Hoofdstuk 14 Verdeling
Inhoud Verdeling van wat? De functionele verdeling 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid De functionele verdeling 2.1 De functionele verdeling als klassiek thema 2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie 2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op
Inhoud Personele verdeling Armoede 3.1 De statistische verdeling van het beschikbaar gezinsinkomen 3.2 Decielverdeling 3.3 Lorenz-curve 3.4 Ongelijkheidsmaatstaven 3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe? Armoede 4.1 Een absolute definitie van armoede 4.2 Een relatieve definitie van armoede 4.3 De armoede in rijke landen
1. Verdeling van wat? 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid
Figuur 14.1: de transitie van het primaire inkomen naar het netto beschikbare inkomen en welvaart primair inkomen arbeidsinkomen inkomen uit vermogen (uurloon × uren werk (rendement op vermogen × vermogen) bijdragen – + sociale zekerheid transferten sociale zekerheid: + pensioen, werkloosheid, kinderbijslag, leefloon, invaliditeit, arbeidsongevallen, geneeskundige verzorging,… + andere transferten: studiebeurs, bouwpremie,… belastbaar inkomen directe – belastingen beschikbaar inkomen bestedingen + sparen indirecte – belastingen: demografie btw, accijns welvaart per persoon publieke goederen
1. Verdeling van wat? 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid
1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen Primaire inkomensverdeling komt tot stand op arbeids- en kapitaalmarkt Hoogte arbeidsinkomen Aantal uren Vergoeding per arbeidsuur (loon) Bepaalt in grote mate positie gezin in inkomensverdeling Inkomen uit vermogen Omvang vermogen Rendement vermogen Intresten spaarboekje of obligatie, dividenden, landrente, huurinkomsten,…
1. Verdeling van wat? 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid
1.2 Beschikbaar inkomen Primaire inkomen = basis waarop belastingen en sociale bijdragen worden geheven In ruil transfers uit systeem Bv. pensioenen, werkloosheidsvergoedingen, kinderbijslagen, etc. belastbaar gezinsinkomen = primaire inkomens + transfers Inkomstenbelasting: progressief Beschikbaar inkomen Inkomen om uit te geven aan goederen en diensten Sparen
1. Verdeling van wat? 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid
1.3 Welvaart Bestedingen Indirecte belastingen: btw of accijnzen Welvaart is wat overblijft: hoeveelheden goederen en diensten die we kunnen kopen Verschillende factoren bepalen welvaart per persoon Objectieve component Gezondheid, leeftijd, gezinsgrootte, klimaat,… Subjectieve component Voorkeuren,…
1. Verdeling van wat? 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid
1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen Gezinsgrootte wordt meestal in rekening gebracht bij omzetting bestedingen naar welvaartsniveau Ruwe manier: delen door aantal gezinsleden Niet proportioneel Publieke-goedkarakter: verlichting, verwarming,… Behoeften variëren: baby vs. universiteitsstudent Equivalentieschaal: houdt rekening met samenstelling en schaalvoordelen Bv. OESO-schaal elke extra volwassene (> 14 jaar): factor 0,5 elk extra kind (< 14 jaar): factor 0,3 Vierkantswortel van personen in gezin
1. Verdeling van wat? 1.1 De primaire verdeling: inkomen uit arbeid en uit vermogen 1.2 Beschikbaar inkomen 1.3 Welvaart 1.4 Gezinsgrootte en equivalentieschalen 1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid
1.5 Verklaringen voor veranderingen in ongelijkheid Welvaartsverdeling kan ongelijker worden omdat de primaire inkomensverdeling ongelijker wordt, bv. als de lonen voor hooggeschoolden veel meer toenemen dan voor laaggeschoolden, of als de inkomens uit vermogens sterker groeien dan uit arbeid; de overheid minder herverdeelt, bv. omdat ze de belastingen minder progressief maakt of de uitkeringen in de sociale zekerheid beperkt; er sociodemografische veranderingen zijn, zoals bv. meer jongeren die sneller alleen gaan wonen, meer alleenstaanden, meer of minder tweeverdieners, meer inactieve gepensioneerden.
