijs bij de polen 18. a. Mg(OH)2 c. Al(OH)3 b. Na2O d 17.Smelten van ijs bij de polen 18. a. Mg(OH)2 c. Al(OH)3 b. Na2O d. BaO 19. pH wordt lager 20 a. 2 Mg (s) + O2 (g)  2 MgO (s) b. MgO  Mg2+ + O2- (= een base dus kleurt rood lakmoes blauw) 21. a. niets b. pH stijgt dus wordt minder zuur. 22. MgCO3 (s) + 2H+ (aq)  Mg2+ (aq) + H2O (l) + CO2 (g)

24 a. Kleiner dan 7 b. Water c. Geel d. H+ (aq) + OH- (aq)  H2O (l) e 24 a. Kleiner dan 7 b. Water c. Geel d. H+ (aq) + OH- (aq)  H2O (l) e. CaCO3 (s) + 2H+ (aq)  Ca2+ (aq) + H2O (l) + CO2 (g) f. CO32- g. CO2 h. zal gedeeltelijk oplossen in de zure regen. 25. Carbonaatdeeltjes CO32-

Zouten Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen Zouten kunnen ontstaan wanneer zuren en basen met elkaar in aanraking komen Voorbeelden: Natriumchloride, oftewel keukenzout Calciumfosfaat, bijvoorbeeld in botten en tanden Gesteenten, bijvoorbeeld marmer Zand en klei

Vaak andere namen: Scheikundige naam Gewone (triviale) naam Natriumchloride Keukenzout Calciumcarbonaat Calciet Natriumcarbonaat Soda Calciumoxide ongebluste kalk IJzer(III)oxide Hematiet Calciumsulfaat Gips

Opdracht 5 Gewone (triviale) naam Scheikundige naam Bruinsteen mangaan(IV)oxide Calciet calciumcarbonaat Caustic soda natriumhydroxide Soda natriumcarbonaatdecahydraat Chilisalpeter (kunstmest) natriumnitraat Landbouwkalk Gips calciumsulfaat-dihydraat Helse steen zilver(I)nitraat Marmer Keukenzout natriumchloride Ongebluste kalk calciumoxide Zuiveringszout natriumwaterstofcarbonaat Vlugzout ammoniumcarbonaat

7.2 Namen van zouten Eerst metaal dan niet metaal Natriumchloride Natriumfluoride Natriumbromide Natriumjodide Natriumsulfide natriumoxide

7.3 verhoudingsformules Kaliumnitraat: Kalium 1+ Nitraat 1- Dus KNO3 (= een verhoudingsformule!!) Het zelfde als bij de zuren!!

Let op!!! Calciumfosfaat: Calcium 2+ Fosfaat 3- Dus: Ca3(PO4)2 Denk ook aan vereenvoudigen: Mg2+ S2- dus MgS

7.4 oplosbaarheid Water is het meest gebruikte oplosmiddel Of het zout oplost hangt af van: Grootte van ion Grootte van ladingen van ionen Polariteit van water Temperatuur van water

Dipool en waterstofbruggen

Welke stoffen lossen op In water lossen stoffen op die de waterstofbruggen kunnen verbreken De meeste moleculen waarin -OH of -NH groepen zitten zullen dus oplossen in water Oplosbaarheid: de maximale hoeveelheid van een stof die in een bepaald volume van een oplosmiddel bij een bepaalde temperatuur op kan lossen

Polair De atoombinding in een dipoolmolecuul tussen 2 verschillende soorten atomen wordt een polaire binding genoemd

Hoe lost een zout op? http://www.youtube.com/watch?v=EBfGcTAJF4o&feature=related

7.5 Emulsie en Emulgator Water en olie Twee vloeistoffen Eigeel eiwitten Twee vloeistoffen

Suspensie Vaste stof in een vloeistof

(echte) oplossing Gemengd met een vloeistof Helder

Verzadigde oplossing Maximale hoeveelheid opgelost Wanneer je meer toevoegt heb je neerslag

Onverzadigde oplossing Nog niet de maximale hoeveelheid in opgelost

7.6 oplossen van zouten

7.7 temperatuur en oplosbaarheid Wanneer de temperatuur stijgt zal meer oplossen Wanneer temperatuur zakt zal een gedeelte uitzakken

Tabel aflezen

7.8 Hydrofiel/hydrofoob Hydro = water Fiel = houden van Foob = vrezen Hydrofiel = houdt van water Lost dus makkelijk op in water (zout) Hydrofoob = Houdt niet van water Lost dus niet makkelijk op in water (Olie)

7.9 kristalwater

7.10 Hardheid De hoeveelheid kalk opgelost in water In hard water veel kalk opgelost In zacht water weinig kalk opgelost Bij verhitten slaat kalk neer In graden Duitse hardheid (°dH) 1°dH = 7,1 mg calcium per liter water

7.11 Zepen Kop en staart principe Kop is polair en staart is apolair Kop is COO groep Staart is koolstofketen

Huiswerk Alle vragen hoofdstuk 7

Nakijken zouten C 10. A 19. A D 11. D 20. A D 12. C 21. D C 13. D 22. A A 14. C 23. A B 15. A B 16. B C 17. C B 18. B