Aquatische Ecologie werkcollege multiple choice vragen 2 vraagstukken

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Deeltjesmodel oplossingen.
Advertisements

Geologie blz
§6 Begin Holoceen Kenmerkend voor de laatste jaar is dat de temperatuur weer stijgt. Je kent inmiddels het gevolg => stijging van de zeespiegel.
Transport en Infrastructuur
CHEMISCH EVENWICHT.
Soorten evenwichten 5 Havo.
Hoe te beginnen? Waarom? Waarom niet? Ervaringen van onze leden!
Estuaria.
Kustvormen.
Par. 2 Landschappen in beweging
Bij H2 §4.1 en § 4.3 landschappen NL.
Bron afbeelding: Mieke Eggermont
Hoofdstuk 3 Klimaat en landschapszones
§ 1.2 Veranderend weer en klimaat
5 havo, H2 (ex.opdrachten) December 2010
2.3 systeem aarde.
Zuid oost azie Natuurrampen.
Gemaakt door Noah en Siddhart
Kenmerken van de aardse atmosfeer
Diffusie, osmose en plasmolyse.
fotosynthese Invloed van licht op planten
Ecologie VWO 5.
Wat beïnvloedt de lucht-
wiskunde als gereedschap voor fysica: in en rond onze atmosfeer
El Nino.
2.1 – Kennismaken met het Middellandse Zeegebied
Abiotische en biotische factoren
Planning: Maak opdracht 11 (5 min) Uitleg p1.2 deel 1 (15 min)
Basisboek BB 88: wereldecosystemen
Relaties in de natuur Planten produceren zuurstofgas
5 VWO Vrijdag 24 sept (les 11) Handout par. 12 en par. 13: Aanvullen en aantekeningen toevoegen Par. 13: “Bomen planten is het verplaatsen.
V5 Chemische evenwicht H11.
3.3 verschillen in klimaten
5.3 verschillen in klimaten
5.2 de aarde verandert van buitenaf
4.2 De natuur verandert het klimaat
Welkom bij de “Wateronderzoekers ateliers” De verschillende vormen van water Peter : Prof. Guy Gusman (ULB) Wateronderzoekers : Laurent, Manoël, Alex.
2.2: Meer kennis, meer voedsel
2.4: veranderend klimaat.
Module 2 Biosfeer Door: Camiel Koopmans, Max van Mulken, Martijn Hendrickx en Bram Thomassen.
waarom plaatsen we onze verwarming onder het raam?
H 2 Bronnen van energie.
Klimaat herkennen.
Floodcom lesworkshop Hoofdpresentatie les
De Kleine Nete Een virtuele excursie.
Presentatie van Daya, Félice en Linda
Voedselrelaties.
2 vmbo-T/havo 5 draagkracht, §2 en 3
Duurzame energie Biomassa.
13 Eten of gegeten worden!.
VWO 5 Boek: biologie voor jou Deel: VWO B2 deel 2
1 VWO Hoofdstuk 2 Klimaat § 8-10
Hoofdstuk 11: Ecostromen
ECOLOGIE.
3 vwo 3 Draagkracht : tussen hoop en vrees § 1-5
1 Thema 3 Mens en milieu B1 en B2.
Het Klimaat: Temperatuur, Luchtdruk, Wind en Neerslag
Ecologie Thema1.
Woordpuzzel Gebruikte symbolen Ga naar mijn volgende dia Ga naar mijn voorgaande dia Ik wil nog even mijn informatie raadplegen.
Vulkanen Mas, Omar.
ECOLOGIE.
Thema Biosfeer Paragraaf 2 HET BROEIKASEFFECT.
4 De wetenschap & het vraagstuk van het ontstaan van leven
12.4 Dissimilatie Dissimilatie is het afbreken van grotere moleculen in kleinere, waarbij energie vrijkomt en wordt vastgelegd in de vorm van ATP. Deze.
Ecologie' 17 .
VWO 5 Boek: biologie voor jou Deel: VWO B2 deel 2
413 – ECOLOGIE.
Transcript van de presentatie:

