Economie voor 10 vwo.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Tevredenheid met behandelaar en behandeling.
Advertisements

Economie voor 10 vwo.
Hoeveel pensioen krijg ik straks?
een oude dag die moeilijk te financieren lijkt
‘SMS’ Studeren met Succes deel 1
niets is zeker, dát is zeker!
H 22: Kosten van een duurzaam produktiemiddel (dpm)
Averechtse selectie & marktfalen “Een Experiment”
Asymmentrische informatie
Hoe is het opgebouwd Een eenvoudige uitleg
Vandaag.
Belastingstelsel Box 1 Het schijventarief.
 (het wordt niet makkelijk…)
Inkomen les 17 Begrippen & 81 t/ 84
Hoeveel pensioen krijg ik straks?
Verzekeren.
solidariteit en moreel wangedrag
7.1: Van de wieg tot het graf
Jong en oud Hoofdstuk 1.
Boxenstelsel.
17.3 t/m 17.5 Sociale zekerheid, herverdeling, sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
Vorige les: wat is een rechtvaardige inkomensverdeling?
VWO 4: Welvaart Hoofdstuk 4: Collectieve sector
Welvaart Hoofdstuk 4.
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
Welvaart Hoofdstuk 4.
Inkomen les 20 Begrippen & opgave 100 t/m Begrippen Collectieve lasten Geheel van belastingen en sociale premies.
Inkomen les 16 Inzichtvraag & 77 t/m 80
Inkomen les 18 Begrippen & 85 t/m Begrippen Collectieve regelingen Regelingen die gelden voor alle mensen van een bepaalde groep.
Inkomen les 19 Begrippen & 92 t/m 99
Inkomen les 8 37 t/m 46.
Inkomen les t/m Begrippen Welvaart de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Inkomen 22 Begrippen H7.
HAVO 4: Jong & Oud Hoofdstuk 2: De jeugd
Samenvatting Wat moet je leren/ oefenen? Heel hoofdstuk 2
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke.
Goede tijden, slechte tijden
Hoofdstuk 2: geld en ruil
Zorgverzekering.
Jong en oud Hoofdstuk 1.
Herhaling Hoofdstuk 1.
H.4 Inkomensverdeling Nederland is een van de landen ter wereld met een tamelijk gelijke inkomensverdeling Het gemiddelde inkomen kwam in 2012 uit op
Inkomstenbelasting en belasting op vermogen
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Wat voor inkomen heb je & waar blijft je geld?
AOW EN PENSIOENEN SOCIALE ZEKERHEID. SOCIALE VERZEKERING Verzekeringen ( betaald uit inkomstenbelasting, sociale premies) Volksverzekeringen AOW ANW AWBZ.
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Inkomstenbelasting en belasting op vermogen. Box 1 Box 2 Box 3 Inkomstenbelasting Schijventarief Vennootschapsbelasting 20% over de eerste € winst.
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
Lesbrief Vervoer H 3.
Welkom havo 4..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Welkom 4 Havo..
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Financiering van het zorgstelsel
Levensloop.
Boek 4 - Hoofdstuk 3 GELD VOOR DE OVERHEID
Levensloop.
Transcript van de presentatie:

Economie voor 10 vwo

Opdracht In tweetallen Knip de 10 items uit. Plak de items op een blad in een cirkel Geef nu de relaties aan tussen de 10 items door een pijl te trekken tussen de items en daarbij de schrijven wat de relatie is (de een is b.v een gevolg/oorzaak van de ander, de een is een verschijnsel van het ander) Lever het blad in bij mij

Planning Dit jaar drie lesbrieven: Levensloop, Monetaire Zaken en Arbeidsmarkt. Elke lesbrief: twee toetsen Elke lesbrief wordt afgesloten met SE

Werkwijze Elke les: korte uitleg op smartbord Powerpoints op vakportaal economie Daarna stof verwerken in: Groepen Individueel of in tweetallen Computerlokaal

Regels Als je iets wilt vragen/zeggen, steek je vinger op. Alleen mobiele telefoons gebruiken met mijn toestemming. Niet door de klas lopen Niet eten in de klas (drinken mag wel) In tweetallen naast elkaar zitten (dus niet met drie of vier)

Spanje Ibiza

Opdracht 1 Beantwoord de volgende vragen Schrijf ze op een blaadje Zet je naam op het blaadje Lever blaadje in aan einde van de les. 5 minuten

Vragen Ben je op vakantie geweest? Met wie ben je op vakantie geweest (ouders, vrienden) Waar ben je op vakantie geweest? Het is crisis: gaan Nederlanders volgens jou daardoor minder op vakantie? Het is crisis: geven Nederlanders daardoor minder uit als ze op vakantie gaan?

Opdracht 2 Lees de uitgedeelde tekst en beantwoord de vier vragen Beantwoord de vragen eerst zelf Ga daarna – als je buurman ook klaar is – de vragen met elkaar vergelijken. Verbeter indien nodig je antwoord. Tot slot bespreken we de antwoorden klassikaal

Hoofdstuk 1: kiezen Economie gaat over kiezen uit alternatieven Waarom kiezen we iets?????

Kiezen Je moet kiezen omdat producten schaars zijn (par. 2) Bij het kiezen hou je rekening met opofferingskosten (par. 2) Bij het kiezen hou je rekening met je budget (par. 3) Bij het kiezen hou je rekening met de ander (par. 4)

1. Kiezen en schaarste Schaarste in economie wil zeggen dat er inspanning moet worden geleverd of kosten moeten worden gemaakt om het maken. Daarom kosten schaarse goederen meestal geld En omdat iets geld kost, moet je kiezen. Je hebt niet genoeg geld om alles te kopen wat je wilt.

