PowerPoint : regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
De schaduw van Jan Harrie Geelen Querido.
Advertisements

Kikker in de kou geschreven door Max Velthuijs
Een ontroerend verhaal met een sterke boodschap !!!
IJsje is het zachtste beertje van de hele wereld. Voel maar in het boek!
Het kleine meisje op dit plaatje is natuurlijk Roodkapje
Verrassing!!.
De professor Er was eens een professor zijn naam was Einstein. Einstein had een laboratorium met allemaal flesjes,drankjes en soms ontplofte er zomaar.
Persoonsvorm verleden tijd
Woorden en tijd.....
Kerstmis.
DAT IS HET ! Joep was zo’n figuur, waar je echt helemaal gek van kon worden. Hij was altijd goed gehumeurd en had altijd iets positiefs te melden. Als.
EEN BEETJE WINTER geschreven: Paul Stewart en Chris Riddell.
Het verhaal van Artaban,
Anne-Frank.
Mooi scheppingsverhaal...
De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn.
Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren.
het kasteel liep over mij niet meer gewezen. een kasteel raakte.
…..overrompeld door verdriet
Bewerkt door Jordy, Amélie & Ineke
Er was eens een oud kasteel midden in een diep en donker bos.
Joringel ging weg en kwam uiteindelijk in een vreemd dorp.
Hij zocht tot aan de negende dag. Vaak liep hij rond het kasteel, maar hij kwam nooit te dichtbij.
Nu kon de heks niet meer toveren, en Jorinde stond weer voor hem.
hij trok een bloem Zingt en kwam. Joringel komt ze niet meer komen.
De tortelduif zong klagelijk in de oude beuk.
Het was een mooie avond. Jorinde was in een nachtegaal veranderd die tuwiet, tuwiet zong.
het kasteel tovert naar het ringetje. groot beweegt hij rond de struik.
Toen hoorde hij ze fluiten.. Die dieren slachtte, kookte en braadde ze dan.
kwaad werd hij rond het kasteel. toen raakte hij iemand vond.
wanneer ging hij ze in zon. een meter droomde. de vogels vielen naar het kasteel.
Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken. Dat kooitje bracht ze dan naar een zaal van haar kasteel.
harder onderging hij rond Joringel. de mantel pakte weg.
Wanneer er echter een onschuldig meisje te dicht bij haar kasteel kwam, veranderde de heks haar in een vogel en sloot haar op in een kooitje.
Er waren vele honderden nachtegalen, hoe moest hij nou Jorinde terugvinden?
De uil vloog in een struik en direct kwam er een kromme, oude vrouw uit tevoorschijn.
het dorp kookte naar vogels. toen kon hij die lijden.
kwaad droeg hij rond het kasteel. een dauwdruppel kwam overeen.
Jorinde zong : Wanneer iemand binnen honderd meter van het kasteel kwam, moest hij stilstaan en kon zich niet meer verroeren.
Dagboek van een vrouw.
Er was eens een meisje die had 4 vrienden
Welke keuze maak jij voor jezelf?
Rode Rozen.
Er was eens een leesvirus,die was zijn stippen kwijt.
Het verhaal van Pasen.
Een liefdesgeschiedenis
Jezus roept de leerlingen
Kerst © wilma. Kerst © wilma Heel lang geleden in een land dat we nu Israël noemen Maar dat vroeger Palestina genoemd werd, waar Koning Herodes, koning.
K O E K J E S.
Daarna begon de zon krachtig te stralen, en hierop trok de reiziger onmiddellijk zijn mantel uit.
2. Grammatica en spelling
kwaad kon hij rond de nachtegalen. de vrouw bekeek naar helft.
Toen hij dichtbij het kasteel gekomen was, verstijfde hij niet, maar hij liep door tot aan de deur.
Welkom 7de Lijdenszondag 2015.
DE SPIEGEL.
Jorinde bekeek. de nacht kon. Joringel had zijn aan de hand.
Ze kon dieren en vogels naar zich toe lokken. Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak los Zachiël, op het juiste moment ".
Pas op Leesvirus! Een verhaal geschreven door de kinderen van groep 5/6 van de Meester Sieberingschool Nieuw Balinge 2015.
grote kon hij rond het dorp. het kasteel tovert naar het ringetje.
Joringel werd heel blij, raakte de deur aan met de bloem en de deur sprong open.
Ik ben 10 jaar Ja ik ga vandaag voor het eerst naar de heksen school. Het is ver lopen maar later kan ik vliegen en hoef ik niet meer te lopen. En later.
Kerst 2015 Groep 2b. De herders zijn met hun schapen in het veld.
Het lied van Ora een kerstverhaal. Ara, Era en Ora waren drie zusjes, alle drie op dezelfde dag geboren, precies één jaar en één minuut na elkaar.
Is ‘t kofschip gezonken…?
DE SPIEGEL Een liefdesgeschiedenis Vertaald uit het Spaans – Freddy Storm 11/2009.
Wanneer het maantje in het kooitje schijnt, maak los Zachiël, op het juiste moment ".
20 februari 1965.
Het gebeurde in een donkere nacht, heel lang geleden, dat er herders in het veld waren, die de wacht hielden over hun schapen. Zij stonden net wat met.
Blok II Bidden In de lessen 7 t/m 13 ontdek je hoe jij verbinding kunt maken met God door te bidden.
God gééft Zich oorzaak leer er een les uit! BRON = het spreken van God
Transcript van de presentatie:

PowerPoint : regelmatige en onregelmatige werkwoorden Infinitief – Imperfectum - Perfectum

Regelmatige werkwoorden Imperfectum Singularis: STAM + -TE of STAM + -DE Pluralis: STAM + - TEN of STAM + -DEN Wanneer T of D?  Voorbeelden: Dansen  danste Blaffen  blafte Praten  praatte Werken  werkte Kuchen  kuchte Knippen  knipte Bellen  belde Antwoorden  antwoordde SoFTKeTCHuP Als de STAM van het werkwoord eindigt op een consonant van SoFTKeTCHuP  + -TE(N) Andere consonant  -DE(N)

Regelmatige werkwoorden Perfectum Regel: hebben / zijn + participium Hoe maak je het participium? Ge + STAM + T of Ge + STAM + D Wanneer T of D?  Voorbeelden: Dansen  Ik heb gedanst Blaffen  De hond heeft geblaft Praten  Hij heeft luid gepraat Werken  Hij heeft hard gewerkt Kuchen  Hij heeft gekucht Knippen  Hij heeft zijn haar geknipt Bellen  Hij heeft gebeld Antwoorden  Hij heeft de telefoon beantwoord SoFTKeTCHuP Als de STAM van het werkwoord eindigt op een consonant van SoFTKeTCHuP  Ge + Stam + T Andere consonant  Ge + Stam + D

Onregelmatige werkwoorden Imperfectum Heel veel werkwoorden zijn ONREGELMATIG. De vocaal verandert bij deze werkwoorden. Voorbeeld: Lopen – liep Gaan – ging Doen – deed Alle onregelmatige werkwoorden: zie boek blz. 233-234 en slides. Het stuk in purper is het woordaccent.

Onregelmatige werkwoorden Perfectum De werkwoorden met een onregelmatig IMPERFECTUM hebben ook een onregelmatig PERFECTUM. Heel vaak verandert de vocaal. Voorbeeld: Lopen – liep - gelopen Gaan – ging - gegaan Doen – deed – gedaan Alle onregelmatige werkwoorden: zie boek blz. 233-234 en slides. Het stuk in purper is het woordaccent.

Aandoen  Zie ‘doen’ Imperfectum: deed aan(S) - deden aan (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft aangedaan Perfectum (Pl) hebben aangedaan

Aankomen  Zie ‘komen’ Imperfectum: kwam aan(S) - kwamen aan (Pl) Kort Lang Perfectum (S) ben – bent – is aangekomen Perfectum (Pl) zijn aangekomen

Bakken  Onregelmatig participium Imperfectum: bakte (S) - bakten (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gebakken Perfectum (Pl) hebben gebakken

Beginnen Imperfectum: begon (S) - begonnen (Pl) Perfectum (S) ben– bent– is begonnen Perfectum (Pl) zijn begonnen

Begrijpen Imperfectum: begreep (S) - begrepen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft begrepen Perfectum (Pl) hebben begrepen

Behangen Imperfectum: behing(S) - behingen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft behangen Perfectum (Pl) hebben behangen

Bewegen Imperfectum: bewoog (S) - bewogen (Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft bewogen Perfectum (Pl) hebben bewogen

Bezoeken  zie ‘zoeken’ Imperfectum: bezocht (S) - bezochten (Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft bezocht Perfectum (Pl) hebben bezocht

Bijten Imperfectum: beet(S) - beten(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebeten Perfectum (Pl) hebben gebeten