Aquatische Ecologie werkcollege 2010 17 multiple choice vragen 2 vraagstukken

1. Welke van de volgende uitspraken over de kritische diepte in een waterkolom is/zijn correct ? De netto productie van het plankton is gelijk aan nul op de kritische diepte De netto fotosynthetische snelheid is gelijk aan nul op de kritische diepte Chemosynthese en fotosynthese snelheden zijn gelijk op de kritische diepte Alle bovenstaande antwoorden Geen van bovenstaande antwoorden

2. Dode zones in een rivier zijn plaatsen waar enkel heterotrofe activiteit voorkomt worden gekenmerkt door een lage retentietijd produceren inocula voor het potamoplankton zijn geen van bovenstaande

3. In een estuarium is de netto beweging van water landinwaarts in de diepere waterlagen ter hoogte van de monding en zeewaarts in de bovenste waterlagen ter hoogte van de monding landinwaarts in de bovenste waterlagen in de meest landinwaartse zones en zeewaarts in diepere waterlagen ter hoogte van de monding landinwaarts in de bovenste waterlagen ter hoogte van de monding en zeewaarts in de bovenste waterlagen in de meest landinwaartse zones landinwaarts in diepere waterlagen in de meest landinwaartse zones en zeewaarts in diepere waterlagen ter hoogte van de monding

4. Het leven in water. Welke van deze uitspraken is/zijn juist ? Sphagnum mos draagt bij tot verzuring van het water door het onttrekken van Ca ionen uit het water en afgifte van protonen. De Protoctista zijn het best vertegenwoordigd in mariene milieus, slechts enkele fyla komen enkel in zoetwater voor. Benthische filtervoeders komen in rivieren voornamelijk voor in de benedenloop. Anadrome vissoorten hebben een goed osmoregulatorisch vermogen.

5. Stroomafwaarts van een bron van organische vervuiling in een rivier kunnen volgende veranderingen in het systeem verwacht worden een sterke stijging in de concentratie van nitraat, ammonium en fosfaat. een proliferatie van algen waardoor het zuurstofgehalte sterk toeneemt. een proliferatie van algen die dermate densiteiten bereikt dat door hun respiratie er zuurstoftekorten ontstaan. een dominantie van chironomiden in het benthos, gevolgd door een zone gedomineerd door Tubifex.

6. Het sediment van de diepzee is steeds rijk aan calciumcarbonaat is uitsluitend van biogene origine kan in samenstelling verschillen naargelang de productiviteit van de bovenliggende waterkolom is thv de abyssale vlakten maximaal één km dik

7. Zonatie op een rotskust wordt uitsluitend bepaald door de getijdenwerking is vooral een gevolg van competitie en aanpassing aan tijdelijke uitdroging wordt vooral bepaald door predatiedruk

8. Het Middellandse zeewater stroomt in de Atlantische oceaan langs het oppervlakte, tgv van zijn hoge temperatuur op 3000 m diepte, als gevolg van zijn hoge zoutgehalte er is geen netto uitstroom vanuit de Middellandse Zee op ongeveer 1000 m diepte en reikt tot aan de Canarische Eilanden

9. De hoge productiviteit van hydrothermale bronnen in de diepzee is het resultaat van de stabiliteit van het milieu waar voedsel gegarandeerd is de continue (ononderbroken) en brede verspreiding van hydrothermale bronnen langsheen mid-oceanische ruggen de hoge concentraties aan sulfide die een hoge bacteriële productiviteit onderhouden

10. Diepzeetroggen worden steeds gekenmerkt door een lage input van organisch materiaal een hoge biodiversiteit de aanwezigheid van een endemische fauna op hoger taxonomisch niveau de afwezigheid van krabben

11. Walviscarcassen in de diepzee zijn vooral aantrekkelijk voor mobiele aasetende vissen vertonen een hoge biodiversiteit van gespecialiseerde fauna vooral van kleine crustacea worden in verschillende stadia gekoloniseerd met als laatste stadium een bloei van chemo-autotrofe bacteriën

