Pietje heeft op 1 januari 2008 een bedrag van € 400 op een spaarrekening gezet. De rente is 3,5%. Hij laat de rente op de rekening staan. Op 1 januari.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
H20:Voorraadwaardering
Advertisements

H5 Financiële Rekenkunde
H3 Wat doe je met je geld Onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven, om een goede begroting te kunnen maken Verschillende vormen van sparen en.
Samenvatting H5+H6 Maak de opgaven (ook bouwstenen)
H 11: Eigen vermogen 11.1: aandelenvermogen 11.2: emissie van aandelen
Marketing Marketingmix
H 22: Kosten van een duurzaam produktiemiddel (dpm)
Een volledig voorbeeld
Vandaag.
(heeft niet als doel om winst te maken = overheid)
Indexcijfers indexcijfers zijn geen percentages!
H 44: Investeringsselectie
H 15: Samengestelde interest
Hoofdstuk 2 Inkomen en inflatie
Hoofdstuk 3: Wat doe je met je geld?
Klaas koopt een bank voor in de winkel, waarop mensen kunnen zitten
Uitwerking opgave Johan van Velzen. Volgorde van behandeling  Uitleg bedrijf  Uitwerking deelvraag 1  Uitwerking deelvraag 2  Uitwerking deelvraag.
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Omzet.
Hoofdstuk 6 - Boekhouden
Verkoopresultaat Niveau 3 Kerntaak 5 Blz. 63.
stijging van het algemeen prijspeil
3 mavo Betekenis van dit percentage bespreken..
De toets data 2kb juni 2kc juni 2kd 20 juni 2ke 17 juni   2ma 19 juni
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
Inkomen les 10 Zelftest Inzichtvragen
Voorlichting profielkeuze
Hoofdstuk 2: § 2.1: Procenten
H16: Renten H 16 gaat over renten. Wat is het verschil met H 15?
Management & Organisatie Lesbrief: Welvaart VWO 4 Les 11 – Indexcijfers deel 2 Datum: 23 september 2010 Docent: Henk Douna.
Een overzicht van de mogelijkheden
Agenda  Lessen (6)  tot  hs 30
Inflatie oftewel stijging van het algemeen prijspeil
Herhaling Examenstof M&O
Goedemiddag H3b.
Goedemorgen H3b.
Inkomen Begrippen + 6 t/m 10 Werkboek 6. 2 Begrippen Arbeidsverdeling Verdeling van het werk in een land.
GfK PS Retail NLGfK Supermarktkengetallen augustus 2014 GfK Supermarktkengetallen Antwoord op deze vragen vindt u op: bij “GfK Publicaties”
GfK PS Retail NLGfK Supermarktkengetallen augustus 2014 GfK Supermarktkengetallen Antwoord op deze vragen vindt u op: bij “GfK Publicaties”
1 © GfK 2012 | Supermarktkengetallen | week GFK SUPERMARKTKENGETALLEN ‘Hoe ontwikkelt het aantal kassabonnen zich?’ ‘Wat is de omzet van de supermarkten.
1 © GfK 2013 | Supermarktkengetallen | Augustus 2013 GFK SUPERMARKTKENGETALLEN ‘Wat is de omzet van de supermarkten op weekniveau?’ ‘Hoe ontwikkelt het.
2000 X (1,06) 3 = 2.382; = 1.882; X (1,06) 2 = 2.114,65; 2.114, = 3.114,65 (PER 1/1 2006); 3.114,65 X (1,05) 3 = € 3.605,60.
Prijsindexcijfer Klik om verder te gaan. Hoe gebruik je deze uitleg? Je kunt in deze presentatie ‘bladeren’ door de pijltjestoetsen te gebruiken. Vooruit.
Samenvatting Wat moet je leren/ oefenen? Heel hoofdstuk 2
Lesplanning – paragraaf 7 blz. 38
Afschrijving aanschafprijs : levensduur kapitaalgoedlevensduuraanschafprijsjaarlijkse afschrijvingen oven8 jaar € 8000 A ijskast6 jaar B € 300 frituur.
Lesplanning Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent 2.2
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Paragraaf 1 Kennen: De verschillen tussen de formele en informele sector Verschillen tussen een individuele en een collectieve arbeidsovereenkomst Welke.
Blz Prioriteiten stellen betekent dat je de belangrijkste dingen eerst koopt/ betaalt. Huishoudelijke uitgaven zijn producten die je vaak koopt,
Lesplanning – paragraaf 7 blz. 38 Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent Zelfstandig werken, met radio?? Afsluiting van de les. Lokaal verlaten.
Lesplanning 3.2 blz Binnenkomst Intro Nakijken 3.1, klaar? Dan alvast 3.2 maken Uitleg 3.2 Gezamenlijk lezen blz Zelfstandig werken,
Van Valckenborgh Dirk Februari Definitie “optie op aandelen” : Recht / Verplichting om een standaardhoeveelheid aandelen te kopen (call-optie –
Samengestelde interest

