Zweeds renspel groep 5 /6 Onderwerp & persoonsvorm
Zweeds renspel Het Zweeds renspel of ook wel Zweeds loopspel genaamd, wellicht zelfs een verbastering van het zweet-loopspel is een actief ren- en vragenspel. Op een open terrein met bomen rondom zijn genummerde kaartjes - op volgorde of willekeurig - opgehangen met vragen. Bij elke vraag zijn drie mogelijke antwoorden gegeven. De groep spelers is verdeeld in tweetallen. Er wordt gestart vanaf een centraal punt in het midden van een terrein. Eén speler van het tweetal blijft achter, de ander gaat op zoek naar het nummer van de vraag die hij moet beantwoorden. Hij leest de vraag en kijkt welke oplossing erbij hoort. Met dit antwoord rent hij terug, schrijft dit antwoord op het antwoordenblad, terwijl zijn partner al weer op zoek gaat naar de volgende vraag. Je kunt de kinderen individueel laten spelen of in groepjes verdelen. Het eerste groepje begint bij vraag 1, het volgende groepje bij vraag 3, de volgende bij vraag 5 etc. Het derde groepje begint dus bij vraag 5. Daarna gaan ze op zoek naar 6 tot ze bij de laatste vraag zijn aangekomen. Daarna gaan ze verder met 1 tot en met 4. De groepjes kunnen op deze manier tegelijk starten. Voorbereiding: Print de opgaven uit. Kopieer voldoende antwoordkaarten. De vragen worden her en der (en vooral in de verkeerde volgorde) opgehangen. Bij voorkeur in een speeltuin, bosgebied of een plaats met meerdere ruimtes. Puntentelling: Per goed beantwoorde vraag een punt (+ evt.: het groepje dat als eerste binnenkwam krijgt 5 bonuspunten, het tweede groepje 3 en het derde 1.) Variaties: Laat de groepjes overleggen voor ze het antwoord opschrijven. Laat in tweetallen een vraag bedenken. Schrijf daarna de vraagnummers erop. Laat elk groepje zijn vraag ergens ophangen. Daarna kun je het zo spelen als hierboven.
Nr: Onderwerp: Persoonsvorm: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17
Nr: Onderwerp: Persoonsvorm: 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
Nr: Onderwerp: Persoonsvorm: 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
1) De buurman wandelt met zijn hond.
2) Zijn hond snuffelt aan een boom.
3) Langzaam tilt de hond zijn poot op.
4) Hij plast tegen de boom aan.
5) Onze kat loopt naar de hond toe.
6) Hij blaast naar de hond.
7) De hond schrikt erg.
8) Met zijn staart tussen de poten rent hij weg.
9) Hij sleept de buurman achter zich aan.
10) Ik ren snel naar huis.
11) Ik liep net langs een spookhuis.
12) Ik zag geheimzinnige lichtflitsen.
13) Straks gaat het onweren.
14) Ik vind onweer eng.
15) Ben jij bang voor onweer?
16) Ik hoor een harde donderslag.
17) Daar schrok ik ontzettend van.
18) Ik ren zo snel mogelijk naar huis.
19) Hangen er hippe kleren in jouw kast?
20) Dan zie jij er waarschijnlijk heel modieus uit.
21) Mode is eigenlijk een gek iets.
22) Mode wordt gemaakt, maar het ontstaat ook vanzelf. (2x!)
23) Mensen in de modewereld proberen ervoor te zorgen dat bepaalde kleding in de mode komt.
24) Ze houden daarvoor vaak hun idool in de gaten.
25) Zo’n idool is bijvoorbeeld Madonna.
26) Ze is al heel lang zangeres.
27) Ze is al vaak van stijl veranderd.
28) Veel fans van Madonna willen net zulke kleren dragen als zij.
29) Maandagochtend vertelt de juf een spannend nieuwtje.
30) “Jullie krijgen een nieuw klasgenootje.”
31) Een paar kinderen juichen.
32) “Is de nieuwe leerling een jongen of een meisje?”
33) Sven roept alweer door de klas.
34) De juf kijkt boos.
35) “Wat hebben wij nou afgesproken Sven?”
36) Gelukkig geeft ze geen straf.
37) “Noor is een jongen.”
38) “Hij komt uit Afghanistan.”
39) Judith en Natascha steken hun vinger op.
40) “Spreekt u Afghaans, juf?”
41) Vind je het moeilijk om het onderwerp te vinden?
42) Vaak staat het onderwerp naast de persoonsvorm.
43) Je moet dan wel eerst de persoonsvorm vinden.
44) De persoonsvorm is bijna altijd maar één woord.
45) Het onderwerp kan soms erg lang zijn.
46) Kinderen in groep zes, zeven en acht moeten deze les goed kunnen maken.
47) Jullie hebben vaker lessen over de persoonsvorm en het onderwerp gemaakt.
48) De leraren van jullie school hebben dit vast vaak met jullie geoefend.
49) Of is dit de eerste keer dat je zo’n lesje maakt?
50) Die vorige zin was best lastig.
Onderwerp: Persoonsvorm: de buurman wandelt zijn hond snuffelt de hond Nr: Onderwerp: Persoonsvorm: 1 de buurman wandelt 2 zijn hond snuffelt 3 de hond tilt 4 hij plast 5 onze kat loopt 6 blaast 7 schrikt 8 rent 9 sleept 10 ik ren 11 liep 12 zag 13 het gaat 14 vind 15 Jij ben 16 hoor 17 schrok
mensen in de modewereld proberen Nr: Onderwerp: Persoonsvorm: 18 ik ren 19 er hangen 20 zie jij 21 mode is 22 wordt het ontstaat 23 mensen in de modewereld proberen 24 ze houden 25 Madonna 26 27 28 veel fans van Madonna willen 29 de juf vertelt 30 jullie krijgen 31 een paar kinderen juichen 32 de nieuwe leerling 33 Sven roept
kinderen in groep zes, zeven en acht moeten Nr: On49derwerp: Persoonsvorm: 34 de juf kijkt 35 wij hebben 36 ze geeft 37 Noor is 38 hij komt 39 Judith en Natascha steken op (opsteken) 40 u spreekt 41 vind je 42 het onderwerp staat 43 moet 44 de persoonsvorm 45 kan 46 kinderen in groep zes, zeven en acht moeten 47 jullie 48 de leraren van jullie school 49 dit 50 die vorige zin was