2. De functionele verdeling 2.1 De functionele verdeling als klassiek thema 2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie 2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op
2.1 De functionele verdeling als klassiek thema Functionele inkomensverdeling geeft aan hoe de toegevoegde waarde (inkomen) verdeeld wordt over productiefactoren arbeid en kapitaal Belangrijk vanuit maatschappelijk oogpunt Wie krijgt welk deel van de geproduceerde taart? Ethisch Inkomen uit vermogen Opgebouwd door arbeidsinkomen te sparen (meritocratisch) Geërfd vermogen (aristocratisch) Inkomen uit arbeid Hét thema onder klassieke economen (1776-1871) Recent opnieuw op agenda gezet door Thomas Piketty’s (2013) Le capital au XXIme siècle
2.1 De functionele verdeling als klassiek thema Smith (1776) - Wealth of Nations Verhouding tussen sociale klassen obv inkomensbron Ricardo (1818) - On the Principles of Political Economy and Taxation 3 klassen Grondbezitters Pachters (ondernemers) Landarbeiders Winst: wat overblijft voor pachters na betaling grondrente en lonen Industriële revolutie Nieuwe sociale klasse: industriële kapitalisten Eigenaar van geproduceerde productiemiddelen (machines) Uitbreidbaar en accumuleerbaar (in tegenstelling tot bv. land)
2.1 De functionele verdeling als klassiek thema Door industriële revolutie uitgelokte groei doet bevolking toenemen Minder vruchtbare grond wordt in gebruik genomen Graanprijzen moeten stijgen om uit kosten te komen Geldt ook voor graan op vruchtbare grond = differentiële rente volgens Ricardo Eigenaren zien grondrente steeds meer stijgen Gaat ten koste van inkomens andere klassen Arbeiders verdienen subsistentieloon Industriële kapitalisten moeten door stijgende graanprijzen subsistentieloon optrekken (of arbeiders komen om) Winst daalt steeds verder omdat grondrente en lonen stijgen Prikkel tot accumulatie verdwijnt Ricardo onderschatte technologische vooruitgang
2.1 De functionele verdeling als klassiek thema Marx (1867) was sterk geïnspireerd door Ricardo Conflict tussen klassen staat centraal Kapitalisten: eigenaars van productiemiddelen Proletariaat: enkel arbeid ter beschikking Dalende winstvoet Kapitaalvorming door ‘uitbuiting’ arbeiders Inkomen alsmaar meer geconcentreerd Polarisatie Revolutie: van kapitalistische naar socialistische maatschappij Hield evenmin rekening met technologische vooruitgang
2. De functionele verdeling 2.1 De functionele verdeling als klassiek thema 2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie 2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op
2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie Interactie op de markt tussen individuen die op rationele wijze hun objectieven proberen te realiseren binnen beperkingen Eigenaar kapitaal of arbeid wordt vergoed obv marginale productiviteit Onderneming is prijsnemer (loon w en prijs p zijn gegeven) Hoeveelheid arbeid? Marginale regel
Figuur 14.2: de vergoeding voor de factor arbeid wordt bepaald door de marginale productiviteit van arbeid w p w A p w B p 1 MPL L0 L1 L
2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie MPL-curve traceert vraagcurve naar arbeid: bij elk niveau van reëel loon lezen we winstmaximerende hoeveelheid arbeid af Marginale productiviteit: afgeleid uit productiefunctie Overgang productiefunctie naar totale toegevoegde waarde in economie: Y ipv TP Loonaandeel in nationaal inkomen Kapitaalaandeel
2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie Overgang productiefunctie naar nationaal inkomen vergt enkele betwistbare veronderstellingen Toch: zolang parameter van productiefunctie niet wijzigt, blijft loon- en kapitaalaandeel in nationaal inkomen min of meer constant Stabiele functionele inkomensverdeling was een van ‘stylized facts of economic growth’ Loonaandeel sinds einde 20ste eeuw gedaald Technologisch: kapitaal aan belang gewonnen in productie Machtsverhoudingen: delokalisatie en globalisering holden onderhandelingspositie vakbonden uit
Figuur 14.3: het loonaandeel in het nationaal inkomen (in %) 74 72 70 68 66 België 64 EU-15 62 VS 60 58 1960 1967 1974 1981 1988 1995 2002 2009 2016