Blazen Imperfectum: blies (S) - bliezen(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft geblazen Perfectum (Pl) hebben geblazen

Blijven Imperfectum: bleef(S) - bleven(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebleven Perfectum (Pl) hebben gebleven

Breken Imperfectum: brak(S) - braken(Pl) kort lang Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebroken Perfectum (Pl) hebben gebroken

Brengen Imperfectum: bracht(S) - brachten(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gebracht Perfectum (Pl) hebben gebracht

Denken Imperfectum: dacht(S) - dachten(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedacht Perfectum (Pl) hebben gedacht

Doen Imperfectum: deed(S) - deden(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedaan Perfectum (Pl) hebben gedaan

Dragen Imperfectum: droeg(S) - droegen(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedragen Perfectum (Pl) hebben gedragen

Drinken Imperfectum: dronk(S) - dronken(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gedronken Perfectum (Pl) hebben gedronken

Eten Imperfectum: at(S) - aten(Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb– hebt– heeft gegeten Perfectum (Pl) hebben gegeten

Gaan Imperfectum: ging(S) - gingen(Pl) Perfectum (S) ben– bent– is gegaan Perfectum (Pl) zijn gegaan

Genezen Imperfectum: genas(S) - genazen(Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb– hebt– heeft genezen Perfectum (Pl) hebben genezen

Geven Imperfectum: gaf(S) - gaven(Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb– hebt– heeft gegeven Perfectum (Pl) hebben gegeven

Gieten Imperfectum: goot(S) - gegoten(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gegoten Perfectum (Pl) hebben gegoten

Hangen  zie ‘behangen’ Imperfectum: hing(S) - hingen(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gehangen Perfectum (Pl) hebben gehangen

Hebben Imperfectum: had(S) - hadden(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gehad Perfectum (Pl) hebben gehad

Helpen Imperfectum: hielp(S) - hielpen(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft geholpen Perfectum (Pl) hebben geholpen

Houden (van) Imperfectum: hield(S) - hielden(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gehouden Perfectum (Pl) hebben gehouden

Inbreken  zie ‘Breken’ Imperfectum: brak in(S) - braken in(Pl) kort lang Perfectum (S) heb– hebt– heeft ingebroken Perfectum (Pl) hebben ingebroken

Innemen  zie ‘Nemen’ Imperfectum: nam in(S) - namen in(Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb– hebt– heeft ingenomen Perfectum (Pl) hebben ingenomen

Kiezen Imperfectum: koos(S) - kozen(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gekozen Perfectum (Pl) hebben gekozen

Kijken Imperfectum: keek(S) - keken(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft gekeken Perfectum (Pl) hebben gekeken

Klimmen Imperfectum: klom(S) - klommen(Pl) Perfectum (S) heb– hebt– heeft geklommen Ook met zijn ben – bent – is geklommen Perfectum (Pl) hebben geklommen

Komen Imperfectum: kwam(S) - kwamen(Pl) kort lang Perfectum (S) ben-bent-is gekomen Perfectum (Pl) zijn gekomen

Krijgen Imperfectum: kreeg(S) - kregen(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gekregen Perfectum (Pl) hebben gekregen

Kunnen Imperfectum: kon(S) - konden(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gekund Perfectum (Pl) hebben gekund

Lachen  Onregelmatig Perfectum Imperfectum: lachte(S) - lachten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gelachen Perfectum (Pl) hebben gelachen

Laten Imperfectum: liet (S) - lieten (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gelaten Perfectum (Pl) hebben gelaten

Lezen Imperfectum: las (S) - lazen (Pl) kort lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft gelezen Perfectum (Pl) hebben gelezen

Liggen Imperfectum: lag (S) - lagen (Pl) Kort lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft gelegen Perfectum (Pl) hebben gelegen

Lopen Imperfectum: liep (S) - liepen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gelopen Ook met zijn: ben – bent – is gelopen Perfectum (Pl) hebben gelopen

Meegaan  Zie ‘gaan’ Imperfectum: ging mee(S) - gingen mee(Pl) Perfectum (S) ben– bent- is meegegaan Perfectum (Pl) zijn meegegaan

Meenemen  Zie ‘nemen’ Imperfectum: nam mee(S) - namen mee(Pl) kort lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft meegenomen Perfectum (Pl) hebben meegenomen

Moeten Imperfectum: moest(S) - moesten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gemoeten Perfectum (Pl) hebben gemoeten

