Passé composé
Qu’est-ce que c’est?? De passé composé is de verleden tijd. In het Nederlands heet het de VTT (voltooid tegenwoordige tijd) Net als in het Nederlands gebruik je de hulpwerkwoorden HEBBEN en ZIJN. Dat zijn dus : AVOIR en ÊTRE. Verder heb je ook nog een VOLTOOID DEELWOORD nodig.
Passé composé = avoir of être + deelwoord
Het voltooid deelwoord
je krijgt dan dus: passé composé: met être + volt. deelwoord op é met être + volt. deelwoord onregelmatig met avoir + volt. deelwoord op é met avoir + volt. deelwoord onregelmatig
met AVOIR neem het werkwoord avoir + voltooid deelwoord parlé
AVOIR + VOLTOOID DEELWOORD HET VOLTOOID DEELWOORD KAN REGELMATIG ZIJN OF ONREGELMATIG Regelmatig op ER parler = praten Onregelmatig prendre = nemen, pakken J’ai parlé Tu as parlé Il a parlé Nous avons parlé Vous avez parlé Ils ont parlé J’ai pris Tu as pris Il a pris Nous avons pris Vous avez pris Ils ont pris
met ÊTRE neem het werkwoord ÊTRE + voltooid deelwoord Je suis tu es il est elle est on est nous sommes vous êtes ils sont elles sont allé(e) allé allée allé(e)(s) allé(e)s allés allées
ÊTRE + VOLTOOID DEELWOORD HET VOLTOOID DEELWOORD KAN REGELMATIG ZIJN OF ONREGELMATIG Regelmatig op ER rester = blijven Onregelmatig venir = komen Je suis resté(e) Tu es resté(e) Il est resté Elle est restée Nous sommes resté(e)s Vous êtes resté(e)(s) Ils sont restés Elles sont restées Je suis venu(e) Tu es venu(e) Il est venu Elle est venue Nous sommes venu(e)s Vous êtes venu(e)(s) Ils sont venus Elles sont venues
Verschillen AVOIR & ÊTRE parler met avoir aller met être j’ai tu as il a elle a on a nous avons vous avez ils ont elles on parlé je suis tu es il est elle est on est nous sommes vous êtes ils sont elles sont allé(e) allé allée allé(e)(s) allé(e)s allés allées
Verschillen met avoir en être Natuurlijk gebruik je bij avoir het rijtje van avoir en bij être het rijtje van être. Maar….. het voltooid deelwoord bij een werkwoord met avoir BLIJFT HETZELFDE. Het voltooid deelwoord bij een werkwoord met être : KRIJGT ALLEMAAL EETJES EN ESJES. HELP !!!
Donc…. (dus) hulpwerkwoord: avoir hulpwerkwoord: être Voltooid deelwoord blijft hetzelfde. Il a parlé Elle a parlé Nous avons parlé Voltooid deelwoord blijft niet hetzelfde. Il est resté Elle est restée Nous sommes resté(e)s
Wanneer gebruik je être? Bijna altijd als je in het Nederlands ook het werkwoord ‘zijn’ gebruikt. BEHALVE….. Het werkwoord ÊTRE zelf (en nog een paar) être (zijn) j’ai été - ik heb geweest commencer (beginnen) j’ai commencé - ik heb begonnen changer (veranderen) j’ai changé - ik heb veranderd réussir (slagen) j’ai réussi - ik heb geslaagd finir (ophouden) j’ai fini - ik heb opgehouden
QUIZZZZ....
1. Welke hulpwerkwoorden heb je nodig voor de passé composé ? a. aller en avoir b. avoir en être c. prendre en rester d. être en aller antwoord: b – être en avoir (zijn en hebben)
Wat gebeurt er met het voltooid deelwoord als je AVOIR gebruikt? a. Dan krijg je extra eetjes en esjes bij vrouwelijk en meervoud. b. Dan verandert het onderwerp. c. Dan blijft het voltooid deelwoord hetzelfde. d. Dan gebruik je een werkwoord dat een beweging uitdrukt.
Antwoord Het antwoord is: C) Dan blijft het voltooid deelwoord hetzelfde.
meer vragen volgen…. Vous avez compris le passé passé ? laterrrrr (hebben jullie alles begrepen?)