12. Wat hoort niet thuis in het rijtje ? Tengevolge El Niño stopt de upwelling van nutrientrijk water aan de kusten van Zuid-Amerika en Zuid-Afrika treden er verschuivingen in fytoplanktongemeenschappen op nemen de populaties van planktivore vissoorten toe nemen de densiteiten van garnalen toe

13. De zuurstofconcentratie in het hypolimnion van een dimictisch meer hangt in belangrijke mate af van de periode van stratifiëring sinds de meest recente volledige circulatie de duur van die laatste circulatie de fytoplanktonproductie ontgassing uit het hypolimnion verhouding volumes hypolimnion en fotische zone nog een ander belangrijk proces twee of meerdere van bovenstaande

14. De bodemtemperatuur in grote dimictische meren is vaak iets hoger dan in even diepe maar kleinere dimictische meren, omdat er meer diffusie van warmte doorheen de thermocline plaatsvindt de stratifiëring later in het voorjaar op gang komt zonne-energie dieper in de waterkolom kan doordringen wegens frictie langsheen het getilte oppervlak van de thermocline bij ontwikkeling van seiches twee of meerdere van bovenstaande

15. Ondiepe plassen zijn gevoeliger voor eutrofiëring dan diepe plassen omdat meer licht de bodem bereikt een groter oppervlak wordt ingenomen door waterplanten een groter aandeel van nutriënten in de voedselketen blijft gehouden grotere opwoeling de algenconsumptie verlaagt

16. Om verscheidene onderstaande redenen vertoont een gestratifieerd meer tijdens de zomer vaak dominantie van cyanobacteria, maar niet omdat ze minder appetijtelijk zijn voor dominante grazers ze meer efficiënt CO2 opnemen dan andere algen ze geen Si nodig hebben veel soorten N uit de atmosfeer kunnen halen hun dode cellen sneller afbreken twee van bovenstaande

17. In een meer gevuld met gelatine heeft het temperatuurprofiel de volgende algemene vorm: a) b) c) d) e) Geen van bovenstaande

Aquatische Ecologie werkcollege 2010 Oplossingen

1. Welke van de volgende uitspraken over de kritische diepte in een waterkolom is/zijn correct ? De netto productie van het plankton is gelijk aan nul op de kritische diepte De netto fotosynthetische snelheid is gelijk aan nul op de kritische diepte Chemosynthese en fotosynthese snelheden zijn gelijk op de kritische diepte Alle bovenstaande antwoorden Geen van bovenstaande antwoorden

1. Welke van de volgende uitspraken over de kritische diepte in een waterkolom is/zijn correct ? De netto productie van het plankton is gelijk aan nul op de kritische diepte De netto fotosynthetische snelheid is gelijk aan nul op de kritische diepte Chemosynthese en fotosynthese snelheden zijn gelijk op de kritische diepte Alle bovenstaande antwoorden Geen van bovenstaande antwoorden

2. Dode zones in een rivier zijn plaatsen waar enkel heterotrofe activiteit voorkomt worden gekenmerkt door een lage retentietijd produceren inocula voor het potamoplankton zijn geen van bovenstaande

2. Dode zones in een rivier zijn plaatsen waar enkel heterotrofe activiteit voorkomt worden gekenmerkt door een lage retentietijd produceren inocula voor het potamoplankton zijn geen van bovenstaande

3. In een estuarium is de netto beweging van water landinwaarts in de diepere waterlagen ter hoogte van de monding en zeewaarts in de bovenste waterlagen ter hoogte van de monding landinwaarts in de bovenste waterlagen in de meest landinwaartse zones en zeewaarts in diepere waterlagen ter hoogte van de monding landinwaarts in de bovenste waterlagen ter hoogte van de monding en zeewaarts in de bovenste waterlagen in de meest landinwaartse zones landinwaarts in diepere waterlagen in de meest landinwaartse zones en zeewaarts in diepere waterlagen ter hoogte van de monding