1. Kiezen en schaarste Vrije goederen: goederen waarvoor geen inspanningen gedaan moeten worden of kosten moeten worden gemaakt om ze te maken

2. Opofferingskosten Als je kiest hou je rekening met opofferings kosten. Wat offer ik op als ik iets kies en is het me dat waard. Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste niet gekozen alternatief. Als je iets kiest zijn de opofferingskosten lager dan de opbrengsten van hetgeen je kiest

2. Opofferingskosten Voorbeeld. Ik heb de keuze uit drie alternatieven: Werken bij AH: levert € 3 per uur op Oppassen: levert € 5 per uur op Opa helpen in de tuin, levert € 4 op en een goed gevoel Waarschijnlijk kies je voor oppassen. De opofferingskosten zijn dan € 4 en een goed gevoel.

1.3 Budgetlijn Wat je kiest is afhankelijk van je budget Budget: hoeveel geld heb ik ter beschikking Als ik minder budget heb, kan ik minder kopen Als je de keuze hebt uit twee producten, kun je een budgetvergelijking en een budgetlijn tekenen

1.3 Budgetlijn Als je de keuze hebt uit twee producten, kun je een budgetvergelijking en een budgetlijn tekenen 100 = 1a + 2,5b 100 = budget a = blikje cola en b = broodje kaas 1 = prijs blikje cola en 2,5 is prijs broodje gezond

1.3 budgetlijn Teken deze budgetlijn (zet a op de Xas) Wat gebeurt er met de budgetlijn als: Je budget verdubbelt (prijzen blijven gelijk0 De prijs van cola verdubbelt (budget en prijs broodje gezond blijft gelijk)

1.4 andermans keuze Filmpje: golden balls: 100.000 split or steal

1.4 Split or steal Ellen split steal Jaap 50/50 0/100 100/0 0/0

1.4 Een Bounty of niet Daan Delen Niet delen Ischa 0,5 / 0,5 0 / 1 1 / 0 0 / 0

Welke keuze wordt er gemaakt Waarschijnlijk kiezen ze allebei voor niet delen omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen en elkaar niet vertrouwen. Immers als Daan voor delen kiest, kan het zomaar zijn dat Ischa voor niet delen kiest en Daan dus met lege handen staat De meest waarschijnlijke keuze noemen wee de dominante strategie. (in dit geval niet delen dus)

Welke keuze wordt er gemaakt Maar als ze allebei kiezen voor niet delen, dan krijgen ze allebei niets. Dus als beiden voor het eigen belang gaan, dan krijgen ze allebei niets.

Welke keuze wordt er gemaakt Als Daan toch voor delen kiest en Ischa voor niet delen, dan krijgt Daan niets en Ischa de hele Bounty. Ischa noemen we dan een free rider; hij profiteert van het goede gedrag van Daan. Hij vertoont liftersgedrag.

Prisonersdilemma We noem dit spel een prisonersdilemma omdat er Twee partijen zijn die niet van elkaar weten welke keuze ze maken Twee partijen zijn die elkaar niet vertrouwen Elke partij gaat voor het eigen belang. Een resultaat ontstaat dat ongunstig is voor beiden

Niet altijd de slechte uitkomst Het dilemma hoeft niet altijd tot een slecht resultaat te leiden. Je kunt het voorkomen; Door bindende afspraken te maken. Twee partijen spreken af samen te werken omdat niet samenwerken tot straf leidt. De twee criminelen zijn bang gedood te worden, de twee zussen krijgen geen zakgeld. Bij herhaling van het spel. De ene partij kiest niet voor de dominante strategie maar kiest voor samenwerking

Gevangenendilemma Zacco Bekennen Zwijgen Paco 10/10 1/22 zwijgen 22/1 2/2

Gevangenen Maken de afspraak beiden te zwijgen, maar dit wordt pas een bindende afspraak als ze weten dat ze worden vermoord door de ander (of zijn handlanger) als ze bekennen

Opruimen Sofie sofie Opruimen Niet opruimen Tara 30/30 70/10 10/70 60/60

Bindende afspraken Evenwicht: ze ruimen beiden niet op Beiden wel opruimen is beter, maar hoe komen ze daar: Ze beloven allebei op te ruimen en ouders dreigen met straf als ze dat niet doen (ze hebben dus een bindende afspraak) Tit for tat: Tara ruimt wel op en start dus met samenwerken in de hoop dat Sofie volgt. Als Sofie niet volgt, dan stop Tara ook met opruimen. Dit kan alleen als het dilemma wordt herhaald.

