Nieuw Nederlands 2vwo Hoofdstuk 2 @RowanDuits
Beeldspraak Vergelijking: Object (o) Beeld (b) >Object is werkelijkheid >Beeld is figuurlijk gebruik VB: De inbreker ging er als een haas vandoor. De inbreker= het object (werkelijkheid) Een haas=de inbreker, het beeld (figuurlijk gebruik)
Beeldspraak Metafoor: Het object = het beeld (b) VB: Zaterdag moet je je zwijnenstal eens opruimen! Zwijnenstal>rommelige kamer= het beeld Personificatie: Levenloos ding > levend De auto pufte en kreunde.
E|I|N|D|E