3. In een estuarium is de netto beweging van water landinwaarts in de diepere waterlagen ter hoogte van de monding en zeewaarts in de bovenste waterlagen ter hoogte van de monding landinwaarts in de bovenste waterlagen in de meest landinwaartse zones en zeewaarts in diepere waterlagen ter hoogte van de monding landinwaarts in de bovenste waterlagen ter hoogte van de monding en zeewaarts in de bovenste waterlagen in de meest landinwaartse zones landinwaarts in diepere waterlagen in de meest landinwaartse zones en zeewaarts in diepere waterlagen ter hoogte van de monding

4. Het leven in water. Welke van deze uitspraken is/zijn juist ? Sphagnum mos draagt bij tot verzuring van het water door het onttrekken van Ca ionen uit het water en afgifte van protonen. De Protoctista zijn het best vertegenwoordigd in mariene milieus, slechts enkele fyla komen enkel in zoetwater voor. Benthische filtervoeders komen in rivieren voornamelijk voor in de benedenloop. Anadrome vissoorten hebben een goed osmoregulatorisch vermogen.

4. Het leven in water. Welke van deze uitspraken is/zijn juist ? Sphagnum mos draagt bij tot verzuring van het water door het onttrekken van Ca ionen uit het water en afgifte van protonen De Protoctista zijn het best vertegenwoordigd in mariene milieus, slechts enkele fyla komen enkel in zoetwater voor Benthische filtervoeders komen in rivieren voornamelijk voor in de benedenloop Anadrome vissoorten hebben een goed osmoregulatorisch vermogen

5. Stroomafwaarts van een bron van organische vervuiling in een rivier kunnen volgende veranderingen in het systeem verwacht worden een sterke stijging in de concentratie van nitraat, ammonium en fosfaat. een proliferatie van algen waardoor het zuurstofgehalte sterk toeneemt. een proliferatie van algen die dermate densiteiten bereikt dat door hun respiratie er zuurstoftekorten ontstaan. een dominantie van chironomiden in het benthos, gevolgd door een zone gedomineerd door Tubifex.

5. Stroomafwaarts van een bron van organische vervuiling in een rivier kunnen volgende veranderingen in het systeem verwacht worden een sterke stijging in de concentratie van nitraat, ammonium en fosfaat Een proliferatie van algen waardoor het zuurstofgehalte sterk toeneemt Een proliferatie van algen die dermate densiteiten bereikt dat door hun respiratie er zuurstoftekorten ontstaan Een dominantie van chironomiden in het benthos, gevolgd door een zone gedomineerd door Tubifex

6. Het sediment van de diepzee is steeds rijk aan calciumcarbonaat is uitsluitend van biogene origine kan in samenstelling verschillen naargelang de productiviteit van de bovenliggende waterkolom is thv de abyssale vlakten maximaal één km dik

6. Het sediment van de diepzee is steeds rijk aan calciumcarbonaat is uitsluitend van biogene origine kan in samenstelling verschillen naargelang de productiviteit van de bovenliggende waterkolom is thv de abyssale vlakten maximaal één km dik

7. Zonatie op een rotskust wordt uitsluitend bepaald door de getijdenwerking is vooral een gevolg van competitie en aanpassing aan tijdelijke uitdroging wordt vooral bepaald door predatiedruk

7. Zonatie op een rotskust wordt uitsluitend bepaald door de getijdenwerking is vooral een gevolg van competitie en aanpassing aan tijdelijke uitdroging Wordt vooral bepaald door predatiedruk

8. Het Middellandse zeewater stroomt in de Atlantische oceaan langs het oppervlakte, tgv van zijn hoge temperatuur op 3000 m diepte, als gevolg van zijn hoge zoutgehalte er is geen netto uitstroom vanuit de Middellandse Zee op ongeveer 1000 m diepte en reikt tot aan de Canarische Eilanden

8. Het Middellandse zeewater stroomt in de Atlantische oceaan langs het oppervlakte, tgv van zijn hoge temperatuur op 3000 m diepte, als gevolg van zijn hoge zoutgehalte er is geen netto uitstroom vanuit de Middellandse Zee op ongeveer 1000 m diepte en reikt tot aan de Canarische Eilanden