Liftersgedrag Als Tara wel opruimt en Sofie niet dan vertoont Sofie liftersgedrag. Sofie profiteert van goede gedrag van Tara. Liftersgedrag noemen we ook wel free-ridergedrag

Opdracht Oldi Reclame Geen reclame Spor 90/90 130/70 Geen reclame 70/130 100/100

Spor en Oldi Spor en Oldi zijn twee supermarkten die erover denken reclame te gaan maken. Ze maken nu beiden 100 winst en als ze beiden reclame gaan maken blijft hun omzet gelijk, maar nemen de kosten toe met 10

Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor Wat is de dominante strategie van Oldi Wanneer is spor een free rider Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen

Spor en Oldi Wat is de dominante strategie van Spor: reclame maken Wat is de dominante strategie van Oldi: Wanneer is spor een free rider: als Spor reclame maakt en Oldi niet

Spor en Oldi Waarom is hier sprake van een prisonnersdilemma: omdat ze niet weten van elkaar wat ze doen Ze kiezen voor eigen belang Het eindresultaat niet optimaal is Hoe kunnen Spor en Oldi hun probleem oplossen. - Bindende afspraken maken. Afspreken dat ze beiden geen reclame maken

Prisonerdilemma Prisonersdilemma met meerdere partijen: veelpersoonsdilemma. Er wordt een feestje georganiseerd en iedereen neemt op vrijwillige basis eten en drinken mee. De verleiding is groot om niets of weinig mee te nemen, maar als iedereen dat doet, dan heb je geen feestje Degene die niets meeneemt is een free rider. Hij profiteert van het goede gedrag van anderen

Prisonersdilemma Oplossen? Je komt pas binnen als je iets meeneemt. Je krijgt een slechte naam, er wordt over je gepraat. Je wordt niet meer uitgenodigd.

Prinsjesdag 3e dinsdag van september Wat leest de koning voor? Wat staat daar in? Wat biedt de minister van Financien aan? Hoe noemen we de 3e dinsdag in september?

Prinsjesdag Filmpje:www.rijksoverheid.nl/onderwerpen prinsjesdag Lees het krantenartikel. Wat merken jullie hiervan? Wat bedoelen we met een daling van de koopkracht?

Prinsjesdag Je ouders gaan in koopkracht achteruit Alles wordt duurder (accijns gaan omhoog) Kinderbijslag wordt minder Je buurman is werkeloos

Vandaag Uitslag quizzzzzzzz Inkomensverdeling Kort filmpje Uitleg Opdracht in tweetallen.

H.2 Inkomensverdeling en Lorenzcurve Lorenzcurve laat inkomensverdeling in een land of in een groep zien. Lorenzcurve geeft aan of inkomensverdeling gelijk of ongelijk is. Op de x-as percentage van de bevolking Op de Y- as percentage van de bevolking

Voorbeeld lorenzcurve

Lorenzcurve Persoon Inkomen Inkomen als % van het totaal Cumulatief % personen Cumulatief % inkomen Jaap 20.000 10% 25% Joop 50% 20% Bert 60.000 30% 75% Bart 100.000 100% 200.000

H.2 Gini index Om de ongelijkheid te meten wordt gebruikgemaakt van de Gini-index, waarbij een index van 0 gelijk staat aan volkomen gelijkheid en 100 aan volkomen ongelijkheid. De meeste West-Europese landen hebben een zeer lage Gini-index vanwege hun hoge inkomstenbelasting

Inkomensverdeling en Lorenzcurve Naarmate de inkomensverdeling gelijker wordt (=nivellering), komt de Lorenzcurve meer naar het midden ( de diagonale lijn)’. Huiswerk voor volgende week donderdag: 2.7 t/m 2.11

Opgaven t/m opgave 2.6

2.6 Ruilen over de tijd Sparen: ik consumeer niet nu, maar later. De ruil (geld voor goederen) wordt uitgesteld Lenen: ik consumptie in de toekomst wordt vervangen door consumptie nu. De ruil wordt vervroegd.

2.6 Ruilen over de tijd Bij lenen en sparen komen de opofferingskosten weer aan de orde. Opofferingskosten in de vorm van tijd (nu of later) en geld (rente)

2.6 Ruilen over de tijd Rente: de prijs van geld Als ik spaar, geef ik de bank de beschikking over mijn geld en wil ik daarvoor een vergoeding. Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente?

2.6 Ruilen over de tijd Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente als ik mijn geld nu niet heb, maar straks Misschien ben ik straks wel dood en heb ik niets aan mijn geld straks Misschien ben ik straks wel rijker en kan ik het geld beter nu hebben

2.6 Ruilen over de tijd Waarom wil ik eigenlijk die vergoeding in de vorm van rente als ik mijn geld nu niet heb, maar straks Misschien ben ik straks wel dood en heb ik niets aan mijn geld straks Misschien ben ik straks wel rijker en kan ik het geld beter nu hebben

2.6 Ruilen over de tijd Je wilt dus een vergoeding in de vorm van rente omdat je niet nu maar pas later over je geld kunt beschikken. Boven op deze rente, kan nog extra rente komen voor risico’s Risico’s dat ik het gespaarde/uitgeleende bedrag niet terug krijg Risico’s dat het geld minder waard wordt door inflatie Risico’s dat het geld minder waard wordt door wisselkoersschommelingen

Hoofdstuk 3 Transactiekosten: tijd en geld die het kost om een transactie (ruil) tot stand te brengen. Zowel koper als verkoper hebben transactiekosten!!!!!!!

Asymmetrische informatie De ene partij weet meer dan de andere partij Dit leidt tot extra transactiekosten

Asymmetrische informatie Asymmetrische informatie: de verzekerde weet meer dan de verzekeraar. De verzekeraar is altijd op zoek naar informatie over de verzekerde. b.v. je betaalt een lage premie als je gezond leeft: maar hoe weet de verzekeraar of je gezond leeft. Je verzekert je Iphone. De verzekeraar wil weten of je met de politie in aanraking bent geweest?

