Nederlands Woordsoorten
10 woordsoorten Zelfstandig naamwoord Bijvoeglijk naamwoord Telwoord Werkwoord Lidwoord Voornaamwoord Bijwoord Voorzetsel Voegwoord Tussenwerpsel
Verdere onderverdeling Woordsoorten zoals werkwoorden kunnen vaak nog verder onderverdeeld worden Bijvoorbeeld koppelwerkwoord, hulpwerkwoord
Doel van deze presentatie Als je deze presentatie doorgewerkt hebt, kun je: De verschillende woordsoorten herkennen en benoemen
Zelfstandig naamwoord Herken je zo: Kan voorafgegaan worden door ‘de, het, een’. Kan in meervoud of enkelvoud voorkomen. Bijvoorbeeld: Bloem => de bloem Bloem=> bloemen Let op: er zijn wel enkele zelfstandige naamwoorden die alleen in enkelvoud of meervoud voorkomen. Bijvoorbeeld ‘aanleg’ of ‘hersenen’.
Bijvoeglijk naamwoord ‘zegt’ iets over een zelfstandig naamwoord Kun je voor een zelfstandig naamwoord zetten Bijvoorbeeld: “Het blauwe boek.” Kan in de meeste gevallen ook in vergrotende en overtreffende trap voorkomen Bijvoorbeeld: Het oude huis. Oude => oudere => oudste
Telwoord Tellen of nummeren Geven een aantal of plaats in volgorde aan Bijvoorbeeld: 100 of eerste
Telwoord 2 Kan je onderverdelen in: Hoofdtelwoorden Rangtelwoorden één, twee, drie, honderd, etc. Rangtelwoorden eerste, tweede, derde, etc.
Telwoord 3 Je kunt ook onderscheiden: Bepaalde telwoorden geven een bepaalde hoeveelheid/plaats aan Onbepaalde telwoorden Veel, enkele, verscheidene
Dus ook: Bepaalde hoofdtelwoorden Onbepaalde hoofdtelwoorden Vijf, driehonderd Onbepaalde hoofdtelwoorden Enkele, verschillende Bepaalde rangtelwoorden Eerste, tweede Onbepaalde rangtelwoorden Hoeveelste, zoveelste, laatste
Werkwoord Drukt actie of handeling uit Kan als persoonsvorm voorkomen Geeft de tijd aan waarin een handeling plaatsvindt 3 soorten: Zelfstandige werkwoorden Koppelwerkwoorden Hulpwerkwoorden
Zelfstandig werkwoord Vormt in zijn eentje het gezegde (zonder ander werkwoord erbij) Fungeert dus als persoonsvorm Bijvoorbeeld: fietsen, lopen, wassen, breien…
Koppelwerkwoorden Maken deel uit van het naamwoordelijk gezegde Verbinden persoonsvorm met naamwoordelijk deel van het gezegde Zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
Hulpwerkwoorden Vormen niet zelfstandig een gezegde,maar samen met andere werkwoorden Bijvoorbeeld: “Hij heeft een stuk gefietst.” Hulpwerkwoord=> heeft
Lidwoord 2 soorten: Bepaalde lidwoorden: ‘de, het’ Onbepaalde lidwoord: ‘een’
Voornaamwoord Komt in de plaats van een naamwoord Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden: Persoonlijk voornaamwoord Wederkerend persoonlijk voornaamwoord Wederkerige persoonlijk voornaamwoorden Bezittelijk voornaamwoord Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Vragend voornaamwoord Onbepaald voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord Ik, me, mij We, wij, ons Jij, je, jullie Gij, u, jullie Hij, hem, ‘m, Zij, ze, haar, d’r Hun, hen, het
Wederkerend persoonlijk voornaamwoord Me, mij, je, jou, u Je, jullie, u Zich Bijvoorbeeld: “De kat wast zich.”
Wederkerige persoonlijke voornaamwoorden Elkaar Elkander Mekaar Bijvoorbeeld: “Zij geven elkaar de schuld.”