9. De hoge productiviteit van hydrothermale bronnen in de diepzee is het resultaat van de stabiliteit van het milieu waar voedsel gegarandeerd is de continue (ononderbroken) en brede verspreiding van hydrothermale bronnen langsheen mid-oceanische ruggen de hoge concentraties aan sulfide die een hoge bacteriële productiviteit onderhouden

9. De hoge productiviteit van hydrothermale bronnen in de diepzee is het resultaat van de stabiliteit van het milieu waar voedsel gegarandeerd is de continue (ononderbroken) en brede verspreiding van hydrothermale bronnen langsheen mid-oceanische ruggen de hoge concentraties aan sulfide die een hoge bacteriële productiviteit onderhouden

10. Diepzeetroggen worden steeds gekenmerkt door een lage input van organisch materiaal een hoge biodiversiteit de aanwezigheid van een endemische fauna op hoger taxonomisch niveau de afwezigheid van krabben

10. Diepzeetroggen worden steeds gekenmerkt door een lage input van organisch materiaal een hoge biodiversiteit de aanwezigheid van een endemische fauna op hoger taxonomisch niveau de afwezigheid van krabben

11. Walviscarcassen in de diepzee zijn vooral aantrekkelijk voor mobiele aasetende vissen vertonen een hoge biodiversiteit van gespecialiseerde fauna vooral van kleine crustacea worden in verschillende stadia gekoloniseerd met als laatste stadium een bloei van chemo-autotrofe bacteriën

11. Walviscarcassen in de diepzee zijn vooral aantrekkelijk voor mobiele aasetende vissen vertonen een hoge biodiversiteit van gespecialiseerde fauna vooral van kleine crustacea worden in verschillende stadia gekoloniseerd met als laatste stadium een bloei van chemo-autotrofe bacteriën

12. Wat hoort niet thuis in het rijtje ? Tengevolge El Niño stopt de upwelling van nutrientrijk water aan de kusten van Zuid-Amerika en Zuid-Afrika treden er verschuivingen in fytoplanktongemeenschappen op nemen de populaties van planktivore vissoorten toe nemen de densiteiten van garnalen toe

12. Wat hoort niet thuis in het rijtje ? Tengevolge El Niño stopt de upwelling van nutrientrijk water aan de kusten van Zuid-Amerika en Zuid-Afrika treden er verschuivingen in fytoplanktongemeenschappen op nemen de populaties van planktivore vissoorten toe nemen de densiteiten van garnalen toe

13. De zuurstofconcentratie in het hypolimnion van een dimictisch meer hangt in belangrijke mate af van de periode van stratifiëring sinds de meest recente volledige circulatie de duur van die laatste circulatie de phytoplanktonproductie ontgassing uit het hypolimnion verhouding volumes hypolimnion en fotische zone nog een ander belangrijk proces twee of meerdere van bovenstaande

13. De zuurstofconcentratie in het hypolimnion van een dimictisch meer hangt in belangrijke mate af van de periode van stratifiëring sinds de meest recente volledige circulatie de duur van die laatste circulatie de phytoplanktonproductie ontgassing uit het hypolimnion verhouding volumes hypolimnion en fotische zone nog een ander belangrijk proces twee of meerdere van bovenstaande

14. De bodemtemperatuur in grote dimictische meren is vaak iets hoger dan in even diepe maar kleinere dimictische meren, omdat er meer diffusie van warmte doorheen de thermocline plaatsvindt de stratifiëring later in het voorjaar op gang komt zonne-energie dieper in de waterkolom kan doordringen wegens frictie langsheen het getilte oppervlak van de thermocline bij ontwikkeling van seiches twee of meerdere van bovenstaande

14. De bodemtemperatuur in grote dimictische meren is vaak iets hoger dan in even diepe maar kleinere dimictische meren, omdat er meer diffusie van warmte doorheen de thermocline plaatsvindt de stratifiëring later in het voorjaar op gang komt zonne-energie dieper in de waterkolom kan doordringen wegens frictie langsheen het getilte oppervlak van de thermocline bij ontwikkeling van seiches twee of meerdere van bovenstaande