Premie particuliere verzekering Premie: de prijs van een verzekering Premie berekenen: kans op schade x de gemiddelde hoogte van verwachte schade Voorbeeld: Aantal verzekerde auto’s = 100.000 Gemiddelde schade = € 4.000 Kans op schade is 10% Premie = € 400 (= Kans op schade x gemiddelde schade)

Premie particuliere verzekering Bereken nu de premie op een andere manier.

Premie particuliere verzekering Zo kun je het ook uitrekenen: Totaal schadebedrag = € 4.000 x 10.000 = € 40.000.000. Schadebedrag delen door aantal verzekerden € 40.000.000/100.000 = € 400 premie

Premie Bereken nu de premie als de verzekeraar € 2 miljoen winst wil maken.

Averechtse selectie De mensen met goede risico’s verzekeren zich niet, de mensen met slechte risico’s wel. Gevolg: verzekeren wordt erg duur (weinig premiebetalers, veel uitkeringen) Oplossen: verzekering verplichten zoals bij ziektekostenverzekering. Premiedifferentiatie: mensen met weinig risico betalen lagere premie. Eigen risico

Moral hazard Mensen gedragen zich roekeloos of risicovol omdat ze toch al verzekerd zijn Gevolg: veel schade en hogere premies Oplossen: eigen bijdragen/risico bij schade, schade uitkering aan maximum verbinden Premiedifferentiatie (als je weinig schade hebt, dan betaal je weinig premie)

verzekeren Lees artikel over verzekeren. Er komen een aantal begrippen in terug die we hebben behandeld. Wat zijn de opofferingskosten van het niet afsluiten van een annuleringsverzekering? Zoek in het artikel de tekst die hoort bij de begrippen: Risico aversie Averechtse selectie Transactiekosten

Premie Premie: kans op schade x verwachte hoogte schade Premie: (totaal schade bedrag + opslag voor winst en kosten) : aantal verzekerden

Opdracht 3.9 Premie: kans op schade x verwachte hoogte schade Premie voor groep 1: 0,01 x 20.000 = € 200 Premie voor groep 2: 0,02 x € 20.000 = € 400 Premie voor groep 3: 0,03 x € 20.000 = € 600 Alleen groep 2 en 3 verzekeren zich voor een premie van € 400.

Opdracht 3.14 Eigen risico tegen averechtse selectie: een voorzichtig iemand kan zijn eigen risico verhogen en zo zijn premie verlagen. Voor een lagere premie zal hij zich eerder verzekeren Eigen risico tegen moreel wangedrag: als je een deel van de schade zelf moet betlane, word je vanzelf voorzichtiger No claim korting tegen moreel wangedrag: als je geen schade hebt (geen schade claimt) en dus voorzichtiger bent, dan krijg je een lagere premie

3.7 Sociale zekerheid Sociale zekerheid: wetten die je helpen bij ziekte, werkeloosheid, ouderdom, grootbrengen van kinderen en arbeidsongeschiktheid Gebaseerd op solidariteit Van werkenden met werkelozen Van jongeren met ouderen Van gezonde mensen met de zieken

3.7 Sociale zekerheid Sociale zekerheid bestaat uit: Sociale verzekeringen: betaald uit premies Sociale voorzieningen: betaald uit belastinggeld: zoals Wet Werk en Bijstand

3.7 Sociale zekerheid Sociale verzekeringen bestaan uit Volksverzekeringen: voor iedereen (AOW, AWBZ. ANW, AKW) Werknemersverzekeringen: voor mensen in loondienst (WIA, WW)

3.8 Zorgverzekering Wie is waar verzekerd (pasjes) Filmpje: waar op letten bij je zorgverzekering (consumentenbond)

Ziektekostenverzekering Zorgverzekering: dekt kosten van gezondheidszorg. De zorgverzekering bestaat uit: een verplicht basispakket; een niet verplicht aanvullend pakket.

Ziektekostenverzekering: basispakket Het basispakket is verplicht. Iedereen moet zich verzekeren voor het basispakket. We gaan hiermee averechts selectie tegen. Dit pakket is voor iedereen gelijk.

Ziektekostenverzekering: basispakket Iedereen betaalt voor het basispakket een vast bedrag per maand (= nominale premie). Deze betaal je aan de zorgverzekeraar (Menzis, ONVZ , AGIS) Je kunt zelf kiezen welke verzekeraar je kiest. De ene verzekeraar is voor hetzelfde pakket iets goedkoper dan de andere

Ziektekostenverzekering: basispakket Daarnaast betaalt iedereen een inkomensafhankelijke premie voor het basispakket. Deze wordt ingehouden op je loon door je werkgever.

Ziektekostenverzekering: aanvullende verzekering Je kunt je ook aanvullend verzekeren (b.v voor de tandarts of extra fysiotherapie). Je betaalt daarvoor dan een extra nominale premie aan de zorgverzekeraar.