Mogen Imperfectum: mocht(S) - mochten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gemogen Perfectum (Pl) hebben gemogen

Nakijken  Zie ‘kijken’ Imperfectum: keek na(S) - keken na(Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft nagekeken Perfectum (Pl) hebben nagekeken

Nemen Imperfectum: nam(S) - namen(Pl) kort lang Perfectum (S) heb – hebt – heeft genomen Perfectum (Pl) hebben genomen

Onderzoeken  Zie ‘Zoeken’ Imperfectum: onderzocht(S) - onderzochten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft onderzocht Perfectum (Pl) hebben onderzocht

Ontbijten  Zie ‘bijten’ Imperfectum: ontbeet(S) – ontbeten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft ontbeten Perfectum (Pl) hebben ontbeten

Opstaan  Zie ‘staan’ Imperfectum: stond op(S) – stonden op(Pl) Perfectum (S) ben – bent – is opgestaan Perfectum (Pl) zijn opgestaan

Oversteken Zie ‘steken’ Imperfectum: stak over(S) – staken over(Pl) kort lang Perfectum (S) ben – bent – is overgestoken Perfectum (Pl) zijn overgestoken

Overvallen Zie ‘vallen’ Imperfectum: overviel(S) – overvielen(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft overvallen Perfectum (Pl) hebben overvallen

Rijden Imperfectum: reed(S) – reden(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gereden Perfectum (Pl) hebben gereden

Roepen Imperfectum: riep(S) – riepen(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft geroepen Perfectum (Pl) hebben geroepen

Scheiden  onregelmatig perfectum Imperfectum: scheidde(S) – scheidden(Pl) Perfectum (S) ben– bent- is gescheiden Perfectum (Pl) hebben gescheiden

Schijnen Imperfectum: De zon scheen Perfectum (S) De zon heeft geschenen

Schrijven Imperfectum: schreef(S) – schreven (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft geschreven Perfectum (Pl) hebben geschreven

Slapen Imperfectum: sliep(S) – sliepen(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft geslapen Perfectum (Pl) hebben geslapen

Sluiten Imperfectum: sloot(S) – sloten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gesloten Perfectum (Pl) hebben gesloten

Snijden Imperfectum: sneed(S) – sneden(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gesneden Perfectum (Pl) hebben gesneden

Spreken Imperfectum: sprak (S) – spraken(Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft gesproken Perfectum (Pl) hebben gesproken

Springen Imperfectum: sprong (S) – sprongen(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gesprongen ben – bent – is gesprongen Perfectum (Pl) hebben gesprongen

Staan Imperfectum: stond (S) – stonden (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gestaan Perfectum (Pl) hebben gestaan

Steken Imperfectum: stak (S) – staken (Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft gestoken Perfectum (Pl) hebben gestoken

Stelen Imperfectum: stal (S) – stalen (Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft gestolen Perfectum (Pl) hebben gestolen

Sterven Imperfectum: stierf (S) – stierven (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gestorven Perfectum (Pl) hebben gestorven

Stijgen Imperfectum: steeg (S) – stegen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gestegen Perfectum (Pl) hebben gestegen

Strijken Imperfectum: streek (S) – streken (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gestreken Perfectum (Pl) hebben gestreken

Treffen Imperfectum: trof(S) – troffen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft getroffen Perfectum (Pl) hebben getroffen

Trekken Imperfectum: trok (S) – trokken (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft getrokken Perfectum (Pl) hebben getrokken

Uitdoen  Zie ‘doen’ Imperfectum: deed uit (S) – deden uit (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft uitgedaan Perfectum (Pl) hebben uitgedaan

Uitgaan  Zie ‘gaan’ Imperfectum: ging uit (S) – gingen uit (Pl) Perfectum (S) ben – bent – is uitgegaan Perfectum (Pl) zijn uitgegaan

Uitsteken  Zie ‘steken’ Imperfectum: stak uit (S) – staken uit (Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt – heeft uitgestoken Perfectum (Pl) hebben uitgestoken

Uittrekken  Zie ‘trekken’ Imperfectum: trok uit (S) – trokken uit (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft uitgetrokken Perfectum (Pl) hebben uitgetrokken

Vallen Imperfectum: viel (S) – vielen (Pl) Perfectum (S) ben – bent – is gevallen Perfectum (Pl) hebben gevallen

Varen Imperfectum: voer (S) – voeren (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gevaren Perfectum (Pl) hebben gevaren

