Terugkeer, Ze liep over straat, - als een schim – in haar oude, vale jas. Aan haar arm hing een geruite, enigszins, versleten tas.
De schoenen die ze droeg, had ze zopas gevonden bij wat afval, aan het plein Ze zaten goed en waren warm, warmer dan haar hart. Ze droeg een baret, - want het was koud - geen mooie hoed en handschoenen van kleur vergaan. Wat was er in haar leven toch zo misgegaan? O God, wat voelde zij zich oud!
Kersttijd - vroeger, warmte en gezelligheid, een thuis. zussen en een broer, een pa en ma, een eigen bed. Had ze toch maar. beter opgelet. Eén na één, liet ze achter, “Er is veel meer te koop,” giechelde ze toen franker.
Maar, van de kant in de gracht, neen, dat had ze zeker nooit verwacht. Nacht valt over de stad, De fonkel - etalages sluiten hun luiken. Wordt het weer een bank, om als bedstee te gebruiken?
Een oude vrouw komt op haar toe, eerst ziet ze niet, ze is zo moe. “ Dag Lien, ik heb je hier al zo vaak gezien.” “ Kom mee naar huis, dra is het Kerst, we missen je, toe,” Een diepe zucht…; uitgeblust en moe, voortaan houdt Lien, het zwerversleven voor gezien. ria – december 2005