7. Geld en inflatie.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Hoofdstuk 5: Arbeidsmarkt in de EU
Advertisements

SIER-spel Doelen: Leren hoe in een markteconomie de verbanden kunnen liggen tussen een aantal kern-concepten uit de algemene economie; Leren dat het moeilijk.
Hoofdstuk 2: Geld en ruil
G E L D.
Hoofdstuk 2 Inkomen en inflatie
Marketing 1.2 de consument 19 november 2012.
Onderwerpen vandaag Geld en de overheid Geld in een open economie
De Grote Depressie Herman de Jong / Faculteit Economie en Bedrijfskunde.
Geldschepping door banken
KRINGEN 1 Module 2: Bedrijfshuishouding SEPA. KRINGEN 1 Module 2: Bedrijfshuishouding Inleiding: betalingen buitenland!  Op reis: cash en debetkaarten.
Hoofdstuk 1 Het begin van Europese samenwerking.
Presentaties 12 juni 10 minuten per presentatie Powerpoint beschikbaar
stijging van het algemeen prijspeil
Hoofdstuk 17 De Geldmarkt
Inkomen les 10 Zelftest Inzichtvragen
Internationale handel
Hoofdstuk 3: Beleid van de EU
gespannen arbeidsmarkt
Jullie hebben lef... .
Inflatie oftewel stijging van het algemeen prijspeil
Inkomen les 8 37 t/m 46.
Inkomen les 7 27 t/m 37.
Hoofdstuk 2: Wisselkoersen
Hfst 5: De open economie met overheid
Begrippen kennen Collectieve sector = publieke sector
België Bulgarije Cyprus Denemarken Duitsland Estland Finland Frankrijk
Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Italië 1973
Europa.
Herhaling Hoofdstuk 1.
De Europese Unie: 500 miljoen mensen – 28 landen
Inflatie en deflatie Door Jochem Jansen.
Overzicht Inflatie Twee soorten: Deflatie Daling algemeen prijsniveau
Geldzaken.
Antwoorden mobieltje- uit lagelonenlanden dus goedkoper.
De verschillen in Europa
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Rollenspel EU besluitvorming
De economische kringloop
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
PW Wisselkoersen Vraag 1: De uitvoer van Zwitserland naar de EU steeg, maar minder snel dan de invoer uit de EU-landen (= de uitvoer van de EU naar Zwitserland.
Instructie hoofdstuk 8 Internationale ontwikkelingen.
De index … …niets meer dan een cijfer ?. Consumptieprijsindex de prijsevolutie van goederen en diensten consumptie gezinnen indexkorf stijging prijzen.
De rol van goud/zilver en geld in het hedendaagse financiële stelsel Even terug naar de basis: alles draait om geld, maar waar komt het precies vandaan?
…..LET OP…………. Deze powerpoint gaat over de Nederland en Europa
NEDERLAND HANDELSLAND
Lesbrief Verdienen en Uitgeven
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
Economie De kredietcrisis.
Instructie hoofdstuk 8 Internationale ontwikkelingen
H4 Wisselkoers en betalingsbalans
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Welkom Havo 5..
Lesbrief Verdienen en Uitgeven
Geld Inleiding.
Welkom Havo 5..
Economische groei Hfst 20 Hfst 26.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Welkom Havo 5..
Economisch bekeken Mavo 4
Geld en geldschepping.
Maatschappelijke geldhoeveelheid
Centrale bank (ecb / dnb)
Rollenspel EU besluitvorming
Nederland en de rest van de wereld
Nederland en de rest van de wereld
Maatschappelijke geldhoeveelheid
16. Betalingsbalans en wisselkoers
Transcript van de presentatie:

7. Geld en inflatie

1. Het geld Functies van geld: Soorten geld: ruilmiddel waardemeter = rekeneenheid voor waarde van goederen spaar-en kredietmiddel Soorten geld: chartaal geld = biljetten en munten giraal geld = tegoeden op zichtrekeningen quasigeld = deposito’s op spaar- en termijnrekeningen (≤ 1j)

