De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Grammatica: werkwoorden

Verwante presentaties


Presentatie over: "Grammatica: werkwoorden"— Transcript van de presentatie:

1 Grammatica: werkwoorden
Het hoofdwerkwoord en het hulpwerkwoord

2 Leerdoelen Je weet: hoe je het hoofdwerkwoord kunt vinden
hoe je de wegstreeptruc moet toepassen wat hulpwerkwoorden zijn

3 Het hoofdwerkwoord het belangrijkste werkwoord in de zin
Het hoofdwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin. Als er maar 1 werkwoord in de zin staat, is dat natuurlijk het hoofdwerkwoord. VB: Hij eet een chocoladereep. > eet = hoofdwerkwoord.

4 Hoofdwerkwoord of hulpwerkwoord?
Als er twee of meer werkwoorden in de zin staan, is 1 werkwoord het hoofdwerkwoord de andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden. VB: Hij gaat een chocoladecake voor haar bakken. gaat = hulpwerkwoord; bakken = hoofdwerkwoord VB: Zij is gisteren jarig geweest. is = hulpwerkwoord; geweest = hoofdwerkwoord

5 Hoe vind je het hoofdwerkwoord?
Als er maar 1 werkwoord in de zin staat (de pv!) is dat werkwoord natuurlijk het hoofdwerkwoord. VB: Zij voetballen bij Ajax. voetballen = hoofdwerkwoord Als er twee of meer werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm nooit het hoofdwerkwoord en doe je de wegstreeptruc om het hoofdwerkwoord te vinden.

6 Hoofdwerkwoord of hulpwerkwoord? De wegstreeptruc
Als er twee of meer werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm nooit het hoofdwerkwoord. Hoe kom je erachter welk werkwoord wel het hoofdwerkwoord is? Streep de persoonsvorm weg en maakt van de overgebleven woorden een nieuwe zin. (Het kan zijn dat je de vorm van een werkwoord moet veranderen.) Doe dit net zo lang tot er maar één werkwoord in de zin overblijft: het hoofdwerkwoord.

7 Hoofdwerkwoord of hulpwerkwoord? De wegstreeptruc
Voorbeeld Hij schijnt heel spannend te kunnen vertellen Hij kan heel spannend vertellen Hij vertelt heel spannend Dus: schijnt en kunnen = hulpwerkwoorden vertellen = hoofdwerkwoord

8 Hoofdwerkwoord of hulpwerkwoord? De wegstreeptruc
Nog een voorbeeld Zij schijnen de hele les vrolijk gebleven te zijn. Zij zijn de hele les vrolijk gebleven. Zij bleven de hele les vrolijk. Dus: schijnen en zijn: hulpwerkwoorden gebleven: hoofdwerkwoord

9 Grammatica: werkwoorden
Het koppelwerkwoord en het zelfstandig werkwoord Het koppelwerkwoord en het zelfstandig werkwoord

10 Leerdoelen Je weet: Welke twee soorten hoofdwerkwoorden er bestaan
hoe je het koppelwerkwoord kunt vinden hoe je het zelfstandig werkwoord kunt vinden

11 Het koppelwerkwoord Het koppelwerkwoord
Er bestaan twee soorten hoofdwerkwoorden: het koppelwerkwoord en het zelfstandig werkwoord. Het koppelwerkwoord Het koppelwerkwoord verbindt een naamwoord (een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord) met het onderwerp. Een koppelwerkwoord heeft geen zelfstandige betekenis Een koppelwerkwoord is het belangrijkste werkwoord van het naamwoordelijk gezegde. Er bestaan 9 koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

12 Het koppelwerkwoord Het koppelwerkwoord
Let op: je moet altijd kijken of het hoofdwerkwoord één van deze negen werkwoorden is, dan pas heb je te maken met een koppelwerkwoord. Voorbeeld Jan is ziek. is = koppelwerkwoord: het werkwoord zelf geeft geen informatie, maar het koppelt het bijvoeglijk naamwoord ziek aan het onderwerp Jan

13 Het zelfstandig werkwoord
Er bestaan twee soorten hoofdwerkwoorden: het koppelwerkwoord en het zelfstandig werkwoord. 2. Het zelfstandig werkwoord Als het hoofdwerkwoord geen koppelwerkwoord is, dan is het een zelfstandig werkwoord. Een zelfstandig werkwoord heeft zelf een betekenis. Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde.