Opdracht Lees artikel en beantwoord de vragen Hoe zorgt Aron ervoor dat hij zo weinig mogelijk betaalt voor zijn zorgverzekering De basis verzekering is verplicht: welke probleem wordt daarmee voorkomen? Er is een eigen risico van € 350: welk probleem wordt daarmee voorkomen Zou jij je eigen risico verhogen in ruil voor een lagere premie? Waarom

Economie gaat over kiezen Wat kun je kiezen: Bij welke verzekeraar je de verplichte basisverzekering afsluit (b.v. Menzis of Agis) Of je wel of niet de – niet verplichte - aanvullende verzekering afsluit Of je je eigen risico van € 350 verhoogt of niet

Hoofdstuk 4 Nominaal inkomen: loon uitgedrukt in geld Reeël inkomen: koopkracht van je nominaal loon

Hoofdstuk 4 Wat gebeurt er met mijn reëel inkomen als mijn nominaal inkomen gelijk blijft en de prijzen stijgen. Om dat te berekenen gebruiken we indexcijfers

Hoofdstuk 4 Indexcijfers laten zien hoeveel een grootheid toeneemt ten opzichte van basisjaar Basisjaar wordt op 100 gesteld Als mijn nominaal loon ten opzichte van het basisjaar met 4% toeneemt, is het indexcijfer nominaal loon 104 Als prijzen met 2,1% stijgen tov basisjaar, dan is prijsindexcijfer 102,1

Hoofdstuk 4 Indexcijfers laten zien hoeveel een grootheid toeneemt ten opzichte van basisjaar Indexcijfer koopkracht = indexcijfer nominaal loon/prijsindexcijfer x 100 RIC = NIC/PIC x 100

Hoofdstuk 4 Als lonen gelijk blijven en prijzen stijgen met 2,1%? Indexcijfer koopkracht = 100/102,1 x 100 = 97,94 Koopkracht is met 2,06% gedaald.

Hoofdstuk 4 Lees de kerncijfers van Griekenland Bereken het indexcijfer koopkracht 2013 met 2007 als basisjaar Bereken het indexcijfer nominaal loon 2013 met 2007 als basisjaar Bereken nu het prijsindexcijfer 2013 met 2007 als basisjaar

Hoofdstuk 4 Lees de kerncijfers van Griekenland Bereken het indexcijfer koopkracht 2013 met 2007 als basisjaar: 60 Bereken het indexcijfer nominaal loon 2013 met 2007 als basisjaar: 71,5 Bereken nu het prijsindexcijfer 2013 met 2007 als basisjaar: 60 = 71,5/pic x 100 → 60 = 7150/pic → 60 pic = 7150 → pic = 119,17

Hoofdstuk 4 Ik verdien in 2012 bruto € 21.000 per jaar Ik verdien netto € 16.000 netto per jaar Wat gaat er allemaal vanaf?????????

Bruto loon Jaap Brutoloon: € 50.000 per jaar 8% vakantiegeld: € 4.000 Totaal brutoloon: € 54.000 per jaar

Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen is inkomen waarover je belasting gaat betalen. Belastbaar inkomen is vaak lager dan je bruto inkomen.

Belastbaar inkomen Belastbaar inkomen = bruto inkomen – aftrekposten (pagina 18) Aftrekposten: hypotheekrente, scholingskosten, giften, betaalde alimentatie….. Hypotheekrente: de rente die ik betaal over de lening die ik heb afgesloten om mijn huis te kunnen kopen.

Belastbaar inkomen voorbeeld Jaap verdient een bruto inkomen: € 54.000 Hij heeft een hypotheek en betaalt jaarlijks € 6.000 aan rente. Die € 6.000 mag hij aftrekken van zijn bruto inkomen. Hij betaalt dan belasting over € 48.000 en niet over € 54.000

Belasting betalen Belasting betalen dus over belastbaar inkomen Je betaalt niet alleen belasting over je bruto inkomen maar ook premies voor volksverzekeringen (aow, anw). Belasting en premies noemen we bij elkaar inkomensheffing of loonheffing

Belasting betalen in schijven Inkomensheffing/loonheffing betaal je in schijven Naarmate je meer verdient, betaal je een hoger percentage aan inkomensheffing.

Belasting betalen in schijven Voorbeeld: belastbaar inkomen is € 48.000 Over de eerste € 20.000 betaal je 20% inkomensheffing. Dat is € 4.000 Over het bedrag tussen de € 20.000 en € 40.000 betaal je 30% inkomensheffing. Dat is € 6.000 Daarboven betaal je 50%. Dat is € 4.000 (50% van € 8.000 Bij elkaar betaal je dus € 14.000 aan inkomensheffing

0 – 20.000 20% € 4.000 20.000 – 40.000 30% € 6.000 40.000 en hoger 50% € 4.000 totaal € 14.000

Heffingskorting Iedereen krijgt een korting op het bedrag dat hij aan belasting moet betalen, de zogenaamde heffingskortingen: Algemene heffingskorting voor iedereen: € 2.000 Arbeidskorting, alleen voor werkenden: € 1.500 In ons voorbeeld krijg je dus een korting van € 3.500 op € 14.000 en betaal je uiteindelijk € 10.500 aan inkomensheffing

Van bruto naar netto Uiteindelijk betaal je dus € 10.500 aan inkomensheffing Trek dit af van je bruto loon van € 54.000 en je hebt je netto loon: € 43.500

Stappen Bereken bruto loon Trek aftrekposten af van brutoloon (1) en je krijgt belastbaar inkomen Bereken inkomensheffing op basis van belastbaar inkomen en de schijven.(2) Trek heffingskortingen af van berekende inkomensheffing (3) Trek inkomensheffing (4) af van brutoloon (1) en je krijgt nettoloon

Gemiddelde belastingdruk Gemiddelde heffingsdruk: hoeveel betaal je gemiddeld aan belasting en premies (inkomensheffing) over je bruto inkomen Gemiddelde heffingsdruk: (inkomensheffing/brutoloon) X 100% Stel ik verdien bruto € 80.000 en ik betaal 30.000 aan belasting Belastingdruk is: (€ 30.000/€ 80.000) x 100% = 37,5%

Marginale belastingdruk Hoeveel procent belasting moet ik betalen over mijn extra verdiende inkomen.