Beknopte geschiedenis van het geld Ruil Van directe ruil, omwille van zoekkosten en transactiekosten, naar indirecte ruil met tussengoederen (=goederengeld) (bijv. vee, zout, rijst, schelpen, slaven!, …) Metaalgeld en het ontstaan van het muntstuk van klompjes edel metaal naar muntslag van standaardmunt (ruilwaarde = intrinsieke waarde) naar tekenmunt (ruilwaarde > intrinsieke waarde) (zoals nu nog onze pasmunten) Ontstaan van papiergeld en bankbiljetten omwille van risico’s (overvallen) en ongemak goud in bewaring gegeven bij goudsmid en vervangen door papiergeld van representatief geld (volledig gedekt door goud) over fiduciair geld (gedeeltelijk gedekt door goud) …naar het huidige conventioneel papiergeld (niet meer gedekt door goud)

Geldcreatie door goudsmeden , de eerste privébanken: Origineel gedeponeerd goud met schuldbekentenis Voorraad goud 1000 200 Uitgeleend goud met schuldbekentenissen 800 160 640 128 512 102,4 409,6 81,92 327,68 65,536 262,144 52,429 209,715 41,943 167,772 33,554 134,218 26,844 107,374 21,475 85,899 17,180 68,719 13,744 54,976 10,995 43,980 8,796 35,184 7,037 28,147 5,629 22,518 4,504 18,014 3,603 […] SOM = 4000 SOM = 1000 Geldcreatie door goudsmeden , de eerste privébanken: lees in HB onder 1.3 de 5e paragraaf

Vroeger konden privébanken dus op basis van een goudreserve via kredietverlening extra papiergeld en dus ruilmiddelen in omloop brengen Opm. voordeel : kwam tegemoet aan de toenemende behoefte aan ruilmiddelen krediet komt van : ‘credere’ = geloven, vertrouwen gevaar: als banken vanuit winstbejag te veel risico’s namen of slechte leningen hadden toegestaan konden ze aan hun normale omwisselingsplicht (bankbrieven tegen goud) niet voldoen gevolg: vertrouwenscrisis en door domino-effect ineenstorting banksysteem daarom : uitgifte bankbiljetten toevertrouwd aan één centrale bank

Voorraad chartaal geld (indien kasreserve-coëfficiënt 10%) Origineel gedeponeerd chartaal geld met girale tegenwaarde op zichtrekening Voorraad chartaal geld (indien kasreserve-coëfficiënt 10%) 10 000 1 000 Uitgeleend geld Voorraad 9.000 900 8.100 810 7.290 729 6.561 656 5.905 590 5.314 531 4.783 478 4.305 430 3.874 387 3.487 349 3.138 314 2.824 282 2.542 254 2.288 229 2.059 206 1.853 185 […] SOM = 90 000 SOM = 10 000 Ontstaan van giraal geld en geldcreatie steeds meer bankbiljetten gedeponeerd bij banken en vervangen door giraal geld (= ‘cijfertjes op een rekening’) privébanken kunnen op basis van kasreserves via kredietverlening extra giraal geld scheppen  zie tabel omwille van hun belang in de geldcreatie staan ze onder toezicht van monetaire autoriteiten Ook de centrale banken spelen een belangrijk rol bijv. door het opleggen van een minimale kasreservecoëfficiënt (= percentage dat in chartaal geld wordt aangehouden)  zie hierna bij de bespreking van de centrale bank van de eurozone: de ECB Geldcreatie door centrale en private banken: http://www.youtube.com/watch?v=ZE8xBzcLYRs (10’ – gekleurd - in het Frans)

2. De Europese Centrale Bank (ECB) voert het monetair beleid in de Eurozone: Belangrijkste taak: zorgen voor prijsstabiliteit en behoud v/d koopkracht v/d euro  concreet ECB streeft naar een inflatie van minder dan maar dicht bij 2 % () o.a. via beïnvloeden v/d interest ( i ): banken parkeren (verplicht en vrijwillig) geld bij ECB tegen i banken lenen geld aan ECB tegen i i bij gewone banken volgt i van ECB als i ↑=> globale Vraag ↓ (=> prijzen ↓) als i ↓=> globale Vraag ↑ Van waar komt dat 2%-steefdoel? Zie http://www.standaard.be/cnt/dmf20170728_02992838 de ‘Eurotoren’ van de ECB in Frankfurt