Gebruik grafische rekenmachine bij M&O via de TVM-solver
Samenvatting hoofdstuk 1
Conjunctuur.
Algemene Ondernemersvaardigheden
Algemene Ondernemersvaardigheden
Hoofdstuk 2.
§1.4 Waar kies je voor? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
§2.2 Hoe spaar je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over: Sparen
Met gebruik van een verhoudingstabel
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Rekenen met rente Jnw, september 2015.
SPAREN EN LENEN. SPAREN  Enkelvoudige interest ( rente)  Samengestelde interest ( rente)
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
Beste ath 4..
(Bijna) iedereen doet het
Transcript van de presentatie:

Pietje heeft op 1 januari 2008 een bedrag van € 400 op een spaarrekening gezet. De rente is 3,5%. Hij laat de rente op de rekening staan. Op 1 januari 2010 neemt hij een bedrag van € 150 op van zijn spaarrekening. Vraag 1) Bereken het bedrag dat op 31 december 2012 op de spaarrekening van Pietje staat. ANTWOORD VRAAG 1: 1) Eind 2008 = 400 × 1,035 = € 414 Eind 2009 = 414 × 1,035 = € 428,49 Eind 2010 = (€ 428,49 – 150) × 1,035 = € 288,24 Eind 2011 = € 288,24 × 1,035 = € 298,33 Eind 2012= € 298,33 x1,035 = €308,77 Pietje stort 1 maart 2013 €200 extra op zijn spaarrekening, dit doet hij op 1 december nog een keer. Vraag 2) Bereken het bedrag aan rente dat de bank op 31 december 2013 aan Pietje betaalt. ANTWOORD VRAAG 2: Eind 2012 =€ 308,98 (let op doorrekenfout) (€308,77 x 2:12 + €508,77 x 9:12 + €708,77 x 1:12) x0.035 = €17,22

Pietje zet op 1 januari 2001 een bedrag van € op een spaarrekening tegen een rentepercentage van 6% per jaar. Op 1 januari 2004 neemt hij een bedrag op van € 500. Op 1 januari 2006 wordt er € bijgestort. De rentevoet wordt per 1 januari 2006 verlaagd naar 5%. De rente blijft op de spaarrekening staan. a) Wat is rente? b) Bereken het totaalbedrag dat op 1 januari 2009 na rentebijschrijving op de spaarrekening zal staan. c) Bereken het bedrag aan rente dat over de gehele periode ( ) wordt ontvangen. ANTWOORDEN: a) Rente is de prijs van geld. b) 2000 × (1,06) 3 = 2.382; – 500 = 1.882; × (1,06) 2 = 2.114,65; 2.114, = 3.114,65 (per 1/1 2012); 3.114,65 × (1,05) 3 = € 3.605,60 (eindbedrag). c) Per saldo gestort = – = 2500  Rente = 3.605,60 – 2500 = € 1.105,60.

a) Leg uit wat inflatie betekent en hoe dit ontstaat, gebruik in je uitleg ook het woord koopkracht. b) Is inflatie per definitie altijd slecht voor consumenten? ANTWOORDEN: a)Inflatie betekent dat het geld minder waard wordt. Inflatie ontstaat doordat de gemiddelde prijzen van goederen en diensten stijgen. Je kunt met €1,- minder kopen, de koopkracht van deze euro is gedaald. b) Inflatie hoeft niet altijd slecht te zijn. Mensen kunnen per euro minder kopen, ze krijgen echter ook meer euro’s. Dus het dalen van de koopkracht veroorzaakt door de inflatie, kan gecompenseerd worden door een stijging van de inkomsten.

omzetafzetverkoopprijs € € €44.000€ 2,75 € € 40 Vul de ontbrekende getallen in ANTWOORDEN: Omzet = afzet x verkoopprijs. Verkoopprijs= omzet / afzet Afzet = omzet / verkoopprijs omzetafzetverkoopprijs € €12 € € 2,75 € € 40