Belastingstelsels Progressief: als je meer verdient, betaal je een hoger percentage van je inkomen aan belasting. Proportioneel: iedereen betaalt bij elk inkomen hetzelfde percentage. Degressief: als je meer verdient, ga je een lager percentage aan belasting betalen.

De(nivelleren) Nivelleren: inkomensverschillen kleiner maken Denivelleren: inkomensverschillen groter maken

Inkomensverschillen Inkomensverschillen worden kleiner als Heffingskortingen hoger worden Belastingtarieven voor lagere inkomens lager worden en voor hogere inkomens hoger Je minder kosten mag aftrekken van de bruto inkomen Inkomensverschillen worden groter als Heffingskortingen lager worden Belastingtarieven voor lagere inkomens hoger worden en voor hogere inkomens lager Je meer kosten mag aftrekken van het bruto inkomen

Opdracht Maak opdracht in viertallen Inleveren aan einde van de les Gebruik steeds het stappenplan

Bert Verdient € 4.000 bruto per maand en 8% vakantiegeld Heeft geen eigen huis en geen aftrekposten Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € 20.000 aan inkomen, 40% tussen de € 20.000 en € 60.000 en 50% over alles wat hij daarboven verdient

Benno Verdient € 8.000 per maand en 8% vakantiegeld Heeft geen eigen huis Heffingskortingen zijn € 2.500 per jaar Hij betaalt 30% belasting over de eerste € 20.000 aan inkomen, 40% tussen de € 20.000 en € 60.000 en 50% over alles wat hij daarboven verdient

Opdracht 1 Bereken netto inkomen van Bert en Benno. Volg daarbij de stappen van het stappenplan. Bereken gemiddelde heffingsdruk van Bert en Benno.

Opdracht 1: Bert Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840 Belastbaar inkomen is gelijk aan bruto inkomen omdat er geen aftrekposten zijn. Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 31.840 = € 12.736. Bij elkaar: € 18.736 Heffingskortingen: € 18.736 - € 2.500 = € 16.236 Netto inkomen is € 51.840 - € 16.236 = € 35.604 Gemiddelde heffingsdruk: € 16.236/€ 51.840 = 31,31%

Opdracht 1: Benno Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680 Belastbaar inkomen: € 103.680 Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 40.000 = € 16.000 en 50% over € 43.680 = € 21.840 Heffingskortingen: € 43.840 - € 2.500 = € 41.340 Netto inkomen is € 103.680 - € 41.340 = € 62.340 Gemiddelde heffingsdruk: € 41.340/€ 103.680 = 39,8%

Opdracht 2 Benno en Bert kopen een huis en betalen 6% rente over de hypotheek van € 300.000

Opdracht 2: Bert Bruto inkomen: 12 x € 4.000 = € 48.000 + 8% van € 48.000 = € 51.840 Belastbaar inkomen € 51.840 – 18.000 = € 33.840 Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 13.840 = € 5.536. Bij elkaar: € 11.536 Heffingskortingen: € 11.536 - € 2.500 = € 9.036 Netto inkomen is € 51.840 - € 9.036 = € 42.804 Gemiddelde heffingsdruk: € 9.036/€ 51.840 = 17,43%

Opdracht 2: Benno Bruto inkomen: 12 x € 8.000 = € 96.000 + 8% van € 96.000 = € 103.680 Belastbaar inkomen: € 103.680 - € 18.000 = € 85.680 Belasting: 30% over € 20.000 = € 6.000 en 40% over € 40.000 = € 16.000 en 50% over € 25.680 = € 12.840 Heffingskortingen: € 34.840 - € 2.500 = € 32.340 Netto inkomen is € 103.680 - € 32.340 = € 71.340 Gemiddelde heffingsdruk: € 32.340/€ 103.680 = 31,2%

Inkomesnverschillen Bert € 35.605 € 42.804 Benno € 62.340 € 71.340 Opdracht 1 Opdracht 2 Bert € 35.605 € 42.804 Benno € 62.340 € 71.340 Verschil € 26.736 € 28.536

Belasting over ons vermogen Door hypotheekrente aftrek en andere aftrekposten: Gaan Bert en Benno minder belasting betalen (logisch want mijn belastbaar inkomen neemt af) Worden de inkomensverschillen groter

Belasting over ons vermogen Voorbeeld: stel ik heb 100.000 op een spaarrekening (= vermogen) en krijg 4.000 rente (inkomen uit vermogen). Dan is mijn rendement: (4.000: 100.000) x 100% = 4% De belastingdienst gaat er van uit dat ons rendement op ons vermogen altijd 4% is. Dit noemen we het fictief rendement Over dit fictief rendement betalen we 30% belasting

Belasting over ons vermogen We betalen 30% belasting over het rendement wat we op ons vermogen halen Rendement is wat we verdienen met ons vermogen Formule: (inkomen uit vermogen: vermogen) x 100%

Vermogensrendementsheffing Ik heb € 100.000 op een spaarrekening Fictief rendement is 4%, dan is het inkomen uit vermogen € 4.000 Over die € 4.000 betaal ik 30% belasting. Dat is € 1.200 Maak nu som 4.17

Sparen Nederlanders zijn een spaarzaam volkje € 328.000.000.000 op spaarrekeningen Dat is per Nederlander: € 19.294. Best veel, is dat slim???????