14 Het zelfstandig werkwoord
Voorbeeld Het huis is verbouwd. verbouwd = zelfstandig werkwoord (het is namelijk het hoofdwerkwoord en het heeft een zelfstandige betekenis. Ook is het niet één van de negen koppelwerkwoorden)

15 Het koppelwerkwoord een moeilijkheid
Het lastige is dat de 9 werkwoorden die koppelwerkwoord kunnen zijn ook kunnen voorkomen als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord. Ze zijn alleen een koppelwerkwoord als: - Het hoofdwerkwoord één van de 9 koppelwerkwoorden is èn - Het koppelwerkwoord een naamwoord verbindt met het onderwerp Voorbeeld Een oude vrijster blijft haar hele leven alleen. Blijft = koppelwerkwoord dat het bijvoeglijk naamwoord alleen verbindt met het onderwerp een oude vrijster.

16 Het koppelwerkwoord een moeilijkheid
Leerdoelen Het koppelwerkwoord een moeilijkheid Het lastige is dat de 9 werkwoorden die koppelwerkwoord kunnen zijn ook kunnen voorkomen als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord. Ze zijn een zelfstandig werkwoord als: - Het hoofdwerkwoord wel één van die 9 werkwoorden is, maar - Het hoofdwerkwoord geen naamwoord verbindt met het onderwerp - Het hoofdwerkwoord een zelfstandige betekenis heeft. Voorbeeld: De ijverige leerling blijft de hele middag op school om huiswerk te maken. Blijft = zelfstandig werkwoord dat betekent: ‘niet van plaats veranderen’

17 Het koppelwerkwoord een moeilijkheid
Leerdoelen Het koppelwerkwoord een moeilijkheid  Het lastige is dat de 9 werkwoorden die koppelwerkwoord kunnen zijn ook kunnen voorkomen als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord. Ze zijn hulpwerkwoord als: - Een ander werkwoord in de zin het hoofdwerkwoord is. Voorbeeld Het kleine kind blijft maar zeuren om een snoepje. Blijft = hulpwerkwoord zeuren = hoofdwerkwoord

18 Grammatica: werkwoorden
Het naamwoordelijk gezegde

19 Leerdoelen Je weet: Wat het naamwoordelijk gezegde is
Welke drie stappen je moet zetten om het naamwoordelijk gezegde te vinden

20 Twee gezegdes Er bestaan twee gezegdes:
- Het werkwoordelijk gezegde geeft een gebeurtenis of actie aan. Voorbeeld: Jan fietst. - Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan. Voorbeeld: Jan is een man. Let op: in een zin komt altijd maar één gezegde voor: òf een werkwoordelijk gezegde òf een naamwoordelijk gezegde.

21 Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit twee delen : 1. Werkwoordelijk deel = koppelwerkwoord ( zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen) en de andere werkwoorden als die in de zin staan. 2. Naamwoordelijk deel = een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Voorbeeld: Jan is een man. Naamwoordelijk gezegde = is een man Werkwoordelijk deel = is Naamwoordelijk deel = een man

22 STAPPENPLAN OM HET NAAMWOORDELIJK GEZEGDE TE VINDEN
1) Zoek het hoofdwerkwoord van de zin door middel van de 'wegstreepproef'. Het hoofdwerkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin. 2) Bepaal of het hoofdwerkwoord een koppelwerkwoord is of een zelfstandig werkwoord. A. Als het hoofdwerkwoord een zelfstandig werkwoord is, dan is het gezegde een werkwoordelijk gezegde. B. Als het hoofdwerkwoord een koppelwerkwoord is, ga dan naar punt 3! 3) Kijk of er een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord in de zin staat dat iets zegt over het onderwerp. Als dit zo is, dan is het gezegde een naamwoordelijk gezegde.

23 STAPPENPLAN OM HET NAAMWOORDELIJK GEZEGDE TE VINDEN
Voorbeeld: Maarten wordt een player genoemd. 1. Hoofdww = genoemd 2. Genoemd = zelfstandig werkwoord Dus: wwg = wordt genoemd Maarten wil beroemd worden. 1. Hoofdww = worden 2. worden = koppelww 3. bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over Maarten = beroemd Dus: nwg = wil beroemd worden wwd = wil worden nwd = beroemd controle (als bijvoeglijk nw ): de beroemde Maarten


Download ppt "Grammatica: werkwoorden"

Verwante presentaties


Ads door Google