Mm, lekker warm en veilig hang ik aan moeders takken. Het is hier zo fijn, zo gezellig. Mijn vrienden de dieren komen langs. Ze eten en rusten uit. Het leven is goed hier. Samen met mijn familie. Samen met mijn vrienden, nooit alleen.
Help, de wind! Ik wil niet loslaten, ik wil hier blijven. Maar de wind rukt me weg. Weg van mijn familie. Weg van mijn vrienden. De wind duwt me, draait me in het rond. Ik ben zo duizelig. Waar is het bos? Ik ben het kwijt! Help, waar ga ik heen?
Ver onder me zie ik groepjes bomen, weilanden en rivieren, met hier en daar een huis. Steeds meer gebouwen kom ik tegen. Waar is al het groen gebleven? Oh jee, ik val! Maar waar ben ik nu?
Ik lig op een tegel op een plein. Hier kan ik niet leven, steen is niet fijn. Een kind raapt me op “Kijk, een zaadje!” “Dat moet in de grond”, zegt een ander. “Anders kan het niet leven en dat is zielig.” Ze stoppen me naast het plein in de grond. Ik ben moe van de hele reis. Ik mis het bos, ik wil hier weg! Maar dat kan niet, ik moet nu hier leven.
Mm, de aarde is lekker nat. Ik heb dorst en drink wat water. Ah, dat voelt goed! Ik krijg wortels. Ik word steeds groter en sterker. Eindelijk kom ik boven de grond. Heerlijk om de zon te voelen. Ik eet en drink steeds meer. Ik groei en ik bloei. Maar alleen, zonder familie en vrienden.