Vandaag Opdracht sparen klassikaal Uitdelen nieuwe planning Groepsopdracht: argumenteren

Opdracht Stelling: sparen levert niets op, maar moet je toch doen…………………….. Bereken met indexcijfers de verandering van de koopkracht van mijn vermogen.

Opdracht Ik heb op 1 januari 2013 € 40.000 aan spaargeld op een spaarrekening staan. Ik krijg 1,5% rente over die € 40.000 in 2013. De rente wordt op het einde van het jaar aan mijn spaartegoed toegevoegd. De inflatie is 2,5%. Alle producten zijn eind 2013 2,5% duurder.

Opdracht Ik betaal ook nog 1,2% belasting over al mijn spaartegoed boven de € 21.000. Ga uit van 1,2% van € 19.000 = € 40.000 - € 21.000. De belasting gaat af van mijn spaartegoed dat ik heb op 31 december

Opdracht Wat is jouw conclusie na het maken van de opdracht Ben jij het eens met de stelling dat sparen weinig oplevert, maar dat je het toch moet doen? Waarom zou je toch moeten sparen?

Opdracht Ga uit van Ric = nic/pic x 100 Nic = toename vermogen spaarrekening Nic = er komt bij rente, er gaat vanaf belasting Rente = 1,5% van € 40.000 = € 600 Belasting = 1,2% van € 19.000 = € 228 Rente en belasting samen = € 372. Dit is een toename t.o.v. € 40.000 van 0,93% Nic = 100,93 Pic = inflatie = 102,5 Ric = 100,93/102,5 x 100 = 98,5

Keuzes in het spitsuur Speelkwartier van het leven: 25e tot 30e levensjaar: weinig verantwoordelijkheden Spitsuur van het leven: 30e tot 55e levensjaar. Drukke baan, opgroeiende kinderen en zorg voor hulpbehgoevende ouders. In spitsuur veel keuzes maken en … Economie gaat over keuzes maken

Keuzes in spitsuur Carrière of niet???? Huis kopen of huren Kinderopvang of – meestal de vrouw - korter werken Taken in het huishouden.

Kopen of huren huis Kopen of huren van een huis: wat is voordeliger? Belastingen Aftrek rente van belastingen Geen aftrek huur van belastingen Risico Risico op waardedaling of rentestijging Geen risico op waardedaling of rentestijging Sparen Woning is bezit en kan als pensioen-voorziening dienen Woning is geen bezit en dus geen pensioenvoorziening Kosten Onderhoud en verzekering eigen woning Geen onderhoud en verzekering

Taakverdeling in het huishouden Wie doet wat in het huishouden

Arbeidsdeling in huishouden Over de taak luiers verschonen doet Josje 3 uur en Joris 6 uur. Joris is dus twee keer zo langzaam. Bij stofzuigen is Joris 1,5 zo langzaam. Josje Joris Joris langzamer dan Josje Luiers verschonen 3 6 100% stofzuigen 2 50% totaal 5 9 80%

Uitleg Josje is in beide taken sneller dan Joris. Ze heeft voor elke taak een absoluut voordeel ten opzichte van Joris. Joris is in luiers verschonen twee keer zo langzaam als Josje en in stofzuigen maar 1,5 keer zo langzaam als Josje. Joris heeft daarom bij stofzuigen een comparatief of relatief voordeel t.o.v. luiers verschonen.

Arbeidsdeling in huishouden Als ze zo snel mogelijk willen werken samen, dan moet Josje alles alleen doen. Josje is immers in alles het snelste. Daar heeft Josje natuurlijk geen zin in. Josje wil maximaal 4 uur in het huishouden besteden. Hoe gaan Josje en Joris de taken verdelen op een manier waarop ze samen zo weinig mogelijk tijd kwijt zijn aan het huishouden Als volgt:

Zo dus……… Josje Joris totaal Luiers verschonen 3 stofzuigen 1 1,5 2,5 stofzuigen 1 1,5 2,5 4 5,5

Uitleg Josje gaat dus de 1e drie uur besteden aan luiers verschonen omdat ze daarin relatief het snelst is (twee keer zo snel als Joris). Het laatste uur besteedt zij aan stofzuigen. Joris moet dan nog 1,5 uur stofzuigen.

Zo dus niet……… Josje Joris totaal Luiers verschonen 2 4 stofzuigen 6

Hoofdstuk 6: oude dag Oude dag: pensioen Systeem met drie inkomensbronnen AOW Bedrijfspensioen Zelf sparen

Hoofdstuk 6: oude dag AOW: algemene ouderdomswet Vanaf jaren 50 (trekken van Drees) AOW rechten worden opgebouwd tussen je 15 en 65e: 2% van de totale uitkering voor elk jaar dat je in Nederland woont. AOW: minimumuitkering van 70% van het minimumloon Betaald via omslagstelsel: degenen die nu werken betalen premie voor de ouderen van nu. AOW premie zit in 1e en 2e schijf AOW uitgevoerd door Sociale Verzekeringsbank

Hoofdstuk 6: oude dag AOW probleem: er zijn veel ouderen en weinig werkenden. Er zijn dus te weinig mensen die premies betalen voor teveel mensen die uitkering krijgen. Grijze druk: aantal 65 plussers op de 100 mensen die kunnen werken. Is nu 22%, wordt 40% Oplossingsmogelijkheden: Lagere aow uitkering Later aow uitkering Hogere premies We kiezen voor de 2e oplossing. Waarom????