2. De functionele verdeling 2.1 De functionele verdeling als klassiek thema 2.2 Vergoeding van de productiefactoren in de neoklassieke theorie 2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op
2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op Piketty (2013) - Le capital au XXIme siècle Thema: kapitaal als bron van toenemende concentratie van inkomens en macht Verschillen met Marx Beleid kan kapitaalconcentratie en politieke instabiliteit tegengaan Enorm veel data Niet soort inkomen, maar hoogte van inkomen Functionele verdeling Vermogen ipv kapitaal Vermogensaandeel Met als de verhouding van het vermogen tov nationaal inkomen
2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op Kapitaal of vermogen? K staat bij Piketty voor nationaal vermogen: geheel van bezittingen van burgers en overheid die inkomen kunnen genereren Valt niet samen met productiefactor, bv. ook juwelen en schilderijen Som van niet-financiële en financiële activa tegen marktprijs, verminderd met schulden Rendement hangt af van Vermogensbestanddeel Omvang Menselijk kapitaal of publiek pensioen niet inbegrepen
2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op Verhouding vermogen ten opzichte van inkomen Voor Frankrijk (of ) en vermogenssamenstelling sinds 1700 Explosieve groei van totale vermogen sinds 1950 was niet uitzonderlijk U-vormig verloop ging samen met drastische verandering in samenstelling Toekomst? Hoe hoger spaarquote s, hoe sneller vermogen toeneemt Lagere economische groei, hoe groter Als s en g lang genoeg constant blijven, convergeert naar =‘tweede fundamentele wet van het kapitalisme’ naar ongeveer 7, of niveau van net voor Wereldoorlog I
Figuur 14.4: de verhouding K/Y en de samenstelling ervan in % van het nationaal inkomen in Frankrijk 1700-2010. 800 700 netto buitenlands kapitaal 600 500 ander binnenlands kapitaal 400 300 200 woningen 100 landbouwgronden 1700 1731 1761 1792 1822 1853 1884 1912 1943 1973 2004 Bron: Berlage, L. (2016). Piketty’s ‘Kapitaal’ in een (kritische) notendop (Leuvens Economisch Standpunt n°161).
2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op Vermogensaandeel in nationaal inkomen Kapitaal gaat minder renderen als het sneller toeneemt dan het nationaal inkomen Hoeveel neemt af als stijgt? Substitutie-elasticiteit tussen arbeid en kapitaal Kritische waarde is 1: procentuele daling r is gelijk aan procentuele stijging van < 1 is kapitaal moeilijker in te voegen in productie; r daalt meer dan stijgt, vermogensaandeel daalt als toeneemt > 1 is kapitaal makkelijker in te schakelen R daalt minder dan stijgt, vermogensaandeel stijgt Ligt rond 1,3 en 1,6, zegt Piketty Verklaart stijging van Relatieve stijging is wel minder dan stijging Kritiek
2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op Toenemende concentratie van vermogen en r > g Aandeel specifieke groep in verdeling inkomen of vermogen Opmerkelijke evolutie Tot WO I: vermogen extreem ongelijk verdeeld Bv. Frankrijk in 1910: bijna 90% in handen van 10% rijksten, 60% in bezit van 1% rijksten Tussen WO I en 1970: daling vermogensconcentratie Na 1970: stijging vermogensconcentratie Diverse schokken creëren ongelijke verdeling van vermogens Ongelijkheid heeft neiging te vergroten, aldus Piketty r > g is daarbij cruciaal
Tabel 14.1: aandeel in het vermogen van de rijkste 10% en 1% voor Frankrijk, de Verenigde Staten en België. aandeel van de rijkste 10% aandeel van de rijkste 1% FR VS België FR VS België 1810 79,9 58,0 45,6 25,0 1870 81,8 71,0 50,4 32,0 1910 88,5 81,1 60,5 45,1 1920 81,7 79,7 49,2 43,7 1930 80,0 73,4 47,4 37,4 1940 75,8 66,4 36,3 30,4 1950 72,8 65,7 33,4 29,7 1960 69,9 67,0 31,9 31,4 1970 62,0 64,2 22,0 28,2 1980 61,8 67,2 22,0 30,1 1990 61,0 68,7 21,7 32,9 2000 62,1 69,7 23,5 33,1 2010 62,1 71,5 44,0 24,4 33,8 12,2 2014 42,6 12,1 Bron: voor vs en Frankrijk: http://piketty.pse.ens.fr/fr/, de website bij boek van Piketty, Annexe technique, tabel S10.1; voor België: Kuypers, S., Marx, I. (2017). De verdeling van de vermogens in België: een actualisering. (CSB-Bericht), tabel 3.
