Wij moeten Gode zingen, Kyrieleison; om alle goede dingen, Kyrieleison. Al staan wij op de oever en zien wij de woestijn, Gij zendt uw zegeningen, Kyrieleison. 1/7
God schenkt de levensadem, Hij geeft de levensgeest; in schande en in schade is Hij nabij geweest. We leefden van de vruchten, van wat het land ons bracht; zo komt de Heer ons tegen, de minsten ook met kracht. 2/7
Al leeft Uw volk verschoven, Kyrieleison; in ’t land van vuur en oven, Kyrieleison; er is de hemel boven, met handen in elkaar, zo zullen wij U loven, Kyrieleison. 3/7
Zij konden nu gaan eten van wat het land voortbracht; zij gaan nu stilaan weten dat God regeert met macht. Wij zullen nooit vergeten en altijd dankbaar weten dat alles is gegeven, Kyrieleison. 4/7
‘Ik zal iets nieuw beginnen’, zo zegt de goede God. ‘Het is toch al begonnen, zie jij het dan toch niet?’ Je mag niet blijven staren op al wat is geweest. Laat vroeger nu maar varen, een visioen komt aan. 5/7
Wij mogen God vertrouwen, als wij de mensen zien, die met ons willen leven, zo klein als ze maar zijn. Toch kunnen wij geloven: een noord-tot-zuid-verbond zal groeien tot hierboven; het kiemt in goede grond. 6/7
Wij moeten Gode zingen, alleluia; de God van alle dingen, alleluia. Hij heeft ons leren delen een visioen van hoop; het sterkste moet nog komen: verrijzen uit de dood. 7/7