5. Inflatie & Returns 5.1. Historiek 5.1.1. Theoretische versus werkelijke return de theoretische return = de evenwichtsrentevoet waarbij de reële welvaart een reëel inkomen produceert de werkelijke return = nominale rentevoet - inflatie
5. Inflatie & Returns 5.1.2. De Verenigde Staten Het is moeilijk te stellen dat de inflatieverwachtingen een systematisch effect genereerden op de rentevoeten in de periode tussen 1860 en WO II. Nadien is er een duidelijk positief verband tussen beide grootheden.
5. Inflatie & Returns Roger Ibbotson en Rex Sinquefield Aandelen (10%, 21.1%) Small stocks (12.1%, 35.9%) Corporate bonds (4.9%, 8.5%) 30 jarige staatsleningen (4.3%, 8.5%) T-Bills (3.5%, 3.4%)
5. Inflatie & Returns Casus: Nominale en reële returns over T-Bills 1931-1953: nominale returns stabiel en laag; gigantische verschillen in reële returns 1954-1970: stijging nominale rentevoet en inflatie 1970: verdere stijging van nominale rentevoet en sterke stijging van inflatie 1980-1990: twee subperiodes
5. Inflatie & Returns 5.1.3. België Aandelen (10%, 20%) Internationale aandelen (8%, 20%) Belgische obligaties (7.3%, 5.5%) Internationale obligaties (6.7%, 7.87%) Korte termijn beleggingen (6.93%, 2.34%)
5. Inflatie & Returns 5.2. Aard van de inflatiepremies Het verschil tussen de nominale return en de verwachte reële return wordt gedefinieerd als de inflatiepremie
5. Inflatie & Returns 5.3. Irving Fisher . Het Fisher effect De nominale interestvoet van een obligatie is gelijk aan de som van de reële rentevoet en de verwachte inflatie. Fisher baseert zich op een verwachte inflatie en niet op een geobserveerde inflatie. Er bestaat een 1 op 1 relatie tussen verwachte inflatie en nominale interestvoet.
5. Inflatie & Returns 5.4. Nominale rentevoeten en inflatie 5.4.1. Nominale rentevoeten en inflatie theoretisch beschouwd Bestaat er wel een 1 op 1 relatie? Robert Mundell & James Tobin Michael Darby & Martin Feldstein
5. Inflatie & Returns 5.4.2. Nominale rentevoeten en inflatie empirisch beschouwd 5.4.2.1. Technische problemen bij het empirisch testen 5.4.2.2. Techische problemen bij het empirisch testen van de reële rentevoet Loanable Funds Model stelt dat de reële rentevoet functie is van: 1) de rentevoet die investeringen en sparen in evenwicht brengt 2) afwijkingen van dit evenwicht
5. Inflatie & Returns 5.4.2.3. Technische problemen bij het empirisch testen van de verwachte inflatie de historische inflatie is een goede schatter voor de toekomstige inflatie peilingen consensusmethode ook tijdshorizon is van belang 5.4.2.4 Empirisch testen
5. Inflatie & Returns 5.4.2.5. Besluit Eugene Fama testte één en ander uit op de 1 maands T-Bills over de periode 1959-1971 P = a + b( r ) +e P = huidige inflatie r = nominale rente a = constante term b = regressiecoefficient e = error
6. Rentestructuur 6.1. Yield curve en zero coupon curve 6.1.1. Definitie yieldcurve De yieldcurve is een grafische weergave van de relatie tussen de looptijd en het effectief rendement van verschillende obligaties uit dezelfde risicocategorie.
6. Rentestructuur 6.1.2. Vormen van de yieldcurve 6.1.3. Basisbewegingen van de yieldcurve 6.1.4. Gebruik van de yieldcurve *bij een beleggingsbeslissing verschillende *alternatieven met elkaar te vergelijken *instrument bij actief portefeuillebeheer * nieuwe emissies prijzen
6. Rentestructuur 6.3.5. Schatten van de yieldcurve 6.3.6. Waarom gebruikt men de yieldcurve toch beter niet om een obligatie te prijzen? In feite moet elke cashflow verdisconteerd worden tegen een unieke interestvoet die eigen is aan die periode waarin de cashflow ontvangen wordt. 6.3.7. Strips TIGRs - CATS - LIONs - GATORs - DOGS (animal products)