2.3 Piketty pakt de klassieke draad weer op Bv. r = 5%, g = 1%. Om constant te houden bij gelijkblijvend rendement moet gezin teller en noemer in zelfde proportie laten stijgen Noemer stijgt met 1%, dus als gezin kapitaal laat stijgen met 1% blijft constant Bij r = 5% moet gezin slechts 1/5e van kapitaalopbrengst sparen Empirisch op LT is jaarlijkse groei zelden > 1 % Jaarlijks rendement op kapitaal is 4 à 5% Kapitaalaandeel zal dus stijgen Grote kapitaalbezitters realiseren doorgaans hoger rendement Pijnpunt: r en s exogeen
3. Personele verdeling Personen of gezinnen als uitgangspunt ipv sociale klassen of productiefactoren Studie beschikbaar inkomen: inkomen dat overblijft nadat belastingen betaald en transfers ontvangen zijn European Survey on Income and Living Conditions (EU-SILC) Inkomensbegrip: arbeidsinkomen, inkomen uit sociale zekerheid en inkomen uit vermogen Benadert beschikbare gezinsinkomen door van primaire inkomens de betaalde belastingen af te trekken en transfers op te tellen Ongecorrigeerd nettogezinsinkomen per maand EU-SILC 2015 (inkomens 2014)
3.1 De statistische verdeling van het beschikbaar gezinsinkomen In 2014: gemiddeld gezinsinkomen 3128 euro per maand Histogram Klassen van 500 euro Grote inkomenswaaier Inkomens zijn niet alleen ongelijk verdeeld, ze liggen niet symmetrisch gespreid rond gemiddelde Lange staart: scheve verdeling Mediaan (2588 euro) is lager dan gemiddelde (3128 euro)
Figuur 14.5: Belgische inkomensverdeling in 2014 (maandelijkse gezinsinkomen in euro) % van de gezinnen 18 16,9 16 14,1 14 12 11,6 10 9,1 8,1 8 6,9 7,0 6 5,1 4,7 4,3 4,5 4 2,8 2,3 2 1,6 1,1 500 1 000 1 500 2 000 2 500 3 000 3 500 4 000 4 500 5 000 5 500 6 000 6 500 7 000+ klasse van het maandelijks gezinsinkomen in € Bron: eigen berekeningen op data van eu-silc (2015).
3. Personele verdeling 3.1 De statistische verdeling van het beschikbaar gezinsinkomen 3.2 Decielverdeling 3.3 Lorenz-curve 3.4 Ongelijkheidsmaatstaven 3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe?
3.2 Decielverdeling Elke klasse telt evenveel gezinnen: 10% van de bevolking Eerste deciel: 10% armste gezinnen Tiende of laatste deciel: 10% rijkste gezinnen Kwartielen, kwintielen, percentielen Vaak gebruikt als maatstaf van ongelijkheid 10% armsten: gemiddeld 838 euro 10% rijksten: gemiddeld 7766 euro Bv. P90/P10 Verhoudingen niet de beste maatstaven van ongelijkheid Best info gebruiken uit alle decielen Aandeel in bevolking vergelijken met aandeel in inkomensmassa Bv. armste deciel krijgt slechts 2,7% van inkomen
Tabel 14.2: decielverdeling van het maandelijks beschikbaar gezinsinkomen in België in 2014 cum. cum. laagste hoogste gemiddeld aandeel in aandeel in aandeel in aandeel in deciel inkomen inkomen inkomen bevolking inkomen bevolking inkomen (in euro) (in euro) (in euro) (in %) (in %) (in %) (in %) (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) 1 -4 819 1 124 838 10,0 2,7 10,0 2,7 2 1 125 1 415 1 270 10,0 4,1 20,0 7,1 3 1 416 1 750 1 584 10,0 5,1 30,0 12,7 4 1 750 2 135 1 935 10,0 6,2 40,0 19,6 5 2 136 2 588 2 356 10,0 7,5 50,0 27,9 6 2 588 3 143 2 858 10,0 9,1 60,0 37,7 7 3 143 3 799 3 461 10,0 11,1 70,0 49,0 8 3 800 4 544 4 168 10,0 13,3 80,0 61,9 9 4 545 5 659 5 053 10,0 16,1 90,0 77,2 10 5 662 83 984 7 766 10,0 24,8 100,0 100,0 alle gezinnen -4 819 83 984 3 128 100,0 100,0 Bron: eigen berekeningen op data van eu-silc (2015).