15. Ondiepe plassen zijn gevoeliger voor eutrofiëring dan diepe plassen omdat meer licht de bodem bereikt een groter oppervlak wordt ingenomen door waterplanten een groter aandeel van nutriënten in de voedselketen blijft gehouden grotere opwoeling de algenconsumptie verlaagt

15. Ondiepe plassen zijn gevoeliger voor eutrofiëring dan diepe plassen omdat meer licht de bodem bereikt een groter oppervlak wordt ingenomen door waterplanten een groter aandeel van nutriënten in de voedselketen blijft gehouden grotere opwoeling de algenconsumptie verlaagt

16. Om verscheidene onderstaande redenen vertoont een gestratifieerd meer tijdens de zomer vaak dominantie van cyanobacteria, maar niet omdat ze minder appetijtelijk zijn voor dominante grazers ze efficiënter CO2 opnemen dan andere algen ze geen Si nodig hebben veel soorten N uit de atmosfeer kunnen halen hun dode cellen sneller afbreken twee van bovenstaande

16. Om verscheidene onderstaande redenen vertoont een gestratifieerd meer tijdens de zomer vaak dominantie van cyanobacteria, maar niet omdat ze minder appetijtelijk zijn voor dominante grazers ze efficiënter CO2 opnemen dan andere algen ze geen Si nodig hebben veel soorten N uit de atmosfeer kunnen halen hun dode cellen sneller afbreken twee van bovenstaande

17. In een meer gevuld met gelatine heeft het temperatuurprofiel de volgende algemene vorm: a) b) c) d) e) Geen van bovenstaande

17. In een meer gevuld met gelatine heeft het temperatuurprofiel de volgende algemene vorm: a) b) c) d) e) Geen van bovenstaande

Vraagstuk Stel je wil een experiment opzetten ivm de invloed van grootte-selectieve vispredatie op de levenscyclus-strategie van zooplankton. Je moet er dus voor zorgen dat er wel enig effect van die predatie merkbaar is, maar dat de zooplanktonpopulatie niet meteen wordt opgegeten maar zich in stand kan houden; daarvoor moet een min of meer natuurlijke predatie-intensiteit van ~10% van het zooplankton per dag worden nagestreefd. Als je daarbij ook gebruik maakt van een typisch natuurlijke zooplankton-densiteit van 100 ind./liter, hoeveel vissen van a) 4 cm of b) 10 cm lichaamslengte kan je maximaal toevoegen aan 1) een mesocosm van 1 m3 of 2) de vijver in de Plantentuin (ongeveer 50x20x1 m) zodat de zooplanktonpopulatie het minstens één generatie (tien dagen) uithoudt ? Het aantal zooplankters N dat een zooplanktivore vis met lichaamslengte L dagelijks eet is N = 100*L3

Vraagstuk oplossing De mesocosm van 1 m3 bevat 100.000 zooplankters, waarvan er maximaal 10.000 per dag mogen worden opgegeten. Een visje van 4 cm eet 100*43 = 6400 zooplankters per dag, een vis van 10 cm eet er 100*103 = 100.000 per dag. De vijver van de Plantentuin (1000 m3) bevat 100.000.000 zooplankters, waarvan er 10.000.000 per dag mogen worden opgegeten. De vijver heeft dus een draagkracht voor ~1560 ‘stekelbaarsjes’, of 100 ‘rietvoornen’. Merk op dat de ‘natuurlijke’ predatie-intensiteit, maw de intensiteit die de vis-zooplankton relatie stabiel houdt, sterk afhankelijk is van de verhouding tussen reproduktie en mortaliteit van het zooplankton. Een realistische berekening vergt dus op zijn minst het opstellen van een levenstabel.

Voorbeeld van een open examenvraag Cyclonische druksystemen veroorzaken lokale upwellingzones in de oceaan. Hoe ontstaat deze upwelling? Welke factoren zijn bepalend voor de mate waarin planktonische gemeenschappen en benthische gemeenschappen hierop reageren?