Verbieden Imperfectum: verbood (S) – verboden (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft verboden Perfectum (Pl) hebben verboden

Vergeten Imperfectum: vergat (S) – vergaten (Pl) kort lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft vergeten ben – bent – is vergeten Perfectum (Pl) hebben vergeten zijn vergeten

Verkopen  Zie ‘kopen’ Imperfectum: verkocht (S) – verkochten (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft verkocht Perfectum (Pl) hebben verkocht

Verliezen Imperfectum: verloor (S) – verloren (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft verloren Perfectum (Pl) hebben verloren

Verstaan  zie ‘staan’ Imperfectum: verstond (S) – verstonden (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft verstaan Perfectum (Pl) hebben verstaan

Vertrekken  zie ‘trekken’ Imperfectum: vertrok (S) – vertrokken (Pl) Perfectum (S) ben – bent - is vertrokken Perfectum (Pl) zijn vertrokken

Vervangen Imperfectum: verving (S) – vervingen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft vervangen Perfectum (Pl) hebben vervangen

Vinden Imperfectum: vond (S) – vonden (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gevonden Perfectum (Pl) hebben gevonden

Vliegen Imperfectum: vloog (S) – vlogen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gevlogen Perfectum (Pl) hebben gevlogen

Voorkomen  Zie ‘komen’ Imperfectum: voorkwam (S) – voorkwamen (Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt - heeft voorkomen Perfectum (Pl) hebben voorkomen

Vragen Imperfectum: vroeg (S) – vroegen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gevraagd Perfectum (Pl) hebben gevraagd

Vriezen Imperfectum: het vroor Perfectum: het heeft gevroren

Wassen  Onregelmatig perfectum Imperfectum: waste (S) – wasten (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gewassen Perfectum (Pl) hebben gewassen

Wegen Imperfectum: woog (S) – wogen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gewogen Perfectum (Pl) hebben gewogen

Weten Imperfectum: wist (S) – wisten(Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft geweten Perfectum (Pl) hebben geweten

Wijzen Imperfectum: wees (S) – wezen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gewezen Perfectum (Pl) hebben gewezen

Willen Imperfectum: wilde (S) – wilden (Pl) OF wou (S) - wouden (Pl) Perfectum (S) heb – hebt - heeft gewild Perfectum (Pl) hebben gewild

Worden Imperfectum: werd (S) – werden (Pl) Perfectum (S) ben – bent - is geworden Perfectum (Pl) zijn geworden

Zeggen Imperfectum: zei (S) – zeiden (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gezegd Perfectum (Pl) hebben gezegd

Zien Imperfectum: zag (S) – zagen (Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt – heeft gezien Perfectum (Pl) hebben gezien

Zijn Imperfectum: was (S) – waren (Pl) Kort Lang Perfectum (S) ben – bent – is geweest Perfectum (Pl) zijn geweest

Zingen Imperfectum: zong (S) – zongen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gezongen Perfectum (Pl) hebben gezongen

Zitten Imperfectum: zat (S) – zaten (Pl) Kort Lang Perfectum (S) heb – hebt – heeft gezeten Perfectum (Pl) hebben gezeten

Zoeken Imperfectum: zocht (S) – zochten (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gezocht Perfectum (Pl) hebben gezocht

Zullen  !!! Geen participium Imperfectum: zou (S) – zouden (Pl)

Zwemmen Imperfectum: zwom (S) – zwommen (Pl) Perfectum (S) heb – hebt – heeft gezwommen Perfectum (Pl) hebben gezwommen

Let op: uitspraak Regel: 1 consonant na vocaal = LANG 2 consonanten na vocaal = KORT

Let op Probleem met de klinker a in het imperfectum In Singularis: kort In Pluralis: lang Voorbeelden: zie volgende slide

Imperfectum: kort of lang Aankomen kwam aan kwamen aan Breken brak braken KLIK op ICOON om Eten at aten alle woorden te horen. Genezen genas genazen Geven gaf gaven Inbreken brak in braken in Innemen nam in namen in Komen kwam kwamen Lezen las lazen Liggen lag lagen Meenemen nam mee namen mee Nemen nam namen Oversteken stak over staken over Spreken sprak spraken Steken stak staken Stelen stal stalen Uitsteken stak uit staken uit Vergeten vergat vergaten Voorkomen voorkwam voorkwamen Zien zag zagen Zijn was waren Zitten zat zaten