Eurozone = ‘euroland’ = 19 EU-landen met Euro als munt: België Nederland Luxemburg Frankrijk Italië Duitsland VK (voorlopig nog) Ierland Denemarken Griekenland Spanje Portugal Oostenrijk Zweden Finland Estland Cyprus Letland Litouwen  Hongarije Malta Polen Slowakije Slovenië Tsjechië Bulgarije Roemenië Kroatië Speciale gevallen: klik hier

Andere taken van CENTRALE BANKEN: kunnen het geldscheppend vermogen van de gewone banken beïnvloeden door het opleggen van een hogere of lagere kasreservecoëfficiënt (= hoeveel minimum in chartaal geld moet bijgehouden worden) het verhogen of verlagen van de rentevoet (i ) die de centrale bank aanrekent aan de gewone banken bij het verlenen van krediet om hun kasreserves aan te vullen. zijn ook de ultieme reddingsplank (= lender of last resort) bij plotse grootschalige geldopvragingen of als belangrijke financiële instellingen met geldtekorten kampen om crisissen te voorkomen recenter: helpen landen met schuldproblemen door noodkredieten toe te staan en zelfs obligaties op te kopen (ECB en Federal Reserve) noodkredieten aan Griekenland, Ierland en Portugal werden gegeven door de zgn. Trojka = ECB + IMF + Europese Commissie, die later niet meer zo genoemd mocht worden (IMF = Internationaal Monetair Fonds - cfr. Hs 16)

De financiële crisis die begon in 2007 was o. a De financiële crisis die begon in 2007 was o.a. een vertrouwenscrisis (bij het publiek én tussen de banken onderling),ontstaan door: (dreigende) faillissementen van grote banken die te veel risico’s namen en (in de VS) onverantwoorde kredieten toestonden en op een herverpakte wijze doorverkochten (zie ), de ondoorzichtigheid van ingewikkelde en risicovolle financiële producten die door de internationalisering van de financiële markten wereldwijd verspreid werden, nieuwe bankmodellen (cfr. Dexia) waarbij met kortlopende (ont)leningen op de geldmarkt langlopende (uit)leningen of beleggingen gefinancierd werden een tekort aan adequate controle en toezicht. Deze crisis van het financieel systeem leidde tot een economische crisis, die door veel land ‘Keynesiaans’ werd aangepakt (= overheids-investeringen en –bestedingen en interest) (zie HS 9) , wat leidde tot een stijging van de schulden en de zogenaamde schuldencrisis (zie HS 13)

Felle discussie over rol ECB in de schuldencrisis: Vnl. Duitsland en ECB zelf (die onafhankelijk opereert) vonden dat ECB zich zo veel mogelijk tot z’n oorspronkelijke rol moet beperken (inflatie controleren). Obligaties opkopen = de geldmassa doen toenemen (cfr. infra) en kan tot hoge inflatie leiden, dus: niet of slechts heel gecontroleerd doen. Anderen, zoals prof. Paul De Grauwe (London School of Economics), vonden dat ECB de ‘bazooka’ moest uithalen: openlijk zeggen: ‘wij laten niet niét toe dat Italiaanse, Spaanse, Portugese, … rente boven niveau X uitstijgt, en zullen ONBEPERKT obligaties opkopen om dat doel te bereiken.’ Daardoor zou uiteindelijk niet zo massaal moeten opgekocht worden want ‘de financiële markten’ zouden niet of veel minder speculeren tegen die landen, luidde de redenering.  En het is - sinds september 2012 - geworden: de bazooka!  blijft voorlopig ‘in werking’ (& doet wat hij moet doen)

3. Inflatie en deflatie 3.1 Definitie Inflatie = aanhoudende stijging van het algemeen prijspeil gaat gepaard met een daling van de koopkracht van het geld Deflatie = een aanhoudende algemene daling van het prijsniveau  gevaar voor inkrimping van de economie (in de korte termijn spreekt men eerder van negatieve inflatie of desinflatie)