Bezittelijk voornaamwoord Geeft bezit aan Mijn, jouw, jullie, zijn, haar Bijvoorbeeld: “Zijn fiets.” Bezittelijk voornaamwoord zelfstandig gebruikt: Mijne, jouwe, zijne, hare Bijvoorbeeld: “De zijne.”
Aanwijzend voornaamwoord Die, deze, dat, dit dezelfde, hetzelfde, diezelfde, datzelfde zo’n, zulk, zulk een dusdanige, dergelijk zodanige, zelf
Betrekkelijk voornaamwoord Een soort aanwijzende voornaamwoord dat het begin van een bijvoeglijke bijzin aangeeft Bijvoorbeeld: “De jongen die daar loopt.” Betrekkelijk voornaamwoord=> die Die heeft betrekking op de jongen.
Vragend voornaamwoord Vraagt naar namen, eigenschappen etc. Wie, wat, welke Bijvoorbeeld: Wat ligt daar? Vragend voornaamwoord => wat
Onbepaald voornaamwoord Geeft personen of dingen aan zonder bijzonderheden te vermelden Zelfstandig onbepaalde voornaamwoorden: Men, iemand, niemand, iets, niets, wat, het, geen, deze of gene, sommige, een of ander, ieder, iedereen, al, alles, elk, elkeen, menigeen, wie ook, wat ook “Dat heeft al menigeen ervaren.” Onbepaald voornaamwoord => menigeen
Onbepaald voornaamwoord 2 Bijvoeglijk onbepaalde voornaamwoorden: Deze of gene, een of andere, zeker, zekere, enig, enige, de eerste de beste, ieder, iedere, menig, menige, elk, elke, welk ook
Bijwoord Lijkt op bijvoeglijk naamwoord, maar heeft andere functie Zegt iets over werkwoord i.p.v. over een bijvoeglijk naamwoord Bijvoorbeeld: “Hij schrijft klein.” Klein zegt iets over schrijven, een werkwoord
Bijwoord 2 Bijwoorden die plaats aangeven: Hier, daar, waar, nergens, overal, elders Bijwoorden die tijd aangeven Nu, dan, toen, gisteren, morgen, dadelijk, eens Bijwoorden die oorzaak aangeven Hierdoor, daardoor Bijwoorden die hoedanigheid aangeven Zo, dus, zeer, bijzonder Bijwoorden die modaliteit aangeven Wel, blijkbaar, inderdaad, toch, niet
Bijwoord 3 Een bijwoord met verschillende functies: Er Bijvoorbeeld: “Hij woont er niet meer.” “Er wordt gedanst.” “Er staat iemand op je te wachten.” “Je ziet er goed uit.” “Ik heb er nog twee over.”
Voorzetsel Voor plaatsaanduidingen Voor tijdsaanduidingen In, op,naast, voor, achter, boven, onder, langs, uit, over, beneden, van, naar, door, bij,om Voor tijdsaanduidingen Sedert, gedurende, op, door, omstreeks, vanaf, tussen Bijvoorbeeld: “Hij arriveerde precies om 3 uur.” Voorzetseluitdrukkingen uitdrukkingen die een voorzetsel bevatten met betrekking tot, ten gevolge van, op grond van, met het oog op, etc.
Voegwoord Verbinden woordgroepen met een persoonsvorm (zinnen dus) met elkaar 2 soorten: Nevenschikkende voegwoorden Verbinden twee gelijkwaardige elementen En, noch ,maar, doch, of, want, dus Bijvoorbeeld: “Els is binnen en Irene is in de tuin.” Onderschikkende voegwoorden Dat, of, omdat, zodat, daar, aangezien, opdat, als, wanneer, terwijl, hoewel, zoals, indien Bijvoorbeeld: “Ik hoor dat Peter een nieuwe fiets gekocht heeft.”
Tussenwerpsel Interjecties Uitroepen van emotie of klanknabootsingen Kunnen geen vormverandering ondergaan Kunnen geen verbinding met andere woorden aangaan Bijvoorbeeld: “Ga maar zitten, hoor.” Bijvoorbeeld: “Hé, wat doe jij nou!”