Grijze druk

Hoofdstuk 6: oude dag De AOW-leeftijd is de leeftijd waarop het AOW-pensioen ingaat. U ontvangt het AOW-pensioen vanaf de dag waarop u uw AOW-leeftijd bereikt. Per 1 januari 2013 is de AOW-leeftijd met 1 maand verhoogd. In de komende jaren gaat de AOW-leeftijd in stapjes omhoog. In 2019 is de AOW-leeftijd 66 jaar en in 2023 is dat 67 jaar. Vanaf 2024 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Hoofdstuk 6 Aanvullend bedrijfspensioen (boven op aow) Meeste Nederlanders betalen verplicht pensioenpremie voor een aanvullende pensioen voor later Premies gaan naar pensioenfondsen. Deze fondsen beleggen het geld in aandelen, obligaties en onroerend goed Premies inkomsten en opbrengsten van beleggen moeten voldoende zijn om pensioenuitkeringen te betalen (zie figuur 6.1 op pagina 91)

Hoofdstuk 6 Aanvullend pensioen is geen omslagstelsel, maar kapitaaldekkingsstelsel Bij een dergelijk stelsel betaal je premie om op je oude dag een inkomen te hebben.

Hoofdstuk 6 Door crisis kwamen pensioenfondsen in problemen om de beleggingen in aandelen en onroerend goed minder opbrengen Crisis komt tot uiting in dekkingsgraad pensioenfondsen

Hoofdstuk 6 Dekkingsgraad: geeft aan of het pensioenfonds aan toekomstige verplichtingen kan voldoen Dekkingsgraad: (vermogen : contant gemaakte uitkeringen) x 100% De verplichtingen van de pensioenfondsen liggen in de toekomst. Om de dekkingsgraad te berekenen moeten we de toekomstige uitkeringen vertalen naar waarde in het nu. Dat noemen we contant maken.

Hoofdstuk 6 Stel ik moet € 1.000 over 1 jaar betalen en de rente is 3% De waarde van die € 1.000 nu is: € 1.000: 1,03 = € 970,87 Controle: als ik die € 970,87 nu op de bank zet met 3% rente dan is dat precies € 1.000 Dekkingsgraad moet minimaal 105% zijn

Hoofdstuk 6 Dekkingsgraad bij een vermogen van € 1.050 Dekkingsgraad = (€1.050: € 970,87) x 100% = 108,15% Dat is meer dan 105% en voldoet dus aan de norm.

Hoofdstuk 6 Naast AOW en aanvullende pensioenen kunnen mensen ook zelf geld opzij zetten en beleggen voor hun pensioen. Voor veel mensen is een koophuis een oudedagsvoorziening

Opdrachten 6.4 6.5 6.6

Opdracht 6.4 Omslagstelsel Aantal 65 plussers stijgt relatief snel en aantal alleenstaanden 65 plussers neemt toe Niets, want de aow uitkering is waardevast Verwachte uitkering alleenstaande: 152/125 x € 10.300 = € 12.525 en gehuwden: 152/125 x € 7.200 = € 8.755

Opdracht 6.4 Alleenstaanden: € 12.525 X (0,47 x 2.678.000) = € 15.764.716.000 Gehuwden: € 8.755 x (0,53 X 2.678.000) = € 12.426.321.000

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties Wat krijgen we van de overheid en wat moeten we betalen aan de overheid tijdens ons leven. Als we jong zijn, betalen we weinig (premies en belastingen) en ontvangen we veel (zorg en onderwijs). We zijn netto ontvangers. Dat geldt ook voor ouderen. Ze betalen relatief weinig en ontvangen veel (vooral voor zorg). Zie figuur 7.3.

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties De werkenden zijn de netto betalers. Ze betalen voor de voorzieningen voor zichzelf en de ouderen en de jongeren. Ze ontvangen alleen voor zichzelf.

Demografische druk Demografische druk = groene druk + grijze druk Groene druk: aantal jongeren tot 20 jaar als percentage van de bevolking tussen 20 en 65 Grijze druk: aantal ouderen vanaf 65 jaar als percentage van de bevolking tussen 20 en 65 jaar

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties Zolang de werkenden weten dat zij later ook netto ontvangers worden, is dit een houdbaar systeem Hier ligt een probleem omdat de grijze en groene druk toeneemt. Er komen teveel jongeren en ouderen die moeten worden onderhouden door te weinig werkenden De werkenden van nu betalen voor de huidige oudjes een voorzieningenniveau dat ze zelf niet meer krijgen

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties Hoe op te lossen: Premies verhogen: rekening wordt bij werkenden nu en later gelegd. Hogere premies verhoogt lastendruk en dat willen we niet. Uitkeringen verlagen: rekening wordt bij oudjes nu gelegd Stimuleren van immigratie (meer werkenden die premie betalen) Verhogen aow leeftijd(is wel solidair want werkenden van nu worden ouder en profiteren ook langer van aow) Fiscaliseren aow, dwz deel aow wordt betaald uit belastinggeld. De ouderen betalen dan mee aan eigen aow (gebeurt nu ook al)

Hoofdstuk 7: ruilen tussen generaties Hoe op te lossen: Uitkeringen verlagen Premies verhogen Zorgen dat er meer werkenden komen die premie betalen. (immigratie, stimuleren arbeidsdeelname verhogen pensioenleeftijd) Zorgen dat er minder pensioengerechtigden komen (verhogen pensioenleeftijd)

Levensloop Maken: 6.20 en 6.21 Maken: 7.10 en 7.11