< kruipende inflatie (niet meer dan 2 à 3% per jaar) nulinflatie (+- 0%) < kruipende inflatie (niet meer dan 2 à 3% per jaar) < galopperende of hollende inflatie (boven de 3% per jaar) < hyperinflatie (100-en tot 1000-en % per jaar) bijv. Duitsland na WO I (cfr. hb laatste § van 3.1) bijv. Argentinië eind 20e eeuw: 3 000 % bijv. Zimbabwe: juni 2009: 11 miljoen % … per maand! Wat te doen bij hyperinflatie? vreemde munten kopen (dollars, euro’s, …) – grond kopen – huis kopen – … als je tenminste een verkoper vindt … Zimbabwe 1/8/2008: 10 nullen geschrapt: biljet op de foto werd vervangen door biljet van 10 Zimbabwaanse dollar

“De prijzen liggen 45% hoger dan 20 jaar geleden. Inflatie in België sinds 1955: “De prijzen liggen 45% hoger dan 20 jaar geleden. Maar tussen 1970 en 1990 gingen de prijzen maal 3!”

   inflatiedoelstelling van Europese Centrale Bank (ECB): net onder 2%

DOCH recenter (België) Feiten Voor WO 2: inflatie en deflatie vooral nevenverschijnsel van resp. hoog- en laagconjunctuur Na WO 2 tot begin jaren 1970: matige inflatie (OESO- landen) Jaren 1970 tot begin jaren 1980: versnelling inflatietempo en hollende inflatie  ook tijdens laagconjunctuur = stagflatie (dus: stagflatie = combinatie van inflatie en laagconjunctuur) Nadien: matige inflatie  België: sinds 1992: meestal 1,5 à 2,5 % per jaar (zie volgende dia) = relatieve prijsstabiliteit (nulinflatie komt weinig voor) DOCH recenter (België) najaar 2007 t/m 2008 : inflatie-opstoot  vooral door stijging voedsel- en energieprijzen  juli 2008 piek van 5,91% ! (op jaarbasis, dus t.o.v. juli 2007) 2009: gemiddelde inflatie licht negatief 2011: opnieuw meer inflatie (+- 3,5%) (en +- stagflatie) Daarna daling: 2012: 2,8% - 2013: 1,1% - 2014: 0,3% - 2015: 0,01% 2016 & 2017: inflatie trok opnieuw aan tot +- 2% (in2016 vnl. energie) Andere landen: klik hier

DS, 21/02/2014

3.2 Oorzaken van inflatie Monetaire theorie M x V = P x T (ruilvergelijking van Fisher) M = ‘money’ = geldhoeveelheid V = ‘velocity’ = omloopsnelheid v/h geld P = ‘prices’ = gemiddeld prijsniveau T = ‘transactions’ = aantal transacties v. goederen  P = (M x V) / T als we V als ± constant veronderstellen, dan geldt: als de geldhoeveelheid sneller groeit dan de economie treedt er – ceteris paribus – inflatie op () bijv. hyperinflatie van Duitsland en Zimbabwe v. eerdere dia: kwam omdat centrale banken massaal geld bijdrukten monetaire: vnl te maken met geldhoeveelheid: stel op een rommelmarkt: M = geldhoeveelheid = 100 => bepaald prijsniveau; daarna: geld uitdelen zodat M = 200 (met zelfde aantal goederen) => intuïtief aanvoelbaar dat prijzen zullen stijgen … - analoog: Duitsland na WO I: drukte massaal geld o.a. vr. herstelbetalingen => hyperinflatie (cfr. Gezelschapsspel ‘Koehandel’: laatste ronden hogere prijzen wegens meer geld in omloop) bijv. ter bestrijding v/d financiële crisis kopen de ECB en de ‘Fed’ (= Federal Reserve = Centrale bank van de VS) staatsobligaties e.d. op van de banken = (indien deze niet gecompenseerd worden door andere transacties) meer geld in de economie: zolang er tegelijk deflatoire krachten werken, is er geen probleem; op het moment dat de crisis voorbij is, zouden die effecten terug verkocht moeten worden, maar sommigen vrezen dat dit onvoldoende zal gebeuren