3. Personele verdeling 3.1 De statistische verdeling van het beschikbaar gezinsinkomen 3.2 Decielverdeling 3.3 Lorenz-curve 3.4 Ongelijkheidsmaatstaven 3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe?
3.3 Lorenz-curve Horizontale as: cumulatief aandeel in bevolking Verticale as: cumulatief aandeel in inkomen Diagonaal: referentie voor perfect gelijke verdeling Hoe verder onder de diagonaal, hoe groter de ongelijkheid Inkomensongelijk in VS > BE Voorwaarde: Lorenz-curve mogen elkaar niet snijden In dat geval: Gini-coëfficiënt
Figuur 14.6: de Lorenz-curve voor België en de vs in 2014 cumulatief aandeel in het inkomen 1 gelijke verdeling 0,8 België 0,6 vs 0,4 0,2 0,2 0,4 0,6 0,8 1 cumulatief aandeel in de bevolking Bron: voor België eigen berekeningen op data van eu-silc 2015; voor de vs: us Census Bureau (http://www.census.gov).
3. Personele verdeling 3.1 De statistische verdeling van het beschikbaar gezinsinkomen 3.2 Decielverdeling 3.3 Lorenz-curve 3.4 Ongelijkheidsmaatstaven 3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe?
3.4 Ongelijkheidsmaatstaven Gini-coëfficiënt leunt aan tegen Lorenz-curve Oppervlakte tussen Lorenz-curve en diagonaal als maatstaf Verhouding van oppervlakte L en oppervlakte bij maximale ongelijkheid, 1/2 Hoe verder Lorenz-curve van diagonaal ligt, hoe groter L en hoe groter de Gini Tussen 0 (perfect gelijk) en 1 (perfect ongelijk) Gini-coëfficiënt België: 0,264 in 2014 VS: 0,464 in 2014
Figuur 14.7: de Gini-coëfficiënt cumulatief procent van het inkomen B L M A cumulatief procent van de gezinnen
3. Personele verdeling 3.1 De statistische verdeling van het beschikbaar gezinsinkomen 3.2 Decielverdeling 3.3 Lorenz-curve 3.4 Ongelijkheidsmaatstaven 3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe?
3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe? Ongelijkheid op wereldvlak is groot, maar neemt af 7 miljard mensen: geen steekproef Branko Milanovic: totale wereldongelijkheid obv micro-data Ongelijkheid tussen landen Ongelijkheid binnen landen Wereldongelijkheid in inkomens tussen alle inwoners obv Gini Heel hoog op wereldvlak: 0,623 Langdurige toename van ongelijkheid sinds begin negentiende eeuw Voor het eerst in bijna 2 eeuwen, neemt wereldongelijkheid af Een verklaring? Gini in VS: 0,41 Na WO I sterk afgenomen, sinds 1980 opnieuw sterk toegenomen Inverted U-hypothesis of Kuznets-hypothese verleden tijd? Ook in China neemt interne ongelijkheid toe Chinese Gini stijgt, maar groei van gemiddeld inkomen zorgt ervoor dat wereldongelijkheid daalt
3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe? Samenspel twee factoren: ‘olifantencurve’ Horizontale as: percentielen van wereldinkomensverdeling Verticale as: voor elk percentiel cumulatieve reële inkomensgroei Globaliseringsperiode 1988-2011 Inkomensgroei (35,5 %) heel ongelijk voor de percentielen Sterkste groei voor percentielen 50 tot 60 China, India, Vietnam,… 90ste en 95ste percentiel groeide slechts 13% Onderste helft van inkomensverdeling rijke westerse wereld: VS, Japan, West-Europese landen,… = ‘lagere middenklasse’: verliezers van globalisering Uiteinden globale inkomensverdeling Allerarmsten groei die hoger is dan lagere middenklasse Allerrijksten (top 1%) groei die hoger is dan lagere middenklasse Ongelijkheid binnen landen neemt toe, maar wereldongelijkheid neemt af
3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe? In veel rijke landen neemt ongelijkheid toe Gini-coëfficiënt van het equivalente beschikbaar inkomen rond 1985 en 2013 In meeste landen is Gini halfweg jaren 1980 duidelijk gestegen Ook in Noorwegen, Denemarken, Finland en Zweden Vraagtekens bij Kuznets-hypothese Angelsaksische landen ongelijker
Figuur 14.8: de wereldongelijkheid op basis van de Gini van 1820 tot 2013 en de olifanten-grafiek van Milanovic cumulatieve reële inkomensgroei (in %) Gini 0,7 20 40 60 80 100 120 groei 1988-2011 is 35,5% wereld ongelijkheid 0,6 0,5 ongelijkheid 0,4 vs 0,3 1820 1870 1920 1970 20 40 60 80 100 percentiel van de wereldwijde inkomensdistributie Bron: de linkerfiguur is gebaseerd op figuur 3.2 en de rechterfiguur op figuur 1.1 in Milanovic, B. (2016) Global Inequality: a new Approach for the Age of Globalization. Cambridge: The Belknap Press of Harvard University. Voor beide figuren bezorgde Branko Milanovic ons de meest actuele achterliggende data.
Figuur 14.9: de verandering in de ongelijkheid in rijke landen tussen 1985 en 2013 toename van ongelijkheid status quo afname 0,50 0,40 0,30 0,20 0,10 DNK CZE NOR FIN SWE HUN DEU LUX CAN AUS ITA NZL JPN ISR GBR USA MEX BEL NLD FRA GRC TUR OECD22 1985 2013 Bron: OECD (2015). In it together. Why less inequality benefits all, figure 1.3, Paris: OECD. Noot: voor niet alle landen dateren de gegevens exact van het jaar 1985 en 2013.
3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe? Nog eens Piketty: het aandeel van de top 1% Empirische onderbouwing: aandelen in nationale inkomen Personele inkomensverdeling onderging grote veranderingen Rond WOI: 1% had inkomensaandeel van ongeveer 20% Eind jaren 1970: gedaald tot 6 à 8% Vanaf 1980 Sterk gestegen in VS (22%) en VK (15%), Duitsland (14,5%) Frankrijk is uitzondering: 8,1% in 2015
Figuur 14.10: het aandeel van de rijkste 1% 25,0 23,0 VS 21,0 19,0 17,0 15,0 VK 13,0 Duitsland 11,0 9,0 Frankrijk 7,0 5,0 1913 1919 1925 1931 1937 1943 1949 1955 1961 1967 1973 1979 1985 1991 1997 2003 2009 2015 Bron: http://wid.world/data (geraadpleegd op 28-06-2017).
3.5 Hoe groot is inkomensongelijkheid en neemt deze toe? Ongelijkheid in de loonverdeling P90/P10-ratio populair bij bv. OESO verhouding tussen hoogste loon van de werkenden die in negende deciel zitten, en hoogste loon van zij in het eerste deciel Begin jaren 1970: spanning van 3,5 Vanaf jaren 1980 duidelijk toegenomen Frankrijk opnieuw uitzondering België heeft laagste loonspanning Evolutie P90/P10 gelijklopend met beschikbaar inkomen Primaire ongelijkheid toegenomen Verandering in relatieve vraag geschoolde en ongeschoolde arbeid door globalisering en technologie Arbeidsmarkt is niet perfect competitief
Figuur 14.11: deciel ratio’s (P90/P10) voor de loonverdeling VS VK Duitsland Frankrijk België Bron: OECD, http://stats.oecd.org/index.aspx.
4. Armoede 4.1 Een absolute definitie van armoede 4.2 Een relatieve definitie van armoede 4.3 De armoede in rijke landen
4.1 Een absolute definitie van armoede Meten van armoede valt niet samen met ongelijkheid Armoede: niet bereiken van absolute of relatieve inkomensgrens Absolute grens Bv. ‘$1 per dag’ of momenteel $1,9 per dag Milleniumdoelstellingen 1990: 37% in extreme armoede 2015: 13% in extreme armoede Honderden miljoenen mensen in absolute armoede 1990: 1,958 miljard mensen 2012: 897 miljoen mensen Daling grotendeels te danken aan China
Tabel 14.3: aantal mensen in extreme armoede (in miljoen) regio 1990 1999 2012 2015* Oost-Azië en Stille Oceaan 995,5 689,4 147,2 82,6 Europa en Centraal-Azië 8,8 36,8 10,1 4,4 Latijns-Amerika en Caraïben 78,2 71,1 33,7 29,7 Zuid-Azië 574,6 568 309,2 231,3 Sub-Saharaans Afrika 287,6 374,6 388,8 347,1 wereld 1 958,6 1 751,5 896,7 702,1 % van de wereldbevolking 37,1 29,1 14,1 12,7 Bron: World Bank (2016). The Global Monitoring Report 2015/2016, Tabel 0.1. Noot: (*) de cijfers voor 2015 zijn een projectie.
4. Armoede 4.1 Een absolute definitie van armoede 4.2 Een relatieve definitie van armoede 4.3 De armoede in rijke landen
4.2 Een relatieve definitie van armoede Rowntree (1871-1954): legde een armoedegrens vast aan de hand van de prijs van een korf noodzakelijke goederen Focus op voedselbehoefte ‘toestand waarin een gezin over een onvoldoende hoog inkomen beschikt om volwaardig deel te nemen aan het maatschappelijke leven’ Bv. internetaansluiting in België Relatieve karakter Op basis van verdeling inkomen Bv. laagste kwintiel van de inkomensverdeling Percentage van mediaaninkomen, hetzij gemiddelde inkomen Bv. EU of OESO: 60% van mediaan equivalente inkomen Subjectieve methode Bv. welk netto-inkomen nodig om juist rond te komen? Multidimensionaal
Tabel 14.4: vergelijking van Belgische armoedenorm en eu-norm in euro per maand (2015) leefloon + huishoudtype (60% mediaan inkomen) kinderbijslag (a) (b) (b) in % van (a) samenwonende 743 556 74,8 (met één andere volwassene) alleenstaande 1 115 834 74,8 koppel zonder kinderen 1 672 1 112 66,5 alleenstaande met twee kinderen 1 784 1 459 81,8 koppel met twee kinderen 2 341 1 459 92,3 Noot: voor wettelijke norm nemen we het leefloon op 1 september 2015, verhoogd met de kinderbijslag. De EU-norm is gebaseerd op de EU-silc enquête van 2016 (inkomens 2015).
4. Armoede 4.1 Een absolute definitie van armoede 4.2 Een relatieve definitie van armoede 4.3 De armoede in rijke landen
4.3 De armoede in rijke landen Armoedeschattingen op basis van 60% van mediaanequivalent inkomen EU: gemiddeld 17,3% van de bevolking leeft in armoede Laagste armoede in Nederland en Scandinavische landen België in middengroep (15,5%) Duitsland: sterk toegenomen sinds eeuwwende VS: bijna 25% van de Amerikanen leeft onder armoedegrens
Tabel 14.5: percentage van de bevolking dat arm is op basis van de 60%-norm van het mediaanequivalente inkomen 1995 2000 2005 2010 2013 2015 Nederland 11 11 10,7 10,3 10,4 11,6 Noorwegen - - 11,4 11,2 10,9 11,9 Frankrijk 15 16 13 13,3 13,7 13,6 Zweden - - 9,5 12,9 14,8 14,5 Belgiëa 16 13 14,8 14,6 15,1 15,5 Duitsland 15 10 12,2 15,6 16,1 16,7 Verenigd Koninkrijk 20 19 19 17,1 15,9 16,7 EUb - - 16 16,5 16,7 17,3 Italië 20 18 19,2 18,7 19,3 19,9 Griekenland 22 20 19,6 20,1 23,1 21,4 Verenigde Statenc 23,8 23,6 23,8 24,2 24,2 24,2 Bron: voor alle landen behalve de Verenigde Staten, ec.europa.eu/eurostat/data/database (geraadpleegd op 28-06-2017). Voor de Verenigde Staten: stats.oecd.org (geraadpleegd op 28-06-2017). Noot: (a) meest recente cijfer voor België betreft 2016 (voor alle andere landen: 2015) (b) EU6-1972, EU9-1980, EU10-1985, EU12-1994, EU15-2004, EU25-2006, EU27-2013, EU28 (c) meest recente cijfer voor de Verenigde Staten betreft 2014.