Bestedingstheorie globale vraagcurve verschuift naar rechts => inflatie (treedt vnl. op i.g.v. hoogconjunctuur) = bestedingsinflatie = demand pull inflation (nog een tekening erbij? klik hier) Kostentheorie autonome kostenstijging => globale aanbodcurve naar links => inflatie = kosteninflatie = cost push inflation (bijv. i.g.v. loonkosten↑ > productiviteit↑ ) (bijv. olieprijs ↑ graanprijzen ↑ ; is ‘ingevoerde’ of importinflatie) Ook een stijging van de consumptiebelasting (btw en accijnzen) kan de inflatie doen toenemen; zo zorgde de taxshift in ons land in 2016 voor een dergelijk effect: http://www.standaard.be/cnt/dmf20160502_02269225?_section=60676464&utm_source=standaard&utm_medium=newsletter&utm_campaign=biz&M_BT=9997619230&adh_i=f043bebd3bdc4555a2ec20dc257a09cc&imai=

3.3 Gevolgen van inflatie inkomens: indexering! => gevolgen zijn beperkt (nuancering: cfr. infra) bijv. lonen, sociale uitkeringen, huren, … inkomensverdeling: progressieve inkomstenbelastingen in België (cfr. infra) => geïndexeerd inkomen kan in hogere schijf belanden echter: ook belastingschijven worden geïndexeerd! interesten: reële interest daalt (toch in eerste instantie) = nadelig voor spaarders reële interest = nominale interest – inflatie winsten: ondernemingen hogere kosten => doorrekenen (= mogelijk minder verkoop = minder winst) of niet doorrekenen (= minder winst) inkomens: wel met vertraging + via gezondheidsindex (dus nadelig voor rokers, of voor wie het woon-werkverkeer zelf moet bekostigen, of i.g.v. bijv. sterk stijgende olieprijzen!) interesten: lotto : voor kapitaalbehoud: enkel reële interest opsouperen!, zo niet word je elk jaar ‘armer’

concurrentiepositie Belgische bedrijven: als inflatie België > inflatie buitenland => export ↓ inflatiepsychologie: = als men inflatie verwacht, consumeert men eerder ‘nu’, waardoor de inflatie weer wordt aangewakkerd aantasting functies van geld => ontwrichting van de reële economie: vlucht uit geld, ontmoediging sparen en investeren, …, daling groei en werkgelegenheid

4. Bestrijding van inflatie* i.g.v. bestedingsinflatie (Vraag naar rechts) restrictief monetair beleid (door ECB) = interest verhogen => kopen op krediet wordt duurder => V↓ restrictief budgettair beleid = overheid vermindert uitgaven en/of verhoogt belastingen => V↓ opgelet: mag geen btw-verhoging zijn! (nl. = p↑) overheid mag niet meteen de fiscale meeropbrengst uitgeven! (nl. = V↑) (* momenteel niet aan de orde; integendeel: de ECB wil de – te lage - inflatie net aanwakkeren) Igv monetaire oorzaak: restrictief monetair beleid: interest verhogen, of ook monetair is: overheidsobligaties terug verkopen (cfr. supra ivm ECB en Federal reserve)

i.g.v. kosteninflatie (Aanbod naar links) prijsbeleid - prijzenstop of maximumprijzen instellen doch: is enkel symptoombestrijding en niet erg effectief bevorderen prijsconcurrentie inkomensbeleid (vnl. i.g.v. loonkosteninflatie) loonmatigingsbeleid (bijv. 2015: indexsprong) (of milder: loonnorm: die bedroeg voor 2013-2014 0% = bevriezing van de lonen = ‘loonstop’ = enkel indexering mag, stijging bovenop indexering mag niet) 15-’16: 0,5% v loonkost – ’17-’18: 1,1% Opm.: Tegen de ingevoerde inflatie (olie, voedselprijzen) van 2008 viel als Belgische overheid weinig te doen. De koopkracht kon versterkt worden door de belastingen (selectief) te verlagen, maar dat is symptoombestrijding: daarmee wordt de inflatie op zich niet teruggedrongen.

5. Het meten van inflatie en het indexeringsmechanisme 5.1 Het indexcijfer van de consumptieprijzen = maatstaf voor de evolutie van het gemiddelde prijspeil van een representatief pakket* consumptiegoederen en –diensten t.o.v. een bepaalde basisperiode berekening: gewogen prijs van het pakket in een basisjaar (momenteel 2013 – nl. nieuwe berekening sinds 2014) gelijkstellen aan 100 gewogen prijs van het pakket van volgende periodes of jaren vergelijken met die van het basisjaar, en via de regel van drie de nieuwe index berekenen t.o.v. 100 bijv. stijging van de index tot 102,5 betekent inflatie van 2,5% bijv. daaropvolgende stijging tot 105,0 betekent inflatie van 2,4% (!) * Pakket bevat nu meer dan 600 referenties; 1e index: 58 referenties; als je op de link hebt geklikt: klik op de plusjes om uitsplitsingen te zien v/d categorieën Stel dat het pakket aan goederen en diensten dat door het gemiddelde gezin gekocht wordt, herrekend naar een maandbedrag, 4 000 euro kost in prijzen van 2017. In 2018 worden sommige producten uit het pakket duurder, terwijl andere misschien goedkoper worden, maar voor het gehele pakket betaal je in 2018 bijv. 4 040 euro, en in 2019 bijv. 4 100 euro. Als je de waarde van het pakket in 2017 gelijkstelt aan 100, dan stijgt de index in 2018 tot 101 (4040/4000x100) en in 2019 tot 102,5 (4100/4000x100). De prijzen in 2019 zijn dus 2,50 % duurder dan in 2017, en – opgelet (102,5/101 = 1,014851) – 1,49% duurder dan in 2018.

Inflatie op jaarbasis kan op verschillende manieren worden berekend: Ter informatie: Inflatie op jaarbasis kan op verschillende manieren worden berekend: Prijsindex december jaar n tegenover december jaar n – 1 Gemiddelde van ‘maandinflatiecijfers op jaarbasis’ Gemiddelde van 12 prijsindexen van jaar n tegenover gemiddelde van 12 prijsindexen van jaar n – 1 (= wat wij deden voor de grafiek op dia 15) (=zelfde uitkomst als 2e manier)* (Klik hier voor meer inflatiecijfers van België) * (Methode 2 en 3 geven beter de prijsveranderingen weer tijdens het jaar; bij methode 1 kan een plotse prijsstijging in december de index en dus de gemeten inflatie omhoog jagen, terwijl de prijzen gedurende het jaar bijv. +- stabiel bleven.)

5.2 De indexering van lonen en sociale uitkeringen = aanpassen v/d lonen en uitkeringen aan de levensduurte gebeurt automatisch in België sinds 1990: op basis v/d (afgevlakte*) gezondheidsindex = index zonder de uitgeschakelde ‘getuigen’ tabak, alcohol en benzine/diesel (prijsstijgingen van benzine en diesel leiden dus niet tot hogere lonen; opgepast: prijsstijgingen van huisbrandolie tellen wel mee) * ‘afgevlakt’ = gemiddelde v/d indexen v/d laatste 4 maanden voor sociale uitkeringen, lonen in overheids- en non-profitsector, e.a.: na overschrijding van de spilindex = een bepaalde drempel van de afgevlakte gezondheidsindex (wordt telkens 2% - niét 2 procentpunt - verlegd) Doel - koopkracht van de lonen en uitkeringen behouden (reëel loon = nominaal loon – inflatie) Belang sociaal: tegengaan verarming door inflatie + sociale vrede bewaren economisch: vraag naar consumptiegoederen op peil houden Nadeel risico op loon-prijsspiraal mogelijke aantasting concurrentiepositie  Werkgeverszijde (e.a.) is dan ook KRITISCH over dit systeem Sociale vrede bewaren: cfr. Mede-aanleiding opstand in Tunesië (en Algerije) eind 2010, begin 2011

Opmerking 1: In 2015 wordt een indexsprong toegepast: dat is het overslaan van een indexaanpassing van de lonen en sociale uitkeringen (ter grootte v. 2%). Doel: concurrentiepositie van Belgische economie versterken Opmerking 2: ‘Armen’ besteden een relatief groter deel van hun inkomen aan voeding (cf. supra Wet v. Engel) dus voor hen zou het “representatief pakket” waarop de index gebaseerd is er anders uitzien. Zo’n “armenindex” zou bijv. in 2008 sneller gestegen zijn dat de geldende index (door de gestegen voedselprijzen). Stijgende voedselprijzen zijn dus voor hen veel lastiger dan voor een ‘doorsnee gezin’ met een uitgavenpatroon